Plantenschat/46
← Paarse doovenetel | Plantenschat door F.J. van Uildriks en Vitus Bruinsma
Echte kamille |
Penningkruid → |
Echte kamille.—Matricaria chamomilla.
Het was indertijd, toen de kruidenzoekers er druk op uitgingen, om voor de apothekers allerlei geneeskrachtige kruiden in te zamelen, niet moeilijk den kamillezoeker te contrôleeren. Wel was bij hem meer dan ooit contrôle noodig, want die man liep groot gevaar allerlei andere witte bloemen met gele harten te verwarren met deze, die hij noodig had. Om van groote Madeliefjes niet eens te spreken, daar hadt ge de Witte ganzebloem, Chrysanthemum leucanthemum en de soort inodorum en dan niet te vergeten, was daar de Anthemis arvensis of Akkerkamille, precies op dezelfde plaatsen, waar hij zijn echte kamille moest zoeken en er als een tweelingzusje op gelijkend.
Wie hem moest contrôleeren had intusschen maar te onderzoeken, of de bloempjes op een hollen pyramidevormigen bloembodem stonden; was dat het geval, dan was de zaak in orde, dan had de zoeker, mede door den reuk geleid en door kleine aanwijzingen, die zijn ervaring hem aan de hand had gedaan, op de rechte bloemen, op de Echte Kamille zijn keuze laten vallen.
Er is bij deze evenals bij de Akkerkamille ook een aardige beweging in den krans van 12 à 15 witte lintbloemen op te merken; gaat de plant slapen, 's avonds of bij donker weer, dan zijn ze teruggeslagen; 's morgens staan ze weer vroolijk wijd uit, dat kunt ge zelfs observeeren, als ge de plant thuis buiten de zon in een glas water hebt staan. Die lintbloemen zijn vrouwelijk, de kleine gele vijfslippige buisbloempjes zijn tweeslachtig, maar beide soorten laten hun stampers slechts weinig naar buiten komen. Bij 't rijpen der aardige rolronde lichtgrijze vruchtjes met hun vijf ribben aan de binnenzijde en hun gezwollen randje aan den top, zonder vruchtpluis, verheffen zich de schijfbloempjes in een kegeltje naar boven, zonder dat juist de bloembodem veel in grootte toeneemt. Hij vertoont geen strooschubben als bij de Akkerkamille.
De sierlijke bladen zijn dubbel vindeelig en hebben draadvormige bladslipjes, terwijl de insnijdingen zoo diep zijn, dat men ze bijna gevind kan noemen. Los en bevallig draagt één plantje veel verspreide bloemhoofdjes aan den sterk vertakten stengel.