Plantenschat/154
← Moeras-roerkruid — Gnaphalium uliginosum | Plantenschat (1898) door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma | Perzikkruid — Polygonum persicaria → |
Uitgegeven in Groningen door P. Noordhoff. |
Klimop.—Hedera helix.
Als gij eerst op een afstand een huis tot aan den schoorsteen of een eik tot bijna aan den top met Klimop begroeid hebt gezien, of deze plant in het bosch, dan in strijd met zijn naam, over den grond hebt zien voortkruipen, kunt ge u verlustigen in de schoonheid van een geheel, dat niet in waarde verliest als gij, vervolgens nader bijgekomen, de deelen nauwkeurig bekijkt. Want zoo mooi als de groene muur of het groene tapijt is, gevormd door al de gretig met hun voorzijde naar het licht gekeerde drie- of vijflobbige, soms zoo goed aan elkaar sluitende bladeren, zoo mooi is ook elk blad afzonderlijk, zoowel het jonge, dunne lichtgekleurde, als het oude donkergroene, dat zoo taai en lederachtig is. Bij allen zijn aan de voorzijde de 3 of 5 hoofdnerven, zoowel als talrijke aderen door hun helderder tint goed te zien, doch de achterzijde van de bladeren, die geheel van het daglicht is afgekeerd, is gelijkmatig groen, als de voering van een kleed.
Ook aan den stengel levert de zijde die naar het licht gekeerd is een groot verschil met de andere. Want terwijl de aan dien stengel gezeten bladstelen zich draaien en wringen om de bladschijven zooveel mogelijk loodrecht op de richting der lichtstralen te plaatsen, ontwikkelen zich aan de zijde, die naar den muur of den boom is gekeerd, op tal van plaatsen korte hechtworteltjes in groepjes bij elkaar, soms slechts enkele millimeters, soms 1 of 2 centimeter lang, die in de spleten van de schors of tusschen de voegen van den steen dringen en daardoor de plant stevig bevestigen, zoodat hij door alle jaargetijden heen altijd groen is en tot sieraad blijft dienen. Het zijn slechts hechtworteltjes; voedsel opzuigen doen zij niet, dit blijft toevertrouwd aan de gewone wortels onder in de aarde. Doch kruipt de Klimop over den grond, of vindt zij bij haar groei een spleet, die met aarde gevuld is, dan weet zij van de omstandigheid te profiteeren en vervormt zij daar hare korte hechtworteltjes tot lange zuigwortels, waarmee ze vocht en voedsel opneemt.
Dat de Klimop van vervormen weet, kunt ge bemerken aan de bloeiende takken, die zich aan oudere planten ontwikkelen. Zij dragen mooie gesteelde schermen van groengele bloempjes, waarvan het vijftandig kelkje nauwelijks te zien is, maar de 5 lichtgroene zoo sterk naar onderen omgeslagen bloembladen des te beter, evenals de even talrijke stevige meeldraden, terwijl de stamper een plat bruingroen vruchtbeginsel bezit, met een korten onverdeelden stijl en stempel, en later een zwarte bes vormt, die eerst na den winter rijpt.
Doch het merkwaardige is, dat die bloeiende takken geen hechtwortels bezitten en niet aan ééne zijde, maar naar alle kanten gericht de bladeren dragen, terwijl deze laatste niet den kenmerkenden hoekigen vorm hebben, maar ongelobd, eivormig of bijna rond zijn. Zij hebben echter nog wel, hoewel niet zoo duidelijk, de lichtgekleurde nerven en door hun glans en leerachtigheid komen zij geheel met de andere bladeren der Klimop overeen.