Naar inhoud springen

Wetboek van Strafregt. Code Pénal (1867)

Uit Wikisource
< Wetboek van Strafregt (1867)/Voorrede Wetboek van Strafregt. Code Pénal (1867) Wetboek van Strafregt (1867)/Aanwijzing van artikelen >

Voorlopige Bepalingen.

[bewerken]

WETBOEK VAN STRAFREGT.

CODE PENAL [1]).



Voorlopige Bepalingen.

Dispositions Préliminaires.

(vastgesteld den 12 van sprokkelmaand 1810 en afgekondigd den 22 derzelve maand Voorl. Bepal. en Boek I).

(loi décrétér le 12 février 1810, promulguér le 22 du même mois; Dispos. Prél et Livre 1).

Artikel 1. De overtreding, naar de wetten strafbaar met policiestraffen, is eene eenvoudige overtreding, (of een vergrijp).
De overtreding, naar de wetten strafbaar met boetstraffen, is een wanbedrijf.
De overtreding, naar de wetten strafbaar met lijfstraffen of met eerloosheid [2]), is eene misdaad.
Article 1. L'infraction que les lois punissent de peines de police, est une contravention.
L'infraction que les lois punissent de peines correctionnelles, est un délit.
L'infraction que les lois punissent d'une peine afflictive ou infamante, est un crime.
2. Alle door uiterlijk bedrijf gebleken en tevens tot eenig begin van uitvoering overgeslagene poging tot misdaad, niet dan door toevallige en [3]) van des daders wil onafhankelijke omstandigheden weerhouden zijnde of haar uitwerking gemist hebbende, wordt voor de misdaad zelve gehouden. 2. Toute tentative de crime qui aura été manifestée par des actes extérieurs et suivie d'un commencement d'exécution, si elle n'a été suspendue ou n'a manqué son effet que par des circonstances fortuites ou indépendantes de la volonté de l'auteur, est considérée comme le crime même.
Art. 10, wet
29 Junij 54.
Poging tot misdaad wordt gestraft met de straf volgende op die, welke bij de wet tegen de misdaad zelve is bedreigd.
De poging wordt gestraft, indien:
tegen de misdaad zelve deportatie is bedreigd, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren;
tegen de misdaad zelve tuchthuisstraf (réclusion) of verbanning is bedreigd, met eene correctionele gevangenisstraf van één tot vijf jaren.
De bepalingen van dit artikel zijn niet toepasselijk op bijkomende straffen naast de hoofdstraf in het Strafwetboek bedreigd.
Deze straffen worden gelijkelijk op de poging als op de daad zelve toegepast.
3e. druk. 1
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 10 der wet 29 Junij 1854; (omtrent de poging tot misdaad).
Eenig art.
Wet 25 Dec.
1860
Art. 10 der wet van 29 Junij 1854, Stbl. 102 wordt aangevuld met de navolgende bepaling:
Poging tot misdaad wordt gestraft, indien tegen de misdaad zelve tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren bedreigd is, met tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren.
3. De pogingen tot wanbedrijf worden niet voor wanbedrijven gehouden, dan in de gevallen, waar de wet dit uitdrukkelijk bepaalt. 3. Les tentatives de délits ne sont considérées comme délits, que dans les cas déterminés par une disposition spéciale de la loi.
Art. 17, wet
29 Junij 54.
De poging tot de misdaden (crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is even als de volbragte daad strafbaar.
De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in deze wet en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.
Indien er op de poging in dat Wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast.
(Zie art. 179 Strafwetb.)
Art. 20 wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 17 der wet van 29 Junij 1854, (omtrent poging tot wanbedrijven).
Art. 6, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103
De misdrijven door deze wet (van 29 Junij 1854, Stbl. 103) ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet; (derhalve zijn ook daarop de voorschriften van art. 17 der wet 29 Junij 1854 toepasselijk).
4. Geenerlei vergrijp, geenerlei wanbedrijf, geneerlei misdaad, mag gestraft worden met straffen, die, eer de overtreding begaan werd, door de wet niet aangekondigd waren. 4. Nulle contravention, nul délit, nul crime, ne peuvent être punis de peines qui n'étaient pas prononcées par la loi avant qu'ils fussent commis.
Art. 25, wet
29 Junij 54.
De tegenwoordige wet (van 29 Junij 1954) is van toepassing ook ten aanzien der misdrijven vóór haar in werking treden gepleegd. De regtsgedingen enz.
Art. 7, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103.
(Deze wet) is van toepassing ook ten aanzien der misdrijven vóór haar in werking treden gepleegd.
Art. 52, wet
op den over-
gang van de
vr. tot de
nieuwe wet-
geving.
De hoven en regtbanken zullen de straffen toepassen, welke bij de wet tegen het misdrijf zijn bedreigd geweest op het oogenblik, waarop hetzelve is bedreven.
Indien echter de bij de nieuwe Strafwet bedreigde straf ligter mogt zijn, zal deze worden opgelegd.
Indien bij de nieuwe Strafwet geene straf tegen het gepleegde misdrijf is bedreigd, zal wegens hetzelve ook geene straf kunnen worden uitgesproken.
5. De bepalingen van dit Wetboek zijn niet toepasselijk op de overtredingen, wanbedrijven en misdaden, die het krijgswezen betreffen. 5. Les dispositions du présent Code ne s'appliquent pas aux contraventions, délits et crimes militaires.
  1. Vermits hier voor den Franschen tekst gevolgd is de eenig officiele uitgave van Parijs, 1810, zijn de woorden, welke niet gevonden worden in, of afwijken van de officiële uitgave van 's Hage 1811, tusschen ( ) geplaatst.
  2. Beter vertaald: met eene lijf- en onteerende straf.
  3. Behoort vertaald te worden: toevallige of van des daders wil onafhankelijke — —

Eerste boek. — Van de straffen in zake van misdaad en wanbedrijf, en de gevolgen dier straffen.

[bewerken]

EERSTE BOEK.

LIVRE PREMIER.

Van de straffen in zake van misdaad en wanbedrijf, en de gevolgen dier straffen.

Des peines en matière criminelle et correctionnelle et de leurs effets.

6. De straffen op misdaad gesteld, zijn of lijfstraffen met eerloosheid verknocht, of blootelijk onteerende straffen. 6. Les peines en matière criminelle sont ou afflictives et infamantes, ou seulement infamantes.
7. De lijfstraffen met eerloosheid verknocht, zijn:
  1. De dood,
  2. Eeuwige dwangarbeid,
  3. Wegvoering naar een oord van ballingschap,
  4. Dwangarbeid voor een tijd,
  5. Het tuchthuis,
Het brandmerk, en de algemeene verbeurdverklaring van goederen, kunnen bij vonnis tevens met eene lijfstraf vereenigd worden, waar de wet dit bepaalt.
7. Les peines afflictives et infamantes sont:
  1. La mort,
  2. Les travaux forcés à perpétuité,
  3. La déportation,
  4. Les travaux forcés à temps,
  5. La réclusion,
La marque et la confiscation générale peuvent être prononcées concurremment avec une peine afflictive, dans les cas déterminés par la loi.
Art. 2, wet
29 Junij 54.
De straffen van algemeene verbeurdverklaring der goederen den schuldigen toevehoorende, — — —, van eeuwigdurenden of tijdelijken dwangarbeid zijn, voor zoo verre zij hier te lande nog bestaan, afgeschaft.
De dwangarbeid is en blijft vervangen:
de eeuwigdurende door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren;
de tijdelijke door eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
De straf van het brandmerk wordt afgeschaft [1])
8. De blootelijk onteerende straffen zijn:
  1. De kaak,
  2. Uitbanning,
  3. Ontzetting van
    burgerschapsregten
    ,
8. Les peines infamantes sont:
  1. Le carcan,
  2. Le bannissement,
  3. Le dégradation civique,
Art. 4, wet
29 Junij 54.
De straf van de kaak, als volgens art. 22 van het Wetboek van Strafregt de straffen van eeuwigdurenden dwangarbeid, dwangarbeid voor eenen tijd en de tuchthuisstraf (réclusion) voorafgaande, wordt afgeschaft.
Art. 5, wet
29 Junij 54.
Waar de straf van de kaak als op zich zelve staande straf bij het Wetboek van Strafregt is bedreigd, wordt zij vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet (van 29 Junij 1854) vermeld, voor vijf tot tien jaren.
Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde straffen toegepast.
Art. 6, wet
29 Junij 54.
De straf van ontzetting van burgerschapsregten (dégradation civique) wordt vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (van 29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren [2]).
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 5 en 6 dezer wet (van 29 Junij 1854).
9. De boetstraffen (op wanbedrijf gesteld) zijn:
  1. Gevangenzetting voor een tijd in een verbeterhuis,
  2. Opschorting voor een tijd, in zekere burgerschapsregten (droits civiques), burgerlijke regten (droits civils), en regten van maagschap,
  3. Geldboete.
9. Les peines en matière correctionnelle sont:
  1. L'emprisonnement à temps dans un lieu de correction,
  2. L'interdiction à temps de certains droits civiques, civils ou de famille,
  3. L'amende.
10. De veroordeling tot de straffen bij de wet bepaald, geschiedt altijd, onverminderd de teruggaven en vergoedingen van schaden en intressen, welke partijen van elkander te vorderen mogen hebben. 10. La condamnation aux peines établies par la loi, est toujours prononcée sans préjudice des restitutions, et dommages et intérêts qui peuvent être dus aux parties.
11. Het stellen onder bijzonder toezigt van de hooge policie, de geldboete, en de bijzondere verbeurdverklaring, hetzij van de zaak, in of aan welke de misdaad [3]) gepleegd is (het corpus delicti), wanneer zij den veroordeelde in eigendom toebehoort, hetzij van hetgeen uit het wanbedrijf voort is gesproten, hetzij van hetgeen tot middel of werktuig gediend heeft, of bestemd was om het te plegen, zijn straffen die aan de misdaden en wanbedrijven gemeen zijn. 11. Le renvoi sous la surveillance spéciale de la haute police, l'amende et la confiscation spéciale, soit du corps du délit, quand la propriété en appartient au condamné, soit des choses produites par le délit, soit de celles qui ont servi ou qui ont été destinées à le commettre, sont des peines communes aux matières criminelle et correctionnelle.
Art. 2, wet
12 Junij 54.
De straf — — van het stellen onder bijzonder toezigt der hoogte politie — — is afgeschaft.
Art. 6, wet
29 Junij 54.
De onbepaalde straffen van confinement, correctie en ontzegging van inwoning, in bijzondere wetten bedreigd, worden vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie maanden tot drie jaren.
Art. 22, wet
29 Junij 54.
De vernietiging of onbruikbaarmaking van werktuigen of andere voorwerpen, vervaardigd, geschikt gemaakt of gediend hebbende tot het plegen van een misdrijf, kan in het vonnis worden gelast.
  1. De criminele lijfstraffen zijn derhalve:
    1. Dood.
    2. Deportatie of wegvoering naar een oord van ballingschap.
    3. Tuchthuisstraf van 5 tot 20 jaren.
    4. Tuchthuisstraf van 5 tot 15 jaren.
    5. Tuchthuisstraf van 5 tot 10 jaren.
  2. De criminele, blootelijk onteerende straf is derhalve
    de uitbanning.
    De misdaden bij het Wetb. met de kaak (als op zich zelve staande straf) en die met dégradation civique bedreigd, zijn voortaan wanbedrijven.
  3. Beter vertaald: misdrijf.

Eerste hoofdstuk. — Van de straffen in zake misdaad.

[bewerken]

EERSTE HOOFDSTUK.

CHAPITRE I.

Van de straffen in zake misdaad.

Des peines en matière criminelle.

12. Elk ter dood veroordeelde zal onthoofd worden. 12. Tout condamné à mort aura la téte tranchée.
Art. 1 wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt door den scherpregter uitgevoerd op een schavot, door den veroordeelde met eenen strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen.
13. Die wegens vadermoord ter dood is veroordeeld, zal ter strafplaatse gebragt worden, in het hemd, barrevoets, en met een zwarten sluijer over het hoofd.
Hij zal op het schavot te pronk staan, terwijl een deurwaarder het strafvonnis den volke zal voorlezen; vervolgens zal hem de regterhand afgekapt, en hij onmiddelijk daarop ter dood gebragt worden.
13. Le coupable condamné à mort pour parricide, sera conduit sur le lieu de l'exécution, en chemise, nu-pieds, et la téte couverte d'un voile noir.
Il sera exposé sur l'échafaud pendant qu'un huissier fera au peuple lecture de l'arrêt de condamnation; il aura ensuite le poing droit coupé, et sera immédiatement exécuté à mort.
Art. 1 wet
29 Junij 54.
Art. 13 van het Wetboek van Strafregt wordt afgeschaft.
14. De lijken van die een doodvonnis ondergaan hebben, zullen aan hunne verwanten, des begeerde, overgegeven worden, onder verpligting van die zonder eenigen toestel te doen begraven. 14. Les corps des suppliciés seront délivrés à leurs familles, si elles les réclament, à la charge par alles de les faire inhumer sans aucun appareil.
15. De manspersonen, die tot dwangarbeid veroordeeld zijn, zullen tot de moeilijkste soorten van arbeid gebruikt worden: zij zullen met de voeten aan een kogel gekluisterd gaan, of twee en twee met een keten aan elkander gesloten zijn, wanneer dit de aard van den arbeid waartoe zij gebruikt worden, toelaat. 15. Les hommes condamnés aux travaux forcés seront employés aux travaux les plus pénibles; ils traíneront à leurs pieds un boulet, ou seront attachés deux à deux avec une chaîne, lorsque la nature du travail auquel ils seront employés la permattra.
16. Vrouwen en meisjes tot dwangarbeid veroordeeld, zullen niet dan binnen eenig tuchthuis, arbeiden. 16. Les femmes et les filles condamnées aux travaux forcés n'y seront employées que dans l'intérieur d'une maison de fore.
17. De wegvoering naar een oord van ballingschap zal bestaan in voor eeuwig [1]) overgebragt te worden in eene plaats buiten des rijks grondgebied op het vaste land, door de hooge regering bepaald.
Indien de weggevoerde wederkeert op het grondgebied van het rijk, zal hij, alleen op bewijs van dezelfde persoon te zijn, tot eeuwigen dwangarbeid (tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren [2]) veroordeeld worden.
Indien hij het grondgebied van het niet weder betreden heeft, maar gevat wordt in een land door de Fransche krijgsmagt bezet, zal hij naar de plaats van zijn ballingschap terug gebragt worden.
17. La peine de la déportation consistera à être transporté et à demeurer à perpétuité dans un lieu déterminé par le gouvernement, hors du territoire continental de l'Empire.
Si le déporté rentre sur le territoire de l'Empire, il sera, sur la seule preuve de son identité, condamné aux travaux forcés à perpétuité.
Le déporté qui ne sera pas rentré sur le territoire de lÉmpire, mais qui sera saisi dans des pays occupés par les armées françaises, sera conduit dans le lieu de sa déportation.
18. De veroordeeling tot eeuwigen dwangarbeid, en die tot wegvoering naar een oord van ballingschap, zullen den burgerlijken dood (mort civile) meebrengen.
Echter zal de hooge tegering den weggevoerde in de plaats zijner ballingschap het gebruik der burgerlijke regten (droits civils), of eenigen van die, mogen toestaan
.
18. Les condamnations aux travaux forcés à perpétuité et à la déportation emporteront mort civile.
Néanmoins le gouvernement pourra accorder au déporté, dans le lieu de la déportation, l'exercice des droits civils, ou de quelques uns de ces droits
.
Art. 4 Burg.
Wetb.
Geenerlei straf heeft den burgerlijken dood of het verlies van alle burgerlijke regten ten gevolge.
19. De veroordeeling tot dwangarbeid voor een tijd, zal ten minste voor vijf, en ten hoogste voor twintig jaren, geschieden. 19. La condamnation à la peine des travaux forcés à temps dera prononcée pour cinq ans au moins et vingt ans au plus.
20. Al wie tot eeuwigen dwangarbeid veroordeeld zal zijn, zal in het openbaar met een gloeijend ijzer op den regter schouder gebrandmerkt worden.
Veroordeelden tot andere straffen zullen dit schandmerk niet ondergaan, dan alleen in die gevallen waarin de wet het aan de hun opgelegd wordende straf verknocht zal hebben.
Dit merk zal bestaan in de letters t p, voor die tot eeuwigen dwangarbeid veroordeeld zullen zijn, en van de letter t voor diegenen, die tot dwangarbeid voor een tijd veroordeeld zullen zijn, in geval dezen gebrandmerkt zullen moeten worden.
Het brandmerk voor een veroordeelden falzaris zal behalve dat, de letter f bevatten.
20. Quiconque aura été condamné à la peine des travaux forcés à perpétuité, sera flétri, sur la place publique, par l'application d'une empreinte avec un fer brûlant sur l'epaule droite.
Les condamnés à d'autres peines ne subiront la fletrissure que dans les cas où la loi l'aurait attachée à la peine qui leur est infligée.
Cette empreinte sera des lettres t p pour les coupables condamnés aux travaux forcés à perpétuité; de la lettre t pour les coupables condamnés aux travaux forcés à temps, lorsqu'ils devront être flétris.
La lettre f sera ajouté dans l'empreinte, si le coupable est un faussaire.
21. Alle veroordeelde tot de straf van tuchthuis, zoo van de eene als andere kunne, zal in een tuchthuis opgesloten, en gebruikt worden tot arbeid, waarvan de opbrengst gedeeltelijk ten zijnen bate zal mogen besteed worden, zoo als dat door de hooge regering zal worden geregeld.
Deze straf zal ten minste vijf, (en) ten hoogste tien jaren duren [3]).
21. Tout individu de l'un ou l'autre sexe, condamné à la peine de la réclusion, sera renfermé dans une maison de force, et employé à des travaux dont le produit pourra être en partie appliqué à son profit, ainsi qu'il sera réglé par le gouvernement.
La durée de cette peine sera au moins de cinq années, et de dix ans au plus.
22. Al wie, hetzij tot eeuwigen dwangarbeid, hetzij tot dwangarbeid voor een tijd, hetzij tot het tuchthuis veroordeel zal zijn, zal alvorens zijne straf te ondergaan, openlijk aan de kaak gesteld worden, en dus een uur lang ten toon staan, met een bord boven zijn hoofd waarop met groote leesbare letters zijne namen, beroep, woonplaats, straf en misdaad vermeld staat. 22. Quiconque aura été condamné à l'une des peines des travaux forcés à perpétuité, des travaux forcés à temps, ou de la réclusion, avant de subir sa peine, sera attaché au carcan sur la place publique; il y demeurera exposé aux regards du peuple durant une heure; au dessus de sa tête sera place un écriteau portant, en caractères gros et lisibles, ses noms, sa profession, son domicile, sa peine et la cause de sa condamnation.
23. De dwangarbeid voor een tijd en de tuchthuisstraf zullen, van die te pronkstelling af, gerekend worden ingegaan te zijn. 23. La durée de la peine des travaux forcés à temps et de la réclusion, se comptera du joir de l'exposition.
Art. 21, wet
29 Junij 54.
De tuchthuisstraffen — — vangen aan met den dag der ten uitvoerlegging.
Is de veroordeelde bereids in hechtenis, dan vangen zij aan met den dag der uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie.
Verstrijkt, hangende het hooger beroep of de voorziening in cassatie, de straftijd, dan blijft echter deze veroordeelde in hechtenis.
Worden de oorspronkelijke opgelegde tuchthuisstraffen — — verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde en vierde lid [4]) bedoeld, de laatste opgelegde straf geacht te loopen van den dag der eerste uitspraak.
24. De veroordeling tot de straf van de kaak zal ten uitvoer gebragt worden naar het voorschroft van artikel 22. 24. La condemnation à la peine du carcan sera exécutée de la manière prescrite par l'article 22.
25. Geen strafvonnis zal ten uitvoer gebragt mogen worden op eenigen burgerlijken of godsdienstigen feestdag, noch ook op de zondag. 25. Aucune condamnation ne pourra être exécutée les jours de fêtes nationales ou religieuses, nu les dimanches.
26. De openbare uitvoering van strafvonnissen zal geschieden op een der pleinen of straten der plaats, bij het vonnis uit te drukken. 26. L'execution se fera sur l'une des places publiques du lieu qui sera indiqué par l'arrêt de condamnation.
(Zie art. 372, Wetb. v. Strafv.)
27. Wanneer eene ter dood veroordeelde vrouw zich zwanger verklaart en wanneer van hare zwangerheid blijkt, zal zij de straf niet dan na hare bevalling ondergaan. 27. Si une femme condamnée à mort se déclare et s'il est vérfié qu'elle est enceinte elle ne subira la peine qu'après sa délivrance.
(Vervangen door art. 456, Wetb. v. Strafv.)
28. Al wie tot de straf van dwangarbeid voor een tijd, van uitbanning, van het tuchthuis, of van de kaak, veroordeeld geweest zal zijn, zal nooit gezworene, of, in wat zaak ook, (als deskundige), berigter of opnemer, mogen zijn; noch als getuige in of over eenige akte of oorkonde mogen staan; noch in regten eenig getuigenis mogen afleggen, verder of anders dan tot het geven van bloote narigten (informatiën).
Hij zal geene voogdij, of curatorschap mogen voeren, dan ten aanzien van zijne kinderen, en alleen op het goedvinden van zijne maagschap.
Hij zal vervallen zijn van het regt van geweer of wapen te dragen, en van in de legers van het rijk te mogen dienen.
28. Quiconque aura été condamné à la peine des travaux forcés à temps, du bannissement, de la réclusion ou du carcan, ne pourra jamais être huré, ni expert, ni être employé comme temoin dans les actes, ni déposer en justice, autrement que pour y donner de simples renseignemens.
Il sera incapable de tutelle et de curatelle, si ce n'est de ses enfans et sur 'avis seulement de sa famille.
Il sera déchu du droit de port d'armes et du droit de servir dans les armées de l'empire.
(Zie art. 190 no. 3, Wetb. van Strafv.)
29. Al wie tot dwangarbeid voor een tijd of tot het tuchthuis veroordeeld zal zijn, wordt bovendien gedurende zijne straf, door de wet buiten het beheer zijner goederen gesteld; en er zal voor hem een curator tot de waarneming van het bestuur zijner goederen worden aangesteld, op den voet van hetgeen wegens de benoeming van curators over meererjarige personen, bepaald is. 29. Quiconque aura été condamné à la peine des travaux forcés à temps ou de la réclusion, sera de plus, pendant la durée de sa peine, en état d'interdiction légale; il lui sera nommé un curateur pour gérer et administrer ses biens, dans les formes prescrites pour la nomination des curateurs aux interdits.
30. Als de veroordeelde zijne straf ondergaan heft, zullen hem zijne goederen weder in handen gesteld worden, en de curator zal hem rekening doen van het daarover gehouden beheer. 30. Les biens du condamné lui seront remis après qu'il aura subi sa peine, et le curateur lui rendra compte de son administration.
31. Gedurende de straf zal hem geenerlei geld, geenerlei levensbehoefte, geenerlei gedeelte van zijne inkomen afgegeven worden. 31. Pendant la durée de la peine, il ne pourra lui être remis aucune somme, aucune provision, aucune portion de ses revenus.
32. Al wie tot de straf van uitbanning veroordeeld zal zijn, zal bij (op) het bevel der hooge regering, buiten het grondgebied des rijks gebragt worden.

De uitbanning zal ten minste voor vijf en ten hoogste voor tien jaren geschieden.
32. Quiconque aura été condamné au bannissement, sera transporté, par ordre du gouvernement, hors du territoire de l'empire.
La durée du bannissement sera au moins de cinq années, et de dix ans au plus.
33. Indien de gebannene gedurende den tijd zijner ballingschap terugkeert op het grondgebied van het rijk, zal hij, alleen op bewijs van dezelfde persoon te zijn, tot de straf der wegvoering naar een oord van ballingschap (deportatie) veroordeeld worden. 33. Si le banni, durant le temps de son bannissement, rentre sur le territoire de l'empire, il sera, sur la seule preuve de son identité, condamné à la peine de la déportation.
34. De ontzetting van burgerschaps-regten bestaat in het afzetten en uitsluiten van den veroordeelde, uit en van alle openbare bedieningen of ambten, en in het versteken van al de regten in art. 28 uitgedrukt. 34. La dégradation civique consiste dans la destitution et l'exclusion du condamné de toutes fonctions ou emplois publics, et dans la privation de tous les droits énoncés en l'article 28.
Art. 6, wet
29 Junij 54.
De straf van ontzetting van burgerschapsregten (dégradation civique) wordt vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (van 29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren.
35. De tijd der ballingschap zal gerekend worden van den dag dat het vonnis in kracht van gewijsde zaak zal zijn gegaan. 35. La durée du bannissement se comptera du jour où l'arrêt sera devenu irrévocable.
36. Alle vonnissen, houdende doodstraf, straffe van eeuwigen dwangarbeid, van dwangarbeid voor een tijd, van wegvoering naar een oord van ballingschap, tuchthuisstraf, de kaak, uitbanning, of ontzetting van burgerschapsregten, zullen bij wege van uittreksel gedrukt worden.
Zij zullen aangeslagen worden in de hoofdstad van het departement, in de stad waar het vonnis gewezen is, in de gemeente der plaats waar het misdrijf gepleegd is, in die waar het vonnis ten uitvoer gelegd wordt, en in die waar de veroordeelde zijne woonstede heeft.
36. Tous arrêts qui porteront la peine de mort, des travaux forcés à perpétuité ou à tempts, la déportation, la réclusion, la peine du carcan, le bannissement, et la dégradation civique, seront imprimés par extraits.
Ils seront affichés dans la ville centrale du département, dans celle où l'arrêt aura été rendu, dans la commune du lieu où le délit aura été commis, dans celle où se fera l'exécution et dans celle du domicile du condamné.
Volgens art. 5 en 6 der wet, 29 Junij 1854, zijn de straffen van de kaak, en de ontzetting van burgerschapsregten vervangen door correctionele straffen.
Art. 9, wet 29 Junij 1854. Wanneer de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebragt, of andere verzachtende omstandigheden eene aanmerkelijke vermindering van straf mogt verdienen, kunnen de tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren en deportatie door eene correctionele gevangenis van één jaar minstens, de tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren door eene correctionele gevangenis van zes maanden instens, de gewone tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren en verbanning door eene correctionele gevangenis van die maanden minstens worden vervangen.
Deze correctionele gevangenisstraffen kunnen door de toepassing van art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Stbl. 68) en art. 7 dezer wet (van 29 Junij 1854), niet lager dan tot de helft afdalen.
37. De algemeene verbeurdverklaring van goederen is de toeëigening der goederen van een veroordeelde aan het domein den staat.
Deze verbeurdverklaring is geen noodwendig gevolg van eenige veroordeling, en zal geene plaats hebben, dan in die gevallen waarin de wet haar uitdrukkelijk gebiedt
.
37. La confiscation générale est 'attribution des biens d'un condamné au domaine de l'État.
Elle ne sera la suite nécessaire d'aucune condamnation; elle n'aura lieu que dans les cas où la loi prononce expressément
.
38. De algemene verbeurdverklaring blijft bezwaard met de wettige schulden ten beloope tot het volle bedrag van de waarde der verbeurdverklaarde goederen; met de last, van aan de kinderen of verdere afkommelingen de helft van dat gedeelte uit te keeren, dat de vader hun niet had kunnen ontmaken:
En bovendien, met het onderhoud van degenen aan wie dit naar regte verschuldigd is
.
38. La confiscation générale demeure grevée de toutes les dettes légitimes jusqu'à concurrence de la valeur des biens confisqués, de l'obligation de fournir aux enfans ou autres descendans une moitié de la portion dont le père n'aurait pu les priver.
De plus, la confiscation générale demeure grevée de la prestation des alimens à qui il en est dû de droit.
39. De keizer zal over de verbeurdverklaarde goederen kunnen beschikken, ten voordeele, hetzij van den vader, de moeder, of andere nabestaanden in de opgaande linie, hetzij van de weduwe, hetzij van de kinderen, of verdere wettige afkomelingen, natuurlijke of aangenomene, hetzij van andere nabestaanden van den veroordeelde. 39. L'Empereur pourra disposer des biens confisqués, en faveur, soit des père. mère ou autres ascendans, soit de la veuve, soit des enfans ou autres ascendans légitimes, naturels ou adoptifs, soit des autres parens du condamné.
  1. Beter: voor altijd.
  2. Ten einde herhaling zoo veel mogelijk te vermijden, heeft men gemeend hier de wet van 29 Junij 1854 niet te moeten aanhalen; hier, zoowel als verder in dit wetboek, is de strafbedreiging, gelijk die krachtens de artt. 2, 5 en 6 dier wet is vastgesteld, in parenthesi nevens de afgeschafte opgegeven.
  3. Volgens art. 2, wet 29 Junij 1854 en dit art. 21 bestaat derhalve:
    de tuchthuisstraf van 5 tot 20 jaren;
    de tuchthuisstraf van 5 tot 15 jaren;
    de tuchthuisstraf van 5 tot 10 jaren.
  4. Hier: de twee voorgaande alinea's.

Tweede hoofdstuk. — Van de straffen in zake wanbedrijf.

[bewerken]

TWEEDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE II.

Van de straffen in zake wanbedrijf.

Des peines en matière correctionnelle.

40. Al wie tot de straf van gevangenzetting veroordeeld zal zijn, zal in een verbeterhuis opgesloten, en daar gebruikt worden aan een der verschillende soorten van arbeid, aldaar naar de inrigting van dat huis plaats hebbende, tusschen welke hij zal mogen verkiezen.
Deze straf zal voor niet minder dan zes dagen opgelegd worden, en ook voor niet meer dan vijf jaren, behalve in geval van herhaling van wanbedrijf, en waar de wet eenige andere bepaling zou mogen voorschrijven.
De straf van een dag gevangenzetting duurt vier-en-twintig uren.

Die van eene maand duurt dertig dagen.
40. Quiconque aura été condamné à la peine d'emprisonnement, sera renfermé dans une maison de correction: il y sera employé à l'un des travaux établis [dans] cette maison, selon son choix.
La durée de cette peine sera au moins de six jours, et de cinq années au plus; sauf les cas de récidive ou autres où la loi aura déterminé d'autres limites.
Le peine à un jour d'emprisonnement est de vingt-quatre heures.

Celle à un mois est de trente jours.
Art. 7, wet
29 Junij 54.
De bepaling van art. 2 der wet van 28 Junij 1851 (Stbl. 68) wordt uitgestrekt tot de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf voor twee jaren of minder zoude hebben uitgesproken.
Wet 28Junij
51, Stbl. 68.
Art. 1. Bij veroordeeling tot correctionele gevangenisstraf kan de regter, met inachtneming van het bepaalde bij artt. 2 en 3, bevelen, dat de straf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan.
2. De eenzame opsluiting kan slechts worden opgelegd in de gevallen, waarin de regter de gevangenisstraf, uit kracht der betrokkene strafwet, voor één jaar of minder zou hebben uitgesproken en in geen geval voor langer dan de helft van den tijd dier gevangenisstraf.
3. De eenzame opsluiting wordt door den regter alleen bevolen, wanneer hij, in de omstandigheden des misdrijfs, of de geaardheid van den schuldigverklaarde daartoe bijzondere aanleiding vindt.
4. De tot eenzame opsluiting veroordeelden worden gedurende hunnen geheelen straftijd in afzonderlijke cellen, zoo wel bij dag als bij nacht, onder verpligting tot arbeid opgesloten.
5. De cellen moeten de noodige ruimte hebben voor het behoud der gezondheid en het verrigten van den opgelegden arbeid. Zij moeten zoodanig zijn gebouwd, dat geene gemeenschap tusschen de veroordeelden onderling kan plaats hebben.
6. Ieder veroordeelde welke in eene afzonderlijke cel is opgesloten, wordt ten minste zes malen daags bezocht.
De bezoeken van werkmeesters, opzigters, geestelijken, geneesheeren, onderwijzers, leden van het bestuur, en van andere personen, die toelating verkregen hebben, zijn daaronder begrepen. Indien de veroordeelde zulks verlangt, wordt hij van het bezoek van vreemden, hoewel van een bewijs van toelating voorzien, verschoond, ten ware dat bewijs in het openbaar belang mogt zijn verleend.
7. Ieder veroordeelde geniet, zoo mogelijk, dagelijks op daarvoor bestemde plaatsen, afgezonderd van andere gevangenen, de vrije lucht.
8. Bij reglementen van openbaar bestuur wordt ook geregeld, wat betrekking heeft tot de wijze van beheer der gevangenissen, de luchtzuivering, verwarming en verlichting der cellen, de voeding, het nachtleger en de kleeding, welke aan de gevangenen verstrekt worden, den arbeid, de uitoefening der godsdienst, het godsdienstig- en schoolonderwijs, de geneeskundige dienst, het genieten der vrije lucht, het toezigt en de tucht over de gevangenen, het bezoek bij en de toelating tot hen, het houden van briefwisseling met hunne bloedverwanten en andere personen en het indienen van klagten.
9. Van de opbrengst van den arbeid der veroordeelden wordt gedeelte afezonderd, om aan hen, na hunne invrijheidstelling dadelijk of op bepaalde tijdstippen te worden ter hand gesteld. Bovendien kan van die opbrengst iets worden aangewend tot verzachting van hun lot in de gevangenis; — een en ander volgens de bepalingen daaromtrent in de voorschreven reglementen te maken.
Het overige strekt ten behoeve van den staat.
Art. 5, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103.
De wet van 28 Junij 1851 (Stbl. 68), is niet van toepassing bij veroordeeling tot gevangenisstraf ter zake van misdrijven, in deze wet (29 Junij 1854, Stbl. 103) ter kennisneming der kantonregters gebragt.
Art. 21, wet
29 Junij 54.
De — — gevangenisstraffen vangen aan met den dag der ten uitvoerlegging.
Is de veroordeelde bereids in hechtenis, dan vangen zij aan met den dag der uitspraak, niettegenstaande hooger beroep of voorziening in cassatie.
Verstrijkt, hangende het hooger beroep of de voorziening in cassatie, de straftijd, dan blijft echter deze veroordeelde in hechtenis. Worden de oorspronkelijk opgelegde — — gevangenisstraffen verzwaard, zoo wordt in het geval, in het derde en vierde [1]) bedoeld, de laatst opgelegde straf geacht te loopen van den dag der eerste uitspraak.
Art. 17, wet
29 Junij 54.
De poging enz.
De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in deze wet (29 Junij 1854) en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.
Indien enz.
Wet 22 Apr.
1864, Stbl. 29.
Art. 2. Deze (de bij deze wet bedoelde) gevangenisstraf wordt niet aangemerkt, als eene andere straf van de geldboete.
Zij wordt door hen, die wegens misdaad of wanbedrijf zijn veroordeeld, op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis ondergaan als de correctionele gevangenisstraf, en door hen, die wegens overtreding zijn veroordeeld, op dezelfde wijze en in dezelfde gevangenis als de politiegevangenisstraf.
Wanneer de hoofdstraf in eenzame opsluiting moet worden ondergaan, ook dan wanneer die voor den tijd van een jaar is opgelegd, bepaalt de regter, dat de gevangenisstraf, die, bij wanbetaling, in de plaats der geldboete treedt, op gelijke wijze zal worden uitgevoerd, met inachtneming der bij art. 2 der wet van den 28 Junij 1851, (Stbl. 68) vastgestelde verhouding.
Art. 3. De gevangenisstraffen, die, ter vervaning van onderscheidene geldboeten, bij hetzelfde vonnis of arrest worden opgelegd, kunnen te zamen den tijd van een jaar niet te boven gaan. De gevangenisstraf, die de geldboeten vervangt, wordt opgelegd ook dan, wanneer andere bij hetzelfde vonnis of arrest opgelegde straffen het bij de wet gestelde maximum hebben bereikt.
De bepalingen van dit artikel zijn ook toepasselijk wanneer blijkt dat de beklaagde te voren, doch na het plegen van het feit, hetwelk het onderwerp zijner teregtstelling uitmaakt, ter zake van andere misdrijven is veroordeeld geweest.
41. De opbrengst des arbeids van ieder gevangene in een verbeterhuis, zal besteed worden, gedeeltelijk tot de gemeene behoeften van het huis, gedeeltelijk om hem (zich des waardig makende) eenige verzachting toe te brengen, gedeeltelijk om als een spaarpenning tegen den tijd van zijn ontslag voor hem weggelegd te worden: alles op zoodanigen voet, als bij de reglementen van openbaar bestuur (of administratie) verordend zal zijn. 41. Les produits du travail de chaque détenu pour délit correctionnel seront appliqués, partie aux dépenses communes de la maison, partie à lui procurer, quelques adoicissemens, s'il les mérite, partie à former pour lui, au temps de sa sortie, un fonds réserve; le tout ainsi qu'il sera ordinné par des règlemens d'administration publique.
(Zie art. 9, wet 29 Junij 1851, Stbl. 68).
42. De boetstraffelijke geregten zullen in zekere gevallen iemand het genot en gebruik van de volgende burgerschapsregten (droits civiques), burgerlijke regten (droits civils), en regten van maagschap, voor het geheel of ten deele mogen ontzeggen, te weten:
  1. Het regt van stemming en verkiezing,
  2. Dat van stembaarheid,
  3. Dat van beroepen of benoemd te worden tot den post van gezworene (juré), of andere openbare bedieningen, of posten van bewind, of om deze posten en bedieningen waar te nemen,
  4. Dat van geweer of wapen te dragen,
  5. Dat van stemhebbing in de regeling van de gemeene belangen der maagschap,
  6. Dat van voogd of curator te zijn, behalve ten aanzien van zijne kinderen, en alleen op het goedvinden der maagschap,
  7. Dat van in eenige zaak, als deskundige, hetzij tot opnemer of berigter, benoemd of gebruikt te kunnen worden, of als getuige in of over akten te staan,
  8. Dat van in regte getuigenis af te leggen, verder of anders dan om eene eenvoudige opgave te doen.
42. Les tribunaux, jugeant correctionnellement, pourront, dans certains cas, interdire en tout ou en partie l'exercice des droits civiques, civils et de famille suivans:
  1. De vote et d'élection,
  2. D'éligibilité,
  3. D'être appelé ou nommé aux fonctions de juré ou autres fonctions publiques, ou aux emplois de l'administration, ou d'exercer ces fonctions ou emplois,
  4. De port d'armes,
  5. De vote et de suffrage dans les délibérations de famille,
  6. D'être tuteur, curateur, si ce n'est de ses enfans, et sur l'avis seulement de la famille,
  7. D'être expert ou emplyé comme témoin dans les actes,

  8. De témoignage en justice, autrement que pour y faire de simples déclarations.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
De regten, omschreven in art. 42 van het Wetboek van Strafregt, worden vervangen door:
a. het kiesregt;
b. het waarnemen van alle openbare bedieningen of ambten;
c. het zijn van voogd of curator over vreemden;
d. het zijn van voogd of curator over eigen kinderen;
e. het afleggen van getuigenis onder eede in burgerlijke zaken in geval van wraking;
f. het regt om schietgeweet of wapenen te dragen.
Art. 21, wet
29 Junij 54.
De ontzetting van regten, bedoeld in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854), vangt aan met den dag waarop het vonnis kracht van gewijsde verkrijgt.
43. De geregten zullen de in het vorig artikel vermelde ontzegging niet mogen doen [2]), dan wanneer bij eene bijzondere bepaling van de wet daar het regt of bevel toe gegeven zal zijn. 43. Les tribunaux ne prononceront l'interdiction mentioneée dans l'article précédent, que lorsqu'elle aura été autorisée ou ordonnée par une disposition particulière de la loi.
Art. 8, wet 29 Junij 54 Het wordt den regter overgelaten de ontzetting dier regten of sommige hunner, al of niet uit te spreken.
De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van artt. 5 en 6 dezer wet (29 Junij 1854), en artt. 113 en 171 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
  1. Hier: de twee voorgaande alinea's.
  2. Beter: uitspreken.

Derde hoofdstuk. — Van de straffen en andere punten van veroordeeling die wegens misdrijven of wanbedrijven gewezen mogen worden.

[bewerken]

DERDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE III.

Van de straffen en andere punten van veroordeeling die wegens misdrijven of wanbedrijven gewezen mogen worden.

Des peines et des autres condamnations qui peuvent être prononcées pour crimes ou délits.

44. Wanneer iemand onder het toezigt van de hooge policie van den Staat gesteld is, zoo wordt daardoor de hooge regering, gelijk ook de daarbij belanghebbende partij, geregtigd, om, hetzij van den persoon wien dit overkomen is, nadat hij zijne straf ondergaan zal hebben, hetzij, ingevalle hij minderjarig is, van zijn vader en moeder, voogd of curator, eenen deugdelijken borgtogt voor zijn goed gedrag te vorderen, ten bedrage van zoodanige somme gelds, als bij het vonnis of gewijsde bepaald zal zijn. Tot het verstrekken van dezen borgtogt zal ieder toegelaten mogen worden.
Bij gebreke van dezen borgtogt te stellen, blijft de veroordeelde ter beschikking van de hooge regering, die het regt heeft, om hetzij zijne persoonlijke verwijdering van zekere plaats, hetzij zijn aanhoudend verblijf op eene bepaalde plaats binnen een der departementen van het rijk, te bevelen.
44. L'effet du renvoi sous la surveillance de la haute police de l'État, sera de donner au Gouvernement, ainsai qu'à la partie intéressée, le droit d'exiger, soit de l'individu placé dans cet état, après qu'il aura subi sa peine, soit de ses père et mère, tuteur ou curateur, s'il est en âge de minorité, une caution solvable de bonne conduite jusqu'à la somme qui sera fixée par l'arrêt ou le jugement. Toute personne pourra être admise à fournir ectte caution.
Faute de fournir ce cautionnement, le condamné demeure à la disposition du Gouvernement, qui a le droit d'ordonner, soit l'éloignement de l'individu d'un certain lieu, soit sa résidence continue dans un lieu déterminé de l'un des départemens de l'Empire
.
45. In gevalle van wederhoorigheid aan dit bevel, zal de hooge regering het regt hebben om den veroordeelde te doen vatten en vastzetten, gedurende eenigen tijd, welke zich zal mogen uitstrekken tot het uiteinde van den tijd, tot de during van het bijzonder toezigt bepaald. 45. En cas de désobéissance à cet ordre, le Gouvernement aura le droit de faire arrêter et détenir le condamné, durant un intervalle de temps qui pourra s'étendre jusqu'à l'expiration du temps fixé pour l'état de la surveillance spéciale.
46. Wanneer de persoon onder het bijzonder toezigt der hooge regering gesteld, na zijne vrijheid onder borgtogt verkregen te hebben, bij een vonnis in hoogst gewijsde, of dat in kracht van gewijsde zaak is gegaan, wegens het begaan van een of meer misdaden, of van een of meer wanbedrijven, binnen den tijd in de akte van borgtogt uitgedrukt, veroordeeld komt te worden, zoo zullen de borgen tot betaling der gelden, bij die akte vermeld, zelfs bij wege van aantasting van persoon, genoodzaakt worden.
De ingevorderde gelden zullen bij voorkeur aangewend moeten worden tot de teruggaven, tot de vergoedingen van schaden en intressen, en de kosten, aan de partijen, door deze misdaden of wanbedrijven verkort, toegewezen.
46. Lorsque la personne mise sous la surveillance spéciale du Gouvernement, et ayant obtenu sa liberté sous caution, aura été condamné par un arrêt ou jugement devenu irrévocable, pour un ou plusieurs crimes, ou pour un ou plusieurs délits commis dans l'intervalle déterminé par l'acte de cautionnement, les cautions seront contraintes, même par corps, au paiement des sommes portées sans cet acte.
Les sommes recouvrées seront affectées de préférence aux restitutions, aux dommages-intérêts et frais adjugés aux parties lésées par ces crimes ou ces délits.
47. De veroordeelden tot dwangarbeid voor een tijd, en tot het tuchthuis, zijn na hun straf ondergaan te hebben, van regtswege (ipso jure), en voor geheel hun leven, onder het toezigt der hooge Staatspolicie. 47. Les coupables condamnés aux travaux forcés à temps et à la réclusion, seront de plein droit après qu'ils auront subi leur peine, et pendant toute la vie, sous la surveillance de la haute police de l'État.
48. De veroordeelden tot uitbanning van regtswege onder hetzelfde toezigt voor gelijken tijd als waarvoor zij uitgebannen geweest zijn. 48. Les coupables condamnés au bannissement, seront, de plein droit, sous la même surveillance pendant un temps égal à la durée de la peine qu'ils auront subie.
49. Onder hetzelfde toezigt zullen moeten gesteld worden, die veroordeeld zijn wegens misdaden of wanbedrijven waarbij de in- of uitwendige zekerheid van den Staat belang heeft. 49. Devront être renvoyés sous la même surveillance, ceux qui auront été condamnés pour crimes ou délits qui intéressent la sûreté intérieure ou extérieure de l'État.
50. Buiten de gevallen, in de vorige artikelen bepaald, zullen de veroordeelden niet onder het toezigt der hooge Staatspolicie gesteld worden, dan waar het bij bijzonder voorschrift der wet toegelaten zal zijn. 50. Hors les cas déterminés par les articles précédens, les condamnés ne seront placés sous la surveillance de la haute police de l'État, que dans le cas où une disposition particulière de la loi l'aura permis.
51. Wanneer er grond voor teruggave is, zal de schuldige bovendien, jegens de partij, veroordeeld worden tot schadeloosstellingen, waarvan, voor zoo verre zij bij de wet niet geregeld zijn, de bepaling aan de billijkheid van het hof of geregt wordt overgelaten; doch zoodaniger wijze, dat zij nooit beneden het vierdedeel der teruggaven mogen zijn, en zonder dat het hof of geregt die (al ware 't ook met de toestemming der partij) aan eenig bepaald werk of inrigting (œuvre) hoegenaamd mag toewijzen. 51. Quand il y aura lieu à restitution, le coupable sera condamné en outre, envers la partie, à des indemnités, dont la détermination est laissée à la justice de la cour ou du tribunal, lorsque la loi ne les aura pas réglées; sans qu'elles puissent jamais être audessous du quart des restitutions, et sans que la cour ou le tribunal puisse, du consentement même de la partie, en prononcer, l'application à une œuvre quelconque.
(Zie artt. 231, 233, 253, n°. 4, Wetb. v. Strafv. in verband met art. 56, 2e. al. en 44, 4e. al. Wet op de Regt. Org. en het beleid der Justitie.)
(Zie art. 375 Wetb. v. Strafv.)
52. De veroordeelingen tot geldboete, tot teruggaven, tot vergoeding van schaden en intressen en in de kosten, zullen ten uitvoer gelegd mogen worden bij wege van aantasting van persoon. 52. L'exécution des condamnations à l'amende, aux domages-intérêts et aux frais, pourra être poursuivie par la voie de la contrainte par corps.
(Zie art. 373 Wetb. v. Strafv.)
Art. 1, wet
22 April 64,
Stbl. 29.
Bij elke door deze wet niet uitgezonderde veroordeeling tot geldboete wordt door den regter bepaald dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenisstraf van:
ten hoogste een jaar en ten minste drie maanden, indien meer dan ƒ 3000,
ten hoogste negen maanden en ten minste twee maanden, indien meer dan ƒ 1500,
ten hoogste zes maanden en ten minste eene maand, indien meer dan ƒ 500,
ten hoogste drie maanden en ten minste veertien dagen, indien meer dan ƒ 300,
ten hoogste twee maanden en ten minste zeven dagen, indien meer dan ƒ 200,
ten hoogste eene maand en ten minste vier dagen, indien meer dan ƒ 100,
ten hoogste veertien dagen en ten minste drie dagen, indien meer dan ƒ 50,
ten hoogste zeven dagen en ten minste twee dagen, indien meer dan ƒ 10,
ten hoogste drie dagen en ten minste een dag, indien niet meer dan ƒ10 aan boete is opgelegd.
De gevangenisstraf van eene maand duurt dertig dagen, die van een dag vier en twintig uren.
3e. druk. 2
Wet 16 Junij
1832, Stbl.
29.
— bevattende sommige wijzig in de bestaande wetgeving nopens de regten van registratie enz.
Art. 16. De boeten en verhoogingen, waarvan het bedrag bij de bestaande, zoo algemeene als bijzondere wetten, geene hoegenaamd uitgezonderd, in franken of livres is uitgedrukt, worden gesteld op vijftig centen voor iedere franc of livre, en voor mindere boeten in dezelfde evenredigheid. Het evenredig regt zal op iedere beschikking berekend worden over de gelden en geldswaarden bij ronde sommen van tien tot tien gulden ingesloten.
De ambtenaren van de registratie zullen bij voortduring belast zijn met de invordering en verantwoording van alle boeten en geregtskosten bij de algemeene of bijzondere wetten vastgesteld, ten ware bij dezelve wetten daaromtrent andere bepalingen mogten zijn gemaakt, of dat dezelve uit overtredingen van andere financiële wetten mogten voortvloeijen, voor welker uitvoering en handhaving bijzondere ambtenaren zijn ingesteld. Voor de invordering dezer boeten en geregtskosten zal, evel als voor alle andere invorderingen, welke aan bovengemelde ambtenaren zijn of zullen worden opgedragen, de wijze van vervolging en van procederen, in zake van registratie-regten gebruikelijk, opgevolgd worden.
(Zie art. 585, Wetb. v. Burg. Regtsv.)
Art. 6, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103.
De misdrijven, door deze wet (van 29 Junij 1854, Stbl. 103) ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet; (derhalve moet ook in die zaken de lijfsdwang overeenkomstig art. 52 worden uitgesproken).
53. Wanneer er boeten en kosten ten profijte of bate van den Staat gewezen zijn, en na het uiteinde van de lijf- of onteerende straf, de hechtenis [1]) des veroordeelden tot voldoening van deze gelden, een vol jaar geduurd heeft, zal hij, op bewijs langs den weg van regte verkregen, van zijn volstrekt onvermogen, bij voorraad in vrijheid gesteld mogen worden.
In zaken van wanbedrijf zal de during dier hechtenis [2]) op zes maanden verminderd worden; behoudens in alle gevallen, de hervatting der aantasting van persoon, wanneer aan den veroordeelde eenig middel om te kunnen betalen mogt opkomen.
53. Lorsque des amendes et des frais seront prononcés au profit de l'État, si, après l'expiration de la peine afflictive ou infamante, l'emprisonnement du condamné, pour l'acquit de ces condamnations pécuniaires, a duré une année complète, il pourra, sur la preuve acquise par les voies de droit, de son absolue insolvabilité, obtinir sa liberté provisoire.
La durée de l'emprisonnement sera reduite à six mois, s'il s'agit d'un délit; sauf, dans tous les cas, à reprendre la contrainte par corps, s'il survient au condamné quelque moyen de solvabilité.
(Zie art. 6, wet 29 Junij 1854, Stbl. 103; krachtens hetwelk dus ook in de zaken, daarbij bedoeld, de lijfsdwang een duur van zes maanden kan hebben; — art. 1, wet 22 April 1864, Stbl. 29).
54. In geval van te zamenloop van de boete of verbeurdverklaring met de teruggaven van vergoedingen van schaden en intressen, bij ongenoegzaamheid van des veroordeelden goed, zullen deze laatste voorgaan. 54. En cas de concurrence de l'amende ou dela confiscation avec les restitutions et les domages-intérêts, sur les biens insuffisans du condamné, ces dernières condamnations obtiendront la préférence.
(Art. 1, wet 22 April 1864, Stbl. 29).
55. Allen die wegens een en dezelfde misdaad of wegens een en hetzelfde wanbedrijf veroordeeld worden, zullen ieder in persoon en voor het geheel (in solidum) voor de boeten, teruggaven, schaden en intressen en kosten, gehouden [3]) zijn. 55. Tous les individus condamnés pour un même crime, ou pour un même délit, sont tenus solidairement des amendes, des restitutions, des dommages-intérêts et des frais.
Art. 4, wet
22 April 64,
Stbl. 29.
Wanneer meer personen bij dezelfde regterlijke uitspraak wegens hetzelfde misdrijf worden veroordeeld, is ieder hunner slechts aansprakelijk voor de hem persoonlijk opgelegde boete.
  1. Beter: gevangenzetting.
  2. Beter: tijd dier gevangenzetting.
  3. Beter: aansprakelijk.

Vierde hoofdstuk. — Van de straffen wegens herhaal van misdaad en wanbedrijf.

[bewerken]

VIERDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE IV.

Van de straffen wegens herhaal van misdaad en wanbedrijf.

Des peines de la récidive pour crimes et délits.

56. Al wie, wegens misdaad veroordeeld geweest zijnde, eene tweede misdaad begaan zal hebben, de ontzetting van burgerschaosregten meêbrengende, zal tot de straf van de kaak veroordeeld worden.
Wanneer de tweede misdaad de straf van de kaak of der uitbanning medebrengt, zal hij tot het tuchthuis veroordeeld worden.

Als de tweede misdaad de tuchthuisstraf meêbrengt, zal hij tot den dwangarbeid voor eenen tijd en tot het brandmerk veroordeeld worden.
Als de tweede misdaad, den dwangarbeid voor een tijd of de wegvoering naar een oord van ballingschap na zich sleept, zal hij tot den eeuwigen dwangarbeid veroordeeld worden.
Als de tweede misdaad den eeuwigen dwangarbeid ten gevolge heeft, zal hij ter dood veroordeeld worden
.
56. Quiconque, ayant été condamné pour crime, aura commis un second crime emportant la dégradation civique, sera condamné à la peine du carcan;
Si le second crime emporte la peine du carcan ou le bannissement, il sera condamné à la peine de la réclusion;
Si le second crime entraine la peine de la réclusion, il sera condamné à la peine des travaux forcés à temps et à la marque;
Si le second crime entraine la peine des travaux forcés à temps, ou la déportation, il sera condamné à la peine des travaux forcés à perpétuité;
Si le second crime entraine la peine des travaux forcés à perpétuité, il sera condamné à la peine de mort
.
57. Al wie, wegens eene misdaad veroordeeld geweest zijnde, een wanbedrijf waar boetstraffe op staat, begaan zal hebben zal veroordeeld worden tot het hoogste (het maximum) van de straf door de wet voorgeschreven, en zelfs zal deze straf tot de verdubbeling toe verhoogd mogen worde. 57. Quiconque, ayant été condamné pour un crime, aura commis un délit de nature à être puni correctionnellement, sera condamné au maximum de la peine portée par la loi, et cette peine pourra être élevée jusqu'au double.
58. Die bij boetstraffe tot eene gevangenhouding van meer dan een jaar veroordeeld geworden is, zal ook in geval van een nieuw wanbedrijf, tot het hoogste (het maximum) van de straf bij de wet voorgeschreven, veroordeeld worden, en zal deze straf tot de verdubbeling toe verhoogd mogen worden; bovendien zal hij ten minste voor vijf, en ten hoogste voor tien jaren onder het bijzonder toezigt van de hooge regering gesteld worden. 58. Les coupables condamnés correctionnellement à un emprisonnement de plus d'une année, seront aussi, en cas de nouveau délit, condamnés au maximum de la peine portée par la loi, et cette peine pourra être élevée jusqu'au double: ils seront de plus mis sous la surveillance spéciale du Gouvernement pendant au moins cinq années, et dix ans au plus.
Art. 11, wet
29 Junij 54.
De artt. 56, 57 en 58 van het Wetb. v. Strafregt zijn afgeschaft. Indien iemand, na reeds te voren hetzij tot eene criminele straf, hetzij tot eene gevangenisstraf voor den tijd van langer dan één jaar, of tot eenzame opsluiting voor den tijd van langer dan zes maanden veroordeeld te zijn geweest, andermaal wegens misdaad of wanbedrijf, daarna gepleegd, te regt staat, stelt de vroegere veroordeeling eene verzwarende omstandigheid daar, waarop de regter, behoudens de bepalingen van art. 9 en 20 dezer wet (—omtrent de verzachtende omstandigheden—), bij de toepassing der straf acht moet geven. De regter is bevoegd de straf van verbanning, tuchthuis- of gevangenis zelfs met een derde boven het maximum te verhogen.
Art. 9, Wet 29 Junij 1854 is toepasselijk in de gevallen van art. 11 dezer wet (van 29 Junij 1854).
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 11 der wet van 29 Junij 1854.
Art. 12, wet
29 Junij 54.
Het art. 11 is ook toepasselijk na voorafgaande veroordeeling door den militairen strafregter, doch niet anders dan in de gevallen, aangeduid in de wet van 3 Maart 1952, Stbl. 20.
Wet 3 Maart
1852,Stbl.20.
Art. 1. De verhooging van straf, bij artt. 56 en 57 van het Wetboek van STrafregt, in geval van herhaling van misdrijf bedreigd, wordt overeenkomstig de daarbij gestelde regelen toegepast, wanneer de beschuldigde of beklaagde vroeger door den militairen regter is veroordeeld ter zake van een feit, bij de gewone strafwetten als misdaad omschreven, en tot eene lijf- of onteerende straf daarbij vastgesteld.
Indien op het vroeger misdrijf eene straf is toegepast, bij de miliraire strafwetgeving voorgeschreven, left de regter slechts dan de verhoogde straf wegens herhaling van misdrijf op, wanneer het feit, in het vroeger vonnis van veroordeeling als bewezen aangenomen, naar de bepalingen der gewone strafwetten als misdaad moet worden beschouwd.
Art. 2. De verhooging van straf bij art. 58 van het Wetboek van Strafregt, in geval van vroegere veroordeeling tot meer dan éénjarige correctionele gevangenis bedreigd, wordt toegepast wanneer de beklaagde vroeger door den milirairen regter, uit kracht der gewone strafwetten tot zoodanige correctionele gevangenisstraf is veroordeeld geweest.
Indien wegens het vroeger misdrijf de straf van den kruiwagen of van milirair arrest of detentie voor meer dan één jaar is opgelegd, past de regter slechts dan de strafverhooging van art. 58 toe, wanneer op het feit, in het vroeger vonnis van veroordeeling als bewezen aangenomen, bij de gewone strafwetten eene correctionele gevangenisstraf van vijf jaren als maximum is gesteld.
Art. 20 wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 12 der wet van 29 Junij 1854.
Art. 5, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103.
De misdrijven, door deze wet (van 29 Junij 1854, Stbl. 103) ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet; (—daarop zijn derhalve ook de in artt. 11 en 12 der wet 29 Junij 1854, Stbl. 102 toepasselijk).
Art. 5, wet
19 Mei 1829,
Stbl. 85.
In gevalle der herhaling der misdrijven in de voorgaande artikelen (dezer wet van 19 mei 1829) vermeld, zullen de bepalingen worden toegepast van art. 58 van het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt. — (Alsnu zullen derhalve daarop toepasselijk zijn de wetsbepalingen, die het afgeschafte art. 58 vervangen).

Tweede boek. — Van de wegens misdaden of wanbedrijven strafbare, verschoonbare, of aansprakelijke personen.

[bewerken]

TWEEDE BOEK.

LIVRE II.

Van de wegens misdaden of wanbedrijven strafbare, verschoonbare, of aansprakelijke personen.

Des personnes punissables, excusables ou responsables, pour crimes ou pour délits.



(vastgesteld den 18 van sprokkelmaand 1810, afgekondigd den 23 derzelfde maand).

(loi décrétée le 18 février 1810, promulguée le 23 du même mois).

Eenigste hoofdstuk.

[bewerken]

EENIGSTE HOOFDSTUK.

CHAPITRE UNIQUE.

59. De medepligten aan een misdaad of wanbedrijf zullen met dezelfde straf gestraft worden als de hoofddaders zelven; behoudens de gevallen, waarin de wet anders bepaald zou mogen hebben. 59 Les complices d'un crime ou d'un délit seront punis de la même peine que les auteurs mêmes de ce crime ou de ce délit, sauf les cas où la loi en aurait disposé autrement.
(Zie art. 63, 198, 292, 313, 317, 380).
60. Als medepligtige aan een feit, met den naam van misdaad of wanbedrijf bestempeld, zal gestraft worden, wie door gaven, beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of magt, of ook door listige en schuldige kunstenarijen, iemand tot dat feit uitgelokt of opgeruid, of tot het plegen daarvan onderrigt gegeven zal hebben;
Wie wapenen, werktuigen, of welk ander middel ook, dat tot het feit gediend heeft, verschaft zal hebben, met voorweten dat zij daartoe dienen zouden;

Wie des bewust zijnde, den dader of de daders van het feit, in de bedrijven die dienden om het voor te bereiden of te doen gelukken, of in de bedrijven, die het voltooiden, bijgestaan of geholpen zal hebben: behoudens de straffen, bij dit Wetboek bepaald, tegen aanlegers van zamenspanningen, uitlokkingen, of opruijingen ter verstoring van de in- of uitwendige veiligheid van den Staat, zelfs in gevalle de misdaad door de zamenspanners, uitlokkers of opruijers beoogd, niet tot dadelijkheid gekomen mogt zijn.
60. Setont punis comme complices d'une action qualifée crime ou délit, ceux qui, per dons, promesses, menaces, abus d'autorité ou de pouvoir, machinations ou artifices coupables, auront provoqué à cette action, ou donné des instructions pour la commettre;
Ceux qui auront procuré des armes, des instrumens, ou tout autre moyen qui aura servi à l'action, sachant qu'ils devaient y servir;
Ceux qui auront, avec connaissance, aidé ou assisté l'auteur ou les auteurs de l'action, dans les faits qui l'auront préparée ou facilitée, on dans ceux qui l'auront consommée; dans préjudice des peines, qui seront spécialement portées par le présent Code contre les auteurs de complots on de provocations attentatoires à la sûreté intérieure ou extérieure de l'État, même dans le cas où le crime qui était l'objet des conspirateurs ou des provocateurs n'aurait pas été commis.
Uitgebreid bij art. 1, wet 16 Mei 1829, Stbl. 34.
61. Wie, kennis dragende van het misdadig gedrag dergenen, die rooverijen of gewaldadigheden tegen de veiligheid van den Staat, de openbare rust en vrede, aan personen of eigendom plegen, hun bij voortduring, huisverblijf, schuilplaats of vergaderingplaats verschaft, zal als hun medepligtige gestraft worden. 61. Ceux qui connaissant la conduite criminelle des malfaiteurs exerçant des brigandages, ou des violences contre la sûreté de l'État, la paix publique, les personnes ou les propriétés, leur fournissent habituellement logement, lieu de retraite ou de réunion, seront punis comme leurs complices.
62. Wie, met weten, gestolen goederen, of welke bij wege van misdaad of wanbedrijf onderschept of verkregen zouden mogen zijn, in 't geheel of ten deele, geheeld of geborgen zal hebben, zal desgelijks als medepligtige van die misdaad of dat wanbedrijf gestraft worden. 62. Ceux qui sciemment auront reclélé, en tout ou en partie, des chosen enlevées, détournées ou obtenues à l'aide d'un crime ou d'un délit, seront aussi punis comme complices de ce crime ou délit.
63. Echter zal ten aanzien van de helers in het vorig artikel vermeld, de straffe des doods, des eeuwigen dwangarbeids (tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren), of der wegvoering naar een oord van ballingschap, wanneer die plaats zouden mogen vinden, hun niet opgelegd worden, dan voor zoo verre zij overtuigd zullen worden, van ten tijde der heling, kennis gehad te hebben van zoodanige omstandigheden, als waaraan de wet deze drie soorten van straffen verknocht. Des niet, zullen zij de straf van dwangarbeid slechts voor een tijd (tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren) ondergaan. 63. Néanmoins, et 1a l'égard des recéleurs désignés dans l'article précédent, la peine de mort, des travaux forcés à perpétuité, ou de la déportation, lorsqu'il y aura lieu, ne leur sera appliquee qu'autant qu'ils seront convaincus d'avoir eu, au temps du recélé, connaissance des circonstances auxquelles la loi attache les peines de ces trois genres: sinon, ils ne subiront que la peine des travaux forcés à temps.
64. Daar is noch misdaad, noch wanbedrijf, zoo wanneer de beklaagde ten tijde van het feit in staat van krankzinnigheid was, of wanneer hij door overmagt gedwongen werd. 64. Il n'y a ni crime ni délit, lorsque le prévenu était en état de démence au temps de l'action, ou lorsqu'il a été contraint par une force à laquelle il n'a pu résister.
65. Geen misdaad of wanbedrijf mag verschoond of de daarop gestelde straf verzacht worden, dan in de gevallen en omstandigheden, waarin de wet het feit verschoonbaar verklaart, of het toewijzen eener min gestrenge straf toestaat. 65. Nul crime ou délit ne peut être excusé, ni la peine mitigée, que dans les cas et dans les circonstances où la loi déclare le fait excusable, ou permet de lui appliquer une peine moins rigoureuse.
66. Zoo wanneer de beschuldigde beneden de zestien jaren oud is, zal hij, indien het uitgemaakt is, dat hij zonder oordeel des onderscheids gehandeld heeft, vrijgesproken worden, maar hij zal, naar gelange der omstandigheden, aan zijne nabestaanden terug gegeven, of in een verbeterhuis gebragt worden, ten einde gedurende zoo veel jaar als het vonnis bepalen zal, aldaar opgevoed en in hechtenis gehouden te worden. Hetgeen echter het tijdstip der volkomen bereiking van zijn twintig jaren niet te buiten zal mogen gaan. 66. Lorsque l'accusé aura moins de seize ans, s'il est décidé qu'il a agi sans discernement, il sera acquitté; mais il sera selon les circonstances, remis à ses parens, ou conduit dans une maison de correction, our y être élévé et détenu pendant tel nombre d'années que le jugement déterminera, et qui toutefois ne pourra excéder l'époque où il aura accompli sa vingtième année.
(Zie artt. 119, 136 Wetb. v. Strafv.)
67. Zoo het uitgemaakt is, dat hij met oordeel des onderscheids gehandeld heeft, zullen de straffen uitgewezen worden als volgt:
Indien hij in de doodstraf, de straf van eeuwigen dwangarbeid (tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren), of van wegvoering naar een oord van ballingschap vervallen is, zal hij tot de straf eener tien- of twintigjarige gevangenzetting in een verbeterhuis veroordeeld worden;
Indien hij in de straf van den dwangarbeid voor een tijd (tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren) of in die van tuchthuis (van vijf tot tien jaren) vervallen is, zal hij tot gevangenzetting in een verbeterhuis veroordeeld worden voor een derde op het minst, en voor de helft op het hoogst, van den tijd, waarvoor hij tot een dezer straffen had mogen veroordeeld worden.
In alle deze gevallen zal hij, bij het vonnis, voor vijf jaren ten minste en ten hoogste voor tien jaren, onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.

Indien hij in de straf van de kaak of van uitbanning vervallen is, zal hij tot gevangenzetting in een verbeterhuis voor den tijd van een tot vijf jaren veroordeeld worden.
67. S'il est décidé qu'il a agi avec discernement, les peines seront prononcées ainsi qu'il suit:
S'il a encouru la peine de mort, des travaux forcés à perpétuité, ou de la déportation, il sera condamné à la peine de dix à vingt ans d'emprisonnement dans une maison de correction;

S'il a encouru la peine des travaux forcés à temps, ou de la réclusion, il sera condamné à être renfermé dans une maison de correction pour un temps égal au tiers [au] moins et à la moitié au plus de celui auquel il aurait pu être condamné à l'une de ces peines;

Dans tous ces cas, il pourra être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police, pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
S'il a encouru la peine du carcan ou du bannissement, il sera condamné à être enfermé, d'un an à cinq ans, dans une maison de correction.
Art. 5 wet
29 Junij 54
(De straf der kaak als op zich zelve staande straf — —), is vervangen door eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, voor vijf tot tien jaren.
Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde straffen toegepast.
68. In geen der gevallen, waarin bij het vorig artikel voorzien wordt, zal de veroordeelde de tepronkstelling ondergaan. 68. Dans aucun des cas prévus par l'article précédent, le condamné ne subira l'exposition publique.
69. Indien de schuldige niet dan in eene der boetstraffen vervallen is, zal hij tot zoodanige boetstraffen veroordeeld mogen worden, als gepast zal bevonden worden, mits deze straffe beneden de helft zij van die welke hij ondergaan zou, zoo hij zestien jaren oud ware geweest. 69 Si le coupable n'a encouru qu'une peine correctionnelle, il pourra être condamné à telle peine correctionnelle qui sera jugée convenable, pourvu qu'elle soit au-dessous de la moitié de celle qu'il aurait subie s'il avait eu seize ans.
70. De straffen van eeuwigen dwangarbeid, van wegvoering naar een oord van ballingschap en van dwangarbeid voor een tijd, zullen tegen niemand gewezen worden, die op het oogenblik dat hij gevonnisd wordt, volle zeventig jaren oud is. 70. Les peines des travaux forcés à perpétuité, de la déportation et des travaux forcés à temps, ne seront prononcées contre aucun individu âgé de soixante-dix ans accomplis au moment du jugement.
71. Deze straffen zullen te hunnen aanzien, door die van het tuchthuis, hetzij voor eeuwig, hetzij voor een tijd, naar den tijd der straf, waarvoor zij in de plaats komt, vervangen worden. 71. Ces peines seront remplacées, à leur égard, par celle de la réclusion, soit à perpétuité, soit à temps, et selon la durée de la peine qu'elle remplacers.
72. Ieder veroordeelde tot dwangarbeid, hetzij dan voor eeuwig, hetzij voor een tijd, zal zoodra hij den volkomen ouderdom van zeventig jaren bereikt zal hebben, daarvan ontheven, en voor den geheelen overigen tijd zijner veroordeeling in een tuchthuis opgesloten worden, als of hij slechts tot het tuchthuis veroordeeld geweest ware. 72. Tout condamné à la peine des travaux forcés à perpétuité ou à temps, dès qu'il aura atteint l'âge de soixante-dix ans accomplis, en sera relevé, et sera renfermé dans la maison de force pour tour le temps à expirer de sa peine, comme s'il n'eût été condamné qu'à la réclusion.
73. De herbergiers en logementhouders, overtuigd van langer dan vier-en-twintig uren iemand geherbergd te hebben, die gedurende zijn verblijf een misdaad of wanbedrijf heeft begaan, zullen bij nalatigheid van op hun register dan naam, het beroep en de woonplaats van den schuldige te boek gesteld hebben, civiliter aansprakelijk zijn wegens de teruggaven, schadevergoedingen en kosten, dengenen toegewezen, aan wien die misdaad of dat wanbedrijf schade heeft toegebragt: onverminderd hunne verantwoordelijkheid in de gevallen van artt. 1952 en 1953 van het Wetboek Napoleon (artt. 1746 en 1747 Burgerlijk Wetboek). 73. Les aubergistes et hôteliers convaincus d'avoir logé plus de vingt-quatre heures , quelqu'un qui pendant son séjour, aurait commis un crime ou un délit, seront civilement responsables des restitutions, des indemnités et des frais adjugés à ceux à qui ce crime ou ce délit aurait causé quelque dommage, faute par eux d'avoir inscrit sur leur registre le nom, la profession et le domicile du coupable, sans préjudice de leur responsabilité, dans le cas des articles 1952 et 1953 du Code Napoléon.
74. In de overige gevallen van civiele aansprakelijkheid, die in zaken van lijf-, boet- of policiestraffe zouden mogen voorkomen, zullen de hoven, vierscharen en geregten, voor wie deze zaken gebragt zullen zijn, zich naar de bepalingen rigten, bij het derde boek, vierde titel, tweede hoofdstuk van het Wetboek Napoleon (artt. 1401—1405 van het Burgerlijk Wetboek) uitgedrukt. 74. Dans les autres cas de responsabilité civile qui pourront se présenter dans les affaires criminelles, correctionnelles ou de police, les cours et tribunaux devant qui ces affaires seront portées, se conformeront aux dispisitions du Code Napoléon, livre III, titre IV, chapitre II.
(Zie artt. 231, 233, 253, n°. 4, Wetb. v. Strafv., in verband met art. 56, 2e al. en 44, 4e al. Wet op de Regt. Org. en het beleid der Justitie.)
(Zie art. 375 Wetb. v. Strafv.)

Derde boek. — Van de misdaden en wanbedrijven en van het straffen derzelve.

[bewerken]

DERDE BOEK.

LIVRE III.

Van de misdaden en wanbedrijven en van het straffen derzelve.

De crimes, des délits et de leur punition.

Eerste titel. — Van de misdaden en wanbedrijven tegen de algemene zaak.

[bewerken]

EERSTE TITEL.

TITRE I.

van de misdaden en wanbedrijven tegen de algemeene zaak.

crimes et délits contre la chose publique.

(vastgesteld den 15 van sprokkelmaand 1810, afgekondigd den 25 derzelfde maand; Hoofdstuk I en II).

(loi décrétée le 15 février 1810, promulguée le 25 du même mois; Chapitre I et II).

Eerste hoofdstuk. — Van de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van den Staat.

[bewerken]

EERSTE HOOFDSTUK.

CHAPITRE I.

Van de misdaden en wanbedrijven tegen de veiligheid van den Staat.

Crimes et délits contre la sûreté de l'État.

Eerste afdeeling. — Van de misdaden en wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van den Staat.
[bewerken]

EERSTE AFDEELING.

SECTION I.

Van de misdaden en wanbedrijven tegen de uitwendige veiligheid van den Staat.

Crimes et délits contre la sûreté extérieure de l'État.

75. Ieder Franschman die de wapenen tegen Frankrijk gevoerd zal hebben, zal met den dood gestraft worden.
Zijne goederen zullen verbeurd verklaard worden.
75. Tout Français qui aura porté les armes contre la France, sera puni de mort.
Ses biens seront confisqués.
76. Al wie met de buitenlandsche Mogendheden of hare bewindslieden aanslagen of verstandhoudingen gesmeed of belegd zal hebben, ten einde dezelven tot het plegen van vijandelijkheden of het ondernemen van oorlog tegen Frankrijk over te halen of in te wikkelen, of om haar de middelen daartoe te verschaffen, zal met den dood gestraft en zijne goederen zullen verbeurd verklaard worden.
Deze verordening zal plaats grijpen ingeval zelfs de gezegde aanslagen of verstandhoudingen van geene vijandelijkheden gevolgd mogten zijn.
76. Quiconque aura pratiqué des machinations ou entretenu des intelligences avec les puissances étrangères ou leurs agens, pour les engager à commettre des hostilités ou entreprende la guerre contre la France, ou pour leur en procurer les moyens, sera puni de mort, et ses biens seront confisqués

Cette disposition aura lieu dans les cas même où lesdites machinations ou intelligences n'auraient pas été suivies d'hostilités.
77. Desgelijks zal met den dood en verbeurdverklaring zijner goederen gestraft worden, al wie met de vijanden van den Staat aanslagen of verstandhoudingen gesmeed of belegd zal hebben, ten einde hun intrekken op het grondgebied en de onderhoorigheden van het Fransche Rijk te bevorderen, of eenige steden, sterkten, vastigheden, posten, havens, voorraad- of tuighuizen, schepen of vaartuigen, aan Frankrijk behoorende, over te leveren [1]), of tot den voortgang hunner wapenen op de Fransche bezittingen of tegen de Fransche krijgs- of zeemagt, mede te werken, het zij door de getrouwheid der officieren, soldaten, matrozen of anderen, jegens den Keizer en den Staat te verwrikken, het zij op eenige andere wijze, hoegenaamd ook. 77. Sera également puni de mort et de la confiscation de ses biens, quiconque aura pratiqué des manoeuvres ou entretenu des intelligences avec les ennemis de l'État, à l'effet de faciliter leur entrée sur le territoire et dépendances de l'Empire Français, ou de leur livrer des villes, forteresses, places, postes, ports, magasins, arsenaux, vaisseux ou bâtimens appartenant à la France, ou de fournir aux ennemis des secours en soldats, hommes, argent, vivres, armes ou munitions, ou de seconder les progrès de leurs armes sur les possessions ou contre les forces Françiases de terre ou de mer, soit en ébranlant la fidélité des officiers, soldats, matelots out autres, envers l'Empereur et l'État, soit de toute autre manière.
Wet 12 Dec.
1817, Stbl.
53.
— houdende bepalingen van straffen tegen degenen, die niet aan den militairen regtsdwang onderworpen, de desertie van het krijgsvolk begunstigen.
Art. 5. De bovenstaande voorschriften zijn geheel onderminderd het bepaalde bij het 3e. boek, titel 1, eerste hoofdstuk van het lijfstraffelijk Wetboek, omtrent misdaden tegen de veiligheid van den Staat bedreven, bijzonderlijk door de getrouwheid van het krijgsvolk jegens den Souverein te doen wankelen.
78. Indien de verstandhouding met de onderdanen van een vijandelijke mogendheid, zonder eenige der misdaden in het vorig artikel vermeld tot voorwerp te hebben, niettemin bij de uitkomst gestrekt heeft, om aan den vijand berigten te bezorgen, voor de krijs- of staatsgesteldheid van Frankrijk of van zijne bondgenooten nadeelig; zoo zullen zij die deze verstandhouding gevoerd zullen hebben, met uitbanning gestraft worden: onverminderd zwaarder straffen in het geval, dat deze berigtgevingen het gevolg mogten geweest zijn van maatregelen, die een daad of bedrijf van spionaadje uitmaakten. 78. Si la correspondance avec les sujets d'une puissance ennemie, sans avoir pour objet l'un des crimes énoncés en l'article précédent, a néanmoins eu pour résultat de fournier aux ennemis des instructions nuisibles à la situation militaire ou politique de la France ou de ses alliés, ceux qui auront entretenu cette correspondance seront punis du bannissement, sans préjudice de plus fortes peines dans le cas où ces instructions auraient été la suite d'un concert constituant un fait d'espionnage.
79. De straffen bij artt. 76 en 77 gesteld, zullen dezelfde zijn, hetzij de aanslagen aldaar vermeld, ten aanzien van Frankrijk gesmeed mogten zijn, hetzij zij ingerigt mogten zijn tegen de bondgenooten van Frankrijk, zich tegen den gemeenen vijand verzettende. 79. Les peines exprimées aux articles 76 et 77 seront les mêmes, soit que les machinations ou manoeuvres éconcées en ces articles aient été commises envers la France, soit qu'elles l'aient été envers les alliés de la France agissant contre l'ennemi commun.
80. Met de straffen bij art. 76 uitgedrukt, zullen gestraft worden alle ambtenaren, alle agenten (of bewindslieden) van de hooge regering, en iedereen, die in zijnen post of uit hoofde van zijnen staat met het geheeim eener Staatsonderhandeling of onderneming, belast of vertrouwd zijnde, dat geheim aan agenten van eene buitenlandsche mogendheid of van den vijand verraden zal hebben. 80. Sera puni des peines exprimées en l'article 76, tout agent du Gouvernement, ou toute autre personne qui, chargée ou instruite officiellement ou à raison de son état, du secret d'une négociation ou d'une expédition, l'aura livré aux agens d'une puissance étrangère ou de l'ennemi.
81. Ieder openbaar ambtenaar, ieder agent (of bewindsvoerder) der hooge regering, of wie door dezelve over eenige zaak gesteld is, uit hoofde zijner bediening, met de bewaring van kaarten of plans van vestingswerken, tuighuizen: havens of reeden belast, die deze kaarten of plans, of een van die, aan den vijand of zijne agenten overgeleverd zal hebben, zal met den dood gestraft en zijne goederen verbeurd verklaard worden.
Ingeval hij die kaarten of plans aan agenten eener met Frankrijk verbondene of onzijdige buitenlandsche mogendheid heeft overgeleverd, zal hij met uitbanning gestraft worden.
81. Tout fonctionnaire public, tout agent, tout préposé du Gouvernement, chargé, à raison de ses fonctions, du dépôt des plans de fortifications, arsenaux, ports ou rades, qui aura livré ces plans ou l'un de ces plans à l'ennemi ou aux agens de l'ennemi, sera puni de mort et ses biens seront confisqués.

Il sera puni du bannissement, s'il a livré ces plans aux agens d'une puissance étrangère, neutre on alliée.
82. Ieder ander persoon, die door omkooping, list, of geweld, de gezegde kaarten of plans magtig zijnde geworden, dezelve of aan den vijand of aan de agenten eener buitenlandsche mogendheid overgeleverd zal hebben, zal even als de ambtenaar of agent waar het vorig artikel van handelt, en naar de onderscheidingen daarbij bepaald, gestraft worden.
Ingeval de gezegde kaarten of plans, zonder eenig voorafgaand gebruik maken van slinksche wegen, in handen van dengene die ze overgeleverd heeft, geraakt mogten zijn, zal de straf in het eerste geval, bij art. 81 gemeld, de wegvoering naar een oord van ballingschap zijn;
En in het tweede geval van hetzelfde artikel, eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren.
82. Toute autre personne qui, étant parvenue, par corruption, fraude ou violence, à soustraire lesdits plans, les aura livrés ou à l'ennemi ou aux agens d'une puissance éstrangère, sera punie comme le fonctionnaire ou agent mentionné dans l'article précédent, et selon les distinctions qui y sont établies.
Si lesdits plans se trouvaient, sans le préalable emploi de mauvaises voies, entre les mains de la personne qui les a livrés, la peine sera, au premier cas mentionné dans l'article 81, la déportation;
Et au second cas du même article, un emprisonnement de deux à cinq ans.
83. Al wie de vijandelijke verspieders of op ontdekking uitgezonden soldaten, hem als zoodanig bekend, verborgen zal hebben of doen verbergen, zal ter dood veroordeeld worden. 83. Quiconque aura recélé, ou aura fair recéler les espions ou les soldats ennemis envoyés à la découverte et qu'il aura connus pour tels, sera condamné à la peine de mort.
84. Al wie door vijandelijkheden, bij de hooge regering niet goedgekeurd den Staat aan eene oorlogsverklaring blootgesteld zal hebben, zal met uitbanning gestraft worden, en indien er de oorlog uit ontstaat, met wegvoering naar een oord van ballingschap. 84. Quiconque aura, par des actions hostiles non approuvées par le Gouvernement, exposé l'État à une déclaration de guerre sera puni du bannissement; et si la guerre s'en est suivie, de la déportation.
85. Al wie door feitelijkheden bij de hooge regering niet goedgekeurd, Franschen aan de gevolgen der wedervergelding of repressalien blootstelt, zal met uitbanning gestraft worden. 85. Quiconque aura, par des actes non approuvés par le gouvernement, exposé des Français à éprouver des représsailes, sera puni du bannissement.
  1. „Of den vijand ondersteuning in soldaten, manschappen, geld, levensmiddelen, wapenen of krijgsbehoeften te bezorgen.” Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
Tweede afdeeling. — Van de misdaden tegen de inwendige veiligheid van den Staat.
[bewerken]

TWEEDE AFDEELING.

SECTION II.

Van de misdaden tegen de inwendige veiligheid van den Staat.

Des crimes contre la sûreté intérieure de l'État.

Eerste onder-afdeeling. — Van aanslagen en zamenspanningen tegen den keizer en het Keizerlijk geslacht.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Van aanslagen en zamenspanningen tegen den keizer en het Keizerlijk geslacht.

Des attentats et complots dirigés contre l'Empereur et en familie.

86. De aanslag of zamenspanning tegen het leven of den persoon des Keizers, is misdaad van gekwetste majesteit. Deze misdaad wordt als vadermoord gestraft, en brengt bovendien de verbeurdverklaring van goederen met zich. 86. L'attentat ou le complot contre la vie ou contre la personne de l'Empereur, est crime de lèse-majesté; ce crime est puni comme parricide, et emporte de plus la confiscation des biens.
Art. 1, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt uitgevoerd enz.
Art. 13 van het Wetboek van Strafregt wordt afgeschaft.
87. De aanslag of zamenspanning tegen het leven of den persoon van de leden van het Keizerlijk geslachtl;
De aanslag of zamenspanning, waarvan het oogmerk zal zijn,
Het zij omstooting of verandering van de hooge regering of van de orde der opvolging tot den troon;
Het zij het in de wapenen brengen der burgers of inwoners tegen het keizerlijk gezag;
Zullen met de straffe des doods en verbeurdverklaring van goederen gestraft worden.
87. L'attentat ou le complot contre la vie ou la personne des membres de la famille impériale;
L'attentat ou le complot dont le but sera,
Soit de détruire ou de changer le Gouvernement, ou l'ordre de successibilité au trône;
Soit d'exciter les citoyens ou habitans à s'armer contre 'autorité impériale;
Seront punis de la peine de mort et de la confiscation des biens.
88. De aanslag heeft zijn bestaan, zoodra er eene daad gepleegd of begonnen is gepleegd te worden om tot het in uitvoer brengen dezer misdaden te geraken, alhoewel zij niet voleindigd zijn geworden. 88. Il y a attentat dès qu'un acte est commis ou commencé pour parvenir à l'exécution de ces crimes, quoiqu'ils n'aient pas été consommés.
89. De zamenspanning heeft haar bestaan, zoodra twee of meer zamenspanners het besluit tot de onderneming onderling afgesproken en bepaald hebben, schoon de aanslag nog geen werkelijk bestaan verkregen mogt hebben. 89. Il y a complot dès que la résolution d'agir est concertée et arrêtée entre deux conspirateurs ou un plus grand nombre, quoiqu'il n'y ait pas eu d'attentat.
90. Wanneer er geene bepaalde zamenspanning is, maar een voorstel gedaan en niet aangenomen, om er eene aan te gaan, tot bereiking der misdaad bij art. 86 vermeld, zal hij, die dit voorstel gedaan heeft, met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
Zoo het voorstel strekt tot een der misdaden bij art. 87 uitgedrukt, zal hij gestraft worden met uitbanning.
90 S'il n'y a pas en de complot arrêté, mais une proposition faite et non agréée d'en former un pour arriver au crime mentionné dans l'article 86, celui qui aura fair une telle proposition sera puni de la réclusion.
L'auteur de toute proposition non agréée tendant à l'un des crimes énoncés dans l'article 87, sera puni du bannissement.
Tweede onder-afdeeling. — Van de misdaden, strekkende om den Staat door burgerlijken oorlog te beroeren; het onwettig gebruik der gewapende magt en openbare plundering en verwoesting.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Van de misdaden, strekkende om den Staat door burgerlijken oorlog te beroeren; het onwettig gebruik der gewapende magt en openbare plundering en verwoesting.

Des crimes tendant à troubler l'État par le guerre civile, l'illégal emploi de la force armée, la dévastation et le pillage publics.

91. De aanslag of zamenspanning die ten oogmerk heeft, hetzij burgerlijke oorlog te verwekken, door de burgers of inwoners tegen elkander in de wapenen te brengen of daartoe op te zetten;

Hetzij, de verwoesting, den moord, en de plundering in eene of meerdere gemeenten te brengen;
Zal met doodstraffe gestraft worden, en de goederen den schuldigen zullen verbeurd verklaard worden.
91. L'attentat ou le complot dont le but sera, soit d'exciter la guerre civile en armant ou en portant les citoyens ou habitans à s'armer les uns contre les autres;
Soit de porter la dévastation, le massacre et le pillage dans une ou plusieurs communes,
Seront punis de la peine de mort, et les biens des coupables seront confisqués.
92. Met doodstraffe en verbeurdverklaring van goederen zullen diegenen gestraft worden, die zonder door het wettig gezag gelast of gematigd te zijn, gewapende benden in dienst zullen hebben genomen, of doen nemen, soldaten geworven of doen werven, of wapenen of oorlogsbehoeften aan dezelven verschaft of verzorgd zullen hebben. 92. Seront punis de mort et de la confiscation de leurs biens, ceux qui auront levé ou fait lever des troupes armées, engagé en enrôlé, fait engager ou enrôler des soldats, ou leur auront fourni ou procuré des armes ou munitions, sans ordre ou autorisation du pouvoir légitime.
93. Die zonder regt of wettige reden, het bevel van eenige grootere of kleinere legerbende, van eene vloot, een scheeps·smaldeel, van een oorlogschip, van eene vesting, van een krijgspost, van eene haven, van eene stad opgevat of aangenomen zullen hebben;
Die, tegen het bevel der hooge regering, eenig krijgsbevel hoegenaamd ook, behouden zullen hebben; en
De bevelhebbers, die na gegeven bevel tot afdanking of verspreiding, hun leger of bende bijeen gehouden zullen hebben;

Zullen met de doodstraf gestraft worden, en hunne goederen verbeurd verklaard.
93 Ceux qui, sans droit ou motif légitime, auront pris le commandement d'un corps d'armée, d'une troupe, d'une flotte, d'une escadre, d'un bâtiment de guerre, d'une place forte d'un poste, d'un port, d'une ville;
Ceux qui auront retenu, contre l'ordre du Gouvernement, un commandement militaire quelconque;
Les commandans qui auront tenu leur armée ou troupe rassemblée, après que le licenciement on la séperation en auront été ordonnés;
Seront punis de la peine de mort, et leurs biens seront confisqués.
94. Al wie, magt hebbende om over den gewapenden arm te beschikken, denzelven tegen eene wettige verligting [1]) van krijgsvolk zal hebben opgeroepen of bevolen te gebruiken, doen oproepen of bevelen te gebruiken, zal met de wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft worden.
Indien deze oproeping of dit bevel zijne uitwerking heeft, zal de schuldige met den dood gestraft worden en zijne goederen verbeurd verklaard worden.
94. Toute personne qui, pouvant disposer de la force publique, en aura requis ou ordonné, fait requérir ou ordonner l'action ou l'emploi contre la levée des gens de guerre légalement établie, sera punie de la déportation.
Si cette réquisition ou cet ordre ont été suivis de leur effet, le coupable sera puni de mort, et ses biens seront confisqués.
95. Al wie gebouwen, voorraadhuizen, tuighuizen, schepen, of andere eigendommen den Staat toebehoorende, in brand gestoken, of door de ontbranding van een mijn vernield zal hebben, zal met den dood gestraft en zijne goederen verbeurd verklaard worden. 95. Tout individu qui aura incendié ou détruit, par l'explosion d'une mine, des édifices, magasins, arsenaux, vaisseaux, [ou] autres propriétés appartenant à l'Etat, sera puni de mort, et ses biens seront confisqués.
96. Al wie, hetzij om zich meester te maken van publieke domeinen, bezittingen of gelden, van vastigheden, steden, sterkten, posten, voorraad- of tuighuizen, havens, schepen of vaartuigen, den Staat toebehoorende, hetzij om publieke of nationale goederen of die aan eenige gemeenschap van burgers toebehooren, te plunderen [2]), hetzij eindelijk, om op en jegens den gewapenden arm, tegen de daders van deze misdaden werkzaam, aanval of weêrstand te doen, zich aan het hoofd van gewapende benden of hoopen gesteld, of bij zoodanige hoopen eenige bediening of bevel geoefend zal hebben, zal met den dood gestraft en zijne goederen verbeurd verklaard worden.
Dezelfde straf zal degenen aangedaan worden, die zoodanige zamenrotting belegd of bestierd zullen hebben, deze hoopen aangeworven of doen aanwerven, hun eenige vorm of inrigting (organisatie) gegeven of doen geven; die hun, willens en wetens, van wapenen, krijgsbehoeften, en middelen tot uitvoering der misdaad voorzien zullen hebben of verzorgd, of ook toevoer van levensmiddelen, toegevoegd of toegezonden; of die op eenige andere wijze met de bestuurders of bevelhebbers dier gewapende hoopen in verstandhouding geweest zullen zijn.
96. Quiconque, soit pour envahir des domaines, propriétés ou deniers publics, places, villes, forteresses, postes. magasins, arsenaux, ports, vaisseaux ou bâtimens appartenant à l'État, soit pour piller ou partager des propriétés publiques ou nationales, ou celles d'une généralité de citoyens, soit enfin pour faire attaque ou résistance euvers la force publique agissant contre les auteurs de ces crimes, se sera mis à la tête de bandes armées, ou y aura exercé une fonction ou commandement quelconque, sera puni de mort, et ses biens seront confisqués.
Les mêmes peines seront appliquées à ceux qui auront dirigé l'association, levé ou fait lever, organisé ou fait organiser les bandes, ou leur auront, sciemment et volontairement, fourni ou procuré des armes, munitions et instrumens de crime, ou envoyé des convois de subsistances, ou qui auront de toute autre manière pratiqué des intelligences avec les directeurs ou commandans des bandes.
97. In geval van het plegen van een of meer der misdaden, bij artikel 86, 87 en 91 vermeld, of wel van de bloote poging daartoe, door eenen zaamgerotten hoop, zal de doodstraf met verbeurdverklaring van goederen aan al degenen, die tot den troep behooren en op de plaats der oproerige zamenrotting gevat zullen zijn, zonder onderscheid van rang, opgelegd moeten worden.

Met dezelfde straffen zal gestraft worden, ofschoon niet op de plaats gevat zijnde, al wie het oproer belegd of bestierd heeft, of in den hoop eenige bediening bekleed of eenig bevel gevoerd zal hebben.
97. Dans le cas où l'un ou plusieurs des crimes mentionnés aux articles 86, 87 et 91 auront été exécutés ou simplement tentés par une bande, la peine de mort avec confiscation des biens sera appliquée, sans distinction de grades, à tous les individus faisant partie de la bande et qui auront été saisis sur le lieu de la réunion séditieuse.
Sera puni des mêmes peines, quoique non saisi sur le lieu, quiconque aura dirigé la sédition, ou auta exercé dans la bande un emploi ou commandement quelconque.
98. Buiten het geval, dat de oproerige zamenrotting een of meer der misdaden bij artikel 86, 87 en 91 vermeld, ten oogmerke of gevolge heeft, zal ieder die tot de bovengezegde benden behoort, zonder daarin eenige bediening te bekleeden of bevel te voeren, en op de plaats gevat wordt, met wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft worden. 98 Hors le cas où la réunion séditieuse aurait eu pour objet ou résultat l'un ou plusieurs des crimes énoncés aux articles 86, 87 et 91, les individus faisant partie des bandes dont il est parlé ci-dessus, sans y exercer aucun commandement ni emploi, et qui auront été saisis sur le lieux, seront punis de la déportation.
99. Diegenen, die, van den toeleg en den aard der gezegde zaamgerotte hoopen bewust, hun, buiten dwang, herberg, schuilplaatsen of vergaderplaatsen verschaft zullen hebben, zullen tot dwangarbeid voor eenen tijd (tuchthuisstraf van vijf tot vijftien jaren) veroordeeld worden. 99. Ceux qui, connsaissant le but et le caractère desdites bandes, leur auront, sans contrainte, fourni des logemens, lieux de retraite ou de réunion, seront condamnés à la peine des travaux forcés à temps.
100. Geenerlei straf zal ter zake van oproer tegen dezulken gewezen worden, die in deze zaamgerotte troepen deel gehad hebbende zonder daar eenig bevel in te voeren of eenige post of bediening in te bekleeden zich op de eerste waarschuwing der burgerlijke magt, of der krijgsmagt, of zelfs later, daarvan afgescheiden hebben, wanneer zij niet dan buiten de plaats der oproerige zamenrotting, zonder tegenstand te doen en zonder wapens, gevat worden.

In deze gevallen zullen zij niet gestraft worden, dan wegens de bijzondere misdaden, persoonlijk door hen begaan; niettemin zullen zij voor vijf, of ten hoogste voor tien jaren, onder het bijzondere toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.
100. Il ne sera prononcé aucune peine, pour le fait de sédition, contre ceux qui, ayant fait partie de ces bandes sans y exercer aucun commandement, et sans y remplir aucun emploi ni fonction, se seront retirés au premier avertissement des autorités civiles ou militaires, ou même depuis, lorsqu'ils n'auront été saisis que hors des lieux de la réunion séditieuse, sans opposer de résistance et sans armes.
Ils ne seront punis, dans ces cas, que des crimes particuliers qu'ils auraient personnellement commis; et néanmoins ils pourront être renvoyés, pour cinq ans ou au plus jusqu'à dix, sous la surveillance spéciale de la haute police.
3e. druk. 3
101. Onder de benaming van wapens, worden alle zoo snijdende als puntiggescherpte of kneuzende werktuigen begrepen.
Zakmessen en scharen, en eenvoudige rottingen, zullen niet voor wapenen gehouden worden, dan voor zoo verre daar gebruik van gemaakt mogt zijn om te dooden, te kwetsen of te slaan.
101. Sont compris dans le mot armes, toutes machines, tous instrumens ou ustensiles tranchans, perçans ou contondans.
Les couteaux et ciseaux de poche, les cannes simples, ne seront réputés armes qu'autant qu'il en aura été fait usage pour tuer, blesser our frapper.
  1. Beter: ligting.
  2. „of te verdeelen.” Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
Bepaling omtrent beide de twee leden dezer afdeling.
[bewerken]

Bepaling omtrent beide de twee leden dezer afdeling.

Disposition commune aux deux paragraphes de la présente section.

102. Als schuldig aan de misdaden en zamenspanningen in deze afdeeling vermeld, zullen gestraft worden al degenen, die, hetzij bij wege van gesprekken op openbare plaatsen en bijeenkomsten gevoerd, hetzij bij wege van aangeslagen plakkaten, hetzij door gedrukte (ge)schriften, de ingezetenen of inwoners tot het plegen daarvan, regtstreeks opgezet zullen hebben.
Ingeval echter deze opzettingen van geenerlei uitwerksel gevolgd mogten zijn, zullen de daders daarvan met bloote uitbanning gestraft worden.
102. Seront punis comme coupables des crimes et complots mentionnés dans la présente section, tous ceux qui, soit par discours tenus dans lieux ou réunions publics, soit par placards affichés, soit par des écrits imprimés, auront excité directement les citoyens ou habitans à les commettre.
Néanmoins, dans le cas où lesdites provocations n'auraient été suivies d'aucun effet, leurs auteurs seront simplement punis du bannissement.
(Zie art. 1, Wet 16 Mei 1829, Stbl. 34; ad art. 367.)
Derde afdeeling. — Van het openbaren of verhelen der misdaden, waar de in- of uitwendige veiligheid van den staat mee gemengd is.
[bewerken]

DERDE AFDEELING.

SECTION III.

Van het openbaren of verhelen der misdaden, waar de in- of uitwendige veiligheid van den staat mee gemengd is.

De la révélation et de la non-révélation des crimes qui compromettent la sûreté intérieure ou extérieure de l'État.

103 Al wie kennis dragende van zamenspanningen of misdaden, aangegaan of beraamd tegen de in- of uitwendige veiligheid van den Staat, deze samenspanningen of misdaden niet aangegeven, en, hetzij aan de hooge regering, hetzij aan de autoriteiten van bestuur of van regtspolicie, de omstandigheden daarvan tot zijne kennis gekomen, niet geopenbaard zal hebben, alles binnen de vier-en-twintig uren na het bekomen van deze zijne kennis, zal, ook zelfs wanneer hij blijken mogt van alle medepligtigheid vrij en uitgesloten zijn, ter zake van dit verhelen alleen, op de volgende wijze, en met inachtneming van de volgende onderscheidingen, gestraft worden. 103 Toutes personnes qui ayant eu connaissance de complots formés ou de crimes projetés contre la sûreté intérieure ou extérieure de l'État, n'auront pas fait la déclaration de ces complots ou crimes, et n'auront pas révélé au Gouvernement, ou aux autorités administratives ou de police judiciaire, les circonstances qui en seront venues à leur connaissance, le tout dans le vingt-quatre heures qui auront suivi ladite connaissance, seront, lors même qu'elles seraient reconnues exemptes de toute complicité, punies, pour le seul fait de non-révélation, de la manière et selon les disctinctions qui suiveut.
104. In geval van gekwetste Majesteit, zal ieder die de aangevingen bij het vorig artikel voorgeschreven, niet gedaan zal hebben, met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 104 S'il s'agit du crime de lèse-majesté, tout individu qui, au cas de l'article précédent, n'aura point fait les déclarations qui y sont prescrites, sera puni de la réclusion.
105. In geval van de andere misdaden of zamenspanningen in dit hoofdstuk vermeld, zal ieder die de aangevingen bij artikel 103 niet gedaan zal hebben, gestraft worden met eene gevangenzetting voor twee tot vijf jaren, en met eene boete van vijf honderd tot twee-duizend franken. 105. A l'égard des autres crimes ou complots mentionnés au présent chapitre, toute personne qui en étant instruite n'aura pas fait les déclarations prescrites par l'article 103, sera punie d'un emprisonnement de deux à cinq ans, et d'une amende de cinq cents francs à deux mille francs.
106. Die van de gezegde verheelde misdaden of zamenspanningen kennis gedragen heeft, zal tot zijne verschooning niet mogen inbrengen, dat hij dezelve niet goedkeurd, of zelfs dat hij er zich tegen verzet, en getracht zou hebben, de ontwerpers of deelhebbers, daarvan af te raden. 106. Celui qui aura eu connaissance desdits crimes ou complots non révélés, ne sera point admis à excuse sur le dondement qu'il ne les aurait point approuvés, ou même qu'il s'y serait opposé, et aurait cherché à en dissuader leurs auteurs.
107 In geval echter de belegger van, of schuldige aan de zamenspanning of misdaad, echtgenoot (al ware het na de ontbinding des huwelijks), vader of moeder, nabestaande in op- of nedergaande linie, broeder of zuster, of in eene dezer zelfde betrekkingen aangehuwde ware van dengene, die van deze verheling beschuldigd wordt, zal deze aan de straffen bij de vorige artikelen gesteld, niet onderworpen zijn, maar bij het vonnis, onder het bijzonder toezigt der hooge policie gesteld mogen worden, voor eenen tijd die geene tien jaren te boven zal gaan. 107. Néanmoins, si l'auteur du complot ou crime est époux, même divorcé, ascendant ou descendant, frère ou soeur, ou allié aux mêmes degrés, de la personne prévenue de reticence, celle-ci ne sera point sujette aux peines portées par les articles précédens; mais elle pourra être mise, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance spéciale de la haute police, pendant un temps qui n'excédera point dix ans.
(Zie artt. 14, 65 Wetb. v. Strafv.)
108. Van de straffen, tegen de beleggers van, of schuldigen aan zamenspanning of andere misdaden, die de in- en uitwendige veiligheid van den Staat aantasten, zullen vrijgesteld zijn, diegenen van hen, die vóór alle in het werkstelling of poging tot in het werkstelling der zamenspanning of misdaad, en eer er eenige vervolging over gedaan wordt, het eerst aan de gestelde magten bij art. 103 gemeld, kennis gegeven zullen hebben van die zamenspanningen of misdaden en van derzelver beleggers, schuldigen of medepligtigen; ook die, zelfs na den aanvang der vervolgingen, het inhechtenisnemen der gezegde beleggers, schuldigen of medepligtigen te weeg gebragt zullen hebben.
Echter zullen de schuldigen die dezer kennisgevingen gedaan of deze hechtenissen te weeg gebragt zullen hebben veroordeeld kunnen worden om hun leven lang, of een tijd lang, onder het bijzonder toezigt der hooge policie te blijven.
108. Seront exemptés des peines prononcées contre les auteurs de complots ou d'autres crimes attentatoires à la sûreté intérieure ou extérieure de l'État, ceux des [coupables] qui, avant toute exécution ou tentative de ces complots ou de ces crimes, et avant toutes poursuites commencées, auront les premiers donné aux autorités mentionnées en l'article 103, connaissance de ces complots ou crimes et de leurs auteurs ou complices, ou qui, même depuis le commencement des poursuites, auront procuré l'arrestation desdits auteurs ou complices.
Les coupables qui auront donné [ces connaissances] ou procuré ces arrestations, pourront néanmoins être condamnés à rester pour la vie ou à temps sous la surveillance spéciale de la haute police.

Tweede hoofdstuk. — Van de misdaden en wanbedrijven tegen de Staatsregeling (of constitutie des Rijks).

[bewerken]

TWEEDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE II.

Van de misdaden en wanbedrijven tegen de Staatsregeling (of constitutie des Rijks).

Des crimes et délits contre les constitutions de l'Empire.

Eerste afdeeling. — Misdaden en wanbedrijven, betrekkelijk tot de uitoefening der burgerschapsregten.
[bewerken]

EERSTE AFDEELING.

SECTION I.

Misdaden en wanbedrijven, betrekkelijk tot de uitoefening der burgerschapsregten.

Crimes et délits rélatifs à l'exercice des droits civiques.

109. Wanneer een of meer burgers, door middel van zamenrotting, dadelijkheden, of dreigementen, verhinderd zullen zijn hunne burgerschapsregten uit te oefenen, zal ieder der schuldigen gestraft worden met eene gevangenzetting ten minste voor zes maanden, en ten hoogste voor twee jaren, en met ontzetting van het regt van stemgeving en stembaarheid, gedurende ten minste vijf, en ten hoogste tien jaren. 109 Lorsque, par attroupement, voies de fait ou menaces, on aura empêché un ou plusieurs citoyens d’exercer leurs droits civiques, chacun des coupables sera puni d’un emprisonnement de six mois au moins et de deux ans au plus, et de l’interdiction du droit de voter et d’être éligible, pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
110. In geval deze misdaad gepleegd is geworden, ingevolge van een beraamd opzet, bestemd om hetzij door het gansche Rijk, [1]) hetzij in een of meer gemeente-ringen (arrondissemens-communaux) in uitvoer gebragt te worden, zal de straf in uitbanning bestaan. 110. Si ce crime a été commis par suite d'un plan concerté pour être exécuté soit dans tout l'Empire, soit dans un ou plusieurs départements, soit dans un ou plusieurs arrondissements communaux, la peine sera le bannissement.
111. Ieder burger, die bij eene stemming belast zijnde met het opnemen van de stembriefjes der burgeren, betrapt zal worden deze stembriefjes te vervalschen, of eenige van die te verduisteren, of daar eenige bij te voegen, of op de briefjes van ongeletterde stemgeregtigden [2]), andere namen te schrijven dan hem opgegeven zijn, zal met de kaak gestraft worden, (eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren en ontzetting van de regten in art. 8 der wet (29 Junij 54) vermeld, voor vijf tot tien jaren). 111. Tout citoyen qui, étant chargé, dans un scrutin, du dépouillement des billets contenant les suffrages des citoyens, sera surpris falsifiant ces billets ou en soustrayant de la masse, ou en y ajoutant, ou inscrivant sur les billets des votants non lettrés des noms autres que ceux qui lui auraient été déclarés, sera puni de la peine du carcan.
Art. 8, wet
29 Junij 54
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
112. Alle andere personen, die zich aan de feiten in het vorig artikel uitgedrukt, schuldig maken, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting ten minste voor zes maanden, en ten hoogste voor twee jaren, en met de ontzetting van het regt van stemming en stembaar te zijn gedurende ten minste vijf, en ten hoogste tien jaren. 112. Toutes autres personnes coupables des faits énoncés dans l'article précédent, seront punies d'un emprisonnement de six mois au moins et de deux ans au plus, et de l'interdiction du droit de voter et d'être éligibles pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
113. Ieder burger, die in de verkiezingen, eene stem, voor welk eenen prijs ook, gekocht of verkocht heeft, zal gestraft worden met ontzetting van de regten van burger en van alle openbare ambten en bedieningen, ten minste voor vijf, en ten hoogste voor tien jaren.

Bovendien zullen de verkooper en de kooper der stem, ieder tot eene boete veroordeeld worden, ten bedrage van de dubbele waarde van hetgene gegeven of beloofd is.
113. Tout citoyen qui aura, dans les élections, acheté ou vendu un suffrage à un prix quelconque, sera puni d'interdiction des droits de citoyen et de toute fonction ou emploi public, pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
Seront en outre le vendeur et l'acheteur du suffrage, condamnés chacun à une amende double de la valeur des choses reçues ou promises.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van — — art. 113 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
  1. „hetzij in een of meer departementen.” — Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  2. Beter: stemgeregtigden, die het schrijven niet kennen.
Tweede afdeeling. — Daden, die de vrijheid aanranden.
[bewerken]

TWEEDE AFDEELING.

SECTION II.

Daden, die de vrijheid aanranden.

Attentats à la liberté.

114. Wanneer een openbaar ambtenaar, een agent of in eenigen post aangestelde van de hooge regering, eenige daad van willekeur en waardoor inbreuk geschiedt, hetzij op de persoonlijke vrijheid, hetzij op de burgerschapsregten van een of meer burgers, hetzij op de staatsregeling van het Rijk, (bevolen of gepleegd zal hebben [1]), zal hij tot de straf van onzetting van de burgerschapsregten veroordeeld worden, (eene correctionele gevangenisstraf van een tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 54) vermeld, van vijf tot tien jaren). 114. Lorsqu'un fonctionnaire public, un agent ou un préposé du gouvernement, aura ordonné ou fait quelque acte arbitraire, et attentatoire soit à la liberté individuelle, soit aux droits civiques d'un ou de plusieurs citoyens, soit aux constitutions de l'Empire, il sera condamné à la peine de la dégradation civique.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
Indien hij echter zijn bedrijf door het bevel van zijne hongeren in zaken tot derzelver gezag behoorende, en waarin (hij) hun volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd was, restvaardigen kan, zal hij van de straf vrijgesteld zijn, die in dat geval, alleen aan degenen, die het bevel gegeven heeft, opgelegd zal worden. Si néanmoins il justifie qu'il a agi par ordre de ses supérieurs pour des objets du ressort de ceux-ci, et sur lesquels il leur était dû obéissance hiérarchique, il sera exempt de la peine, laquelle sera, dans ce cas, appliquée seulement aux supérieurs qui auront donné l'ordre.
115. Indien het een minister is, die zulk eene daad als in het vorig artikel vermeld wordt, bevolen of gepleegd heeft, en hij, na de aanzoeken bij artikel 63 en 67 van het raadsbesluit van den 28 floreal van het jaar XII vermeld, deze daden weigert of verzuimt binnen de termijnen bij datzelfde raadsbesluit bepaald, te doen herstellen, zal hij met uitbanning‚ gestraft worden. 115. Si c'est un ministre qui a ordonné ou fait les actes ou l'un des actes mentionnés en l'article précédent, et si, après les invitations mentionnées dans les articles 63 et 67 du sénatus-consulte du 28 floréal an XII, il a refusé ou négligé de faire réparer ces actes dans les délais fixés par ledit sénatus-consulte, il sera puni du bannissement.
(Zie wet 22 April 1855, Stbl. 33.
116. In geval de ministers, beklaagd, van tot de daad met de Staatsregeling strijdig, hun bevel of gezag verleend te hebben, voorgeven, dat de hen bezwarende teekening bij verrassing verkregen is, zoo zullen zij verpligt zijn, de daad afdoende [2]), dengene aan te geven, dien zij schuldig aan deze verrassing verklaren; bij gebreke waarvan zij persoonlijk vervolgd zullen worden. 116. Si les ministres prévenus d'avoir ordonné ou autorisé l'acte contraire aux constitutions, prétendent que la signature à eux imputée leur a été surprise, ils seront tenus, en faisant cesser l'acte, de dénoncer celui qu'ils déclareront auteur de la surprise; sinon, ils seront poursuivis personnellement.
117. De schaden en intressen, die ter zake van de inbreuken bij art. 114 vermeld, uitgewezen zouden mogen worden, zullen hetzij bij de strafvordering, hetzij bij wege van civiele regtsvordering geëischt en naar gelange van de personen, de omstandigheden en het geleden nadeel, geregeld worden; zonder dat echter in eenig geval, en wie ook de verkorte of verongelijkte persoon zijn mag, deze schaden en intressen beneden de 25 franken voor ieder dag van onwettige en willekeurige hechtenis [3]), en ten aanzien van ieder persoon, gesteld mogen worden. 117. Les dommages-intérêts qui pourraient être prononcés à raison des attentats exprimés dans l'article 114, seront demandés, soit sur la poursuite criminelle, soit par la voie civile, et seront réglés, en égard aux personnes, aux circonstances et au préjudice souffert, sans qu'en aucun cas, et quel que soit l'individu lésé, lesdits dommages-intérêts puissent être au-dessous de vingt-cinq francs pour chaque jour de détention illégale et arbitraire et pour chaque individu.
118. In geval de daad, strijdig met de Staatsregeling, geschied is op eene valsche naamteekening van Ministers of andere openbare ambtenaren, zullen de handdadigen aan de valsche naamteekening en die daar met voorweten gebruik van gemaakt hebben, met dwangarbeid voor een tijd (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden, waarvan alsdan altijd het hoogste (het maximum) opgelegd zal moeten worden. 118. Si l'acte contraire aux constitutions a été fait d'après une fausse signature du nom d'un ministre ou d'un fonctionnaire public, les auteurs du faux et ceux qui en auront sciemment fait usage, seront punis des travaux forcés à temps, dont le maximum sera toujours appliqué dans ce cas.
119. De openbare ambtenaren met de regerings- of regtspolitie belast, die weigerig of nalatig zijn aan een wettigen opeisch (of reclamatie), strekkende om van onwettige en willekeurige hechtenissen [4]) te doen blijken, hetzij in de huizen ter bewaring van verzekerde personen, hetzij elders, te voldoen, en die niet zullen doen blijken dezelve aan hooger gezag aangegeven te hebben, zullen gestraft worden met ontzetting van de burgerschapsregten (eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren), en in de schaden en intressen gehouden zijn, welke geregeld zullen worden, als bij art. 117 gezegd is. 119. Les fonctionnaires publics chargés de la police administrative ou judiciaire, qui auront refusé ou négligé de déférer à une réclamation légale tendant à constater les détentions illégales et arbitraires, soit dans les maisons destinées à la garde des détenus, soit partout ailleurs, et qui ne justifieront pas les avoir dénoncées à l'autorité supérieure, seront punis de la dégradation civique, et tenus des dommages-intérêts, lesquels seront réglés comme il est dit dans l'article 117.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
120. Wanneer de cipiers en opsluiters der bewaar-, gijzel-, gevangen- of strafhuizen, een gevangene innemen zonder bevelschrift of vonnis, of zonder bij voorraad gegeven last (provisionele last) van de hnoge regering; wanneer zij hem vasthouden of weigeren te vertoonen aan den policie-ambtenaar of die deszelfs bevel toont, zonder te doen blijken van het verbod van den keizerlijken procureur, of van den regter; wanneer zij weigeren hunne gevangenlijst aan den policie-ambtenaar te vertoonen; zullen zij, als schuldig aan willekeurige hechtenis [5]), gestraft worden met gevangenzetting voor den tijd van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. 120. Les gardiens et concierges des maisons de dépôt, d'arrêt, de justice ou de peine, qui auront reçu un prisonnier sans mandat ou jugement, ou sans ordre provisoire du Gouvernement; ceux qui l'auront retenu ou auront refusé de le représenter à l'officier de police ou au porteur de ses ordres sans justifier de la défense du procureur impérial ou du juge; ceux qui auront refusé d'exhiber leurs registres à l'officier de police, seront, comme coupables de détention arbitraire, punis de six mois à deux ans d'emprisonnement, et d'une amende de seize francs à deux cents francs.
(Zie artt. 418, 422 Wetb. v. Strafv.)
121. Als schuldig aan ambtsmisdaad, zullen met ontzetting van de burgerschapsregten (eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) ver meld, van vijf tot tien jaren) gestraft worden, alle ambtenaren van regtspolicie, alle procureurs-generaal of keizerlijke procureurs, alle stedehouders [6]), alle regters, die een vonnis, een bevel schrift, of last, hetzij gevorderd, hetzij gegeven of geteekend zullen hebben, strekkende tot persoonlijke vervolging of beschuldiging, hetzij van een Minister, hetzij van een lid van den Senaat, van den Staatsraad, of van het wetgevend ligehaam, zonder daartoe gemagtigd te zijn als bij de Staatsregeling is voorgeschreven: of die, buiten het geval van bevinding op heeter daad of van den openbaren kreet, zonder op gelijke wijze daartoe gemagtigd te zijn, het bevel, of den last tot het gevangennemen of in hechtenis stellen van een of van meer Ministers, of leden van den Senaat, van den Staatsraad, of van het wetgevend ligchaam, gegeven of geteekend zullen hebben. 121. Seront, comme coupables de forfaiture, punis de la dégradation civique, tout officier de police judiciaire, tous procureurs généraux ou impériaux, tous substituts, tous juges, qui auront provoqué, donné ou signé un jugement, une ordonnance ou un mandat, tendant à la poursuite personnelle ou accusation, soit d'un ministre, soit d'un membre du Sénat, du Conseil d'État ou du Corps législatif, sans les autorisations prescrites par les constitutions; ou qui, hors les cas de flagrant délit ou de clameur publique, auront, sans les mêmes autorisations, donné ou signé l'ordre ou le mandat de saisir ou arrêter un ou plusieurs ministres, ou membres du Sénat, du Conseil d'État ou du Corps législatif.
(Zie art. 318, Wetb. v. Strafv.)
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
122. Desgelijks zullen met de ontzetting der burgerschapsregten (eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren) gestraft worden de procureurs-generaal of keizerlijke procureurs, hun stedehouders [7]), de regters of openbare ambtenaren, die iemand vastgezet zullen hebben of hebben doen vastzetten buiten de plaatsen, door de hooge regering, of door het regeringsbewind bepaald; of die eenen burger zullen hebben betrokken voor een Hof van zittingen [8]) of voor een bijzonder geregtshof, zonder dat hij vooraf wettig in staat van beschuldiging gesteld is geworden. 122 Seront aussi punis de la dégradation civique, les procureurs généraux ou impériaux, leurs substituts, les juges ou les officiers publics qui auront retenu ou fait retenir un individu hors des lieux déterminés par le Gouvernement ou par l'administration publique, ou qui auront traduit un citoyen devant une cour d'assises ou une cour spéciale, sans qu'il ait été préalablement mis légalement en accusation.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
  1. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  2. Beter: doende ophouden.
  3. Beter: gevangenhouding.
  4. Beter: gevangenhoudingen.
  5. Beter: gevangenhouding.
  6. Beter: substituten.
  7. Beter: substituten.
  8. Beter: Hof van Assises.
Derde afdeeling. — Zamenspanning der ambtenaren.
[bewerken]

DERDE AFDEELING.

SECTION III.

Zamenspanning der ambtenaren.

Coalition de fonctionnaires.

123. Alle gemeene beraming van maatregelen, die met de wetten strijdig zijn, hetzij door vereeniging van personen of ligchamen aan wie eenig gedeelte van het openbaar gezag is toevertrouwd, hetzij door afgevaardigden of onderlinge verstandhouding, zal gestraft worden met gevangenzetting ten minste voor twee, ten hoogste voor zes maanden van ieder schuldige: en zal deze bovendien veroordeeld mogen worden tot ontzetting van de burgerschapsregten (in art. 8 der wet van 29 Junij i854 vermeld) en van alle openbare ambten, ten langste voor tien jaren tijds. 123. Tout concert de mesures contraires aux lois, pratiqué soit par la réunion d'individus ou de corps dépositaires de quelque partie de l'autorité publique, soit par députation ou correspondance entre eux, sera puni d'un emprisonnement de deux mois au moins et de six mois au plus, contre chaque coupable, qui pourra de plus être condamné à l'interdiction des droits civiques, et de tout emploi public, pendant dix ans au plus.
124. Wanneer er door de hier boven uitgedrukte middelen, maatregelen beraamd zijn geworden tegen de uitvoering der wetten of tegen de bevelen der hooge regering, zal de straf zijn, uitbanning.
Indien deze gemeene beraming plaats heeft gevonden tusschen de burgerlijke magten en de ligchamen die tot het krijgswezen behooren of derzelver hoofden, zullen de aanleggers of beleiders daarvan met wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft, de andere schuldigen uitgebannen worden.
124. Si, par l'un des moyens exprimés ci-dessus, il a été concerté des mesures contre l'exécution des lois ou contre les ordres du Gouvernement, la peine sera le bannissement.
Si ce concert a eu lieu entre les autorités civiles et les corps militaires ou leurs chefs, ceux qui en seront les auteurs ou provocateurs seront punis de la déportation; les autres coupables seront bannis.
125. Ingeval deze gemeene beraming eene zamenspanning tegen de inwendige veiligheid van den Staat ten oogmerk of uitwerksel heeft, zullen de schuldigen met den dood gestraft en hunne goederen verbeurd verklaard worden. 125. Dans le cas où ce concert aurait eu pour objet ou résultat un complot attentatoire à la sûreté intérieure de l'État, les coupables seront punis de mort, et leurs biens seront confisqués.
126. Schuldig aan ambtsmisdaad (forfaiture) zullen zijn, en met ontzetting van de burgerschapsregten (eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting der regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren) gestraft worden:
De openbare ambtenaren, die bij beraadslaging, besloten zullen hebben, hun afscheid [1]) te nemen, waarvan het oogmerk of gevolg zoude zijn dat daardoor, hetzij de bediening der regtsoefening, hetzij de vervulling van eenige dienst, hoegenaamd ook, verhinderd of opgeschort werd.
126. Seront coupables de forfaiture, et punis de la dégradation civique:






Les fonctionnaires publics qui auront, par délibération, arrêté de donner des démissions dont l'objet ou l'effet serait d'empêcher ou de suspendre soit l'administration de la justice, soit l'accomplissement d'un service quelconque.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
  1. Beter: ontslag te nemen.
Vierde afdeeling. — Aanmatigingen van regerings- en regtsbewind.
[bewerken]

VIERDE AFDEELING.

SECTION IV.

Aanmatigingen van regerings- en regtsbewind.

Emplétemens des autorités administratives et judiciaires.

127. Schuldig aan ambtsmisdaad zullen zijn en met ontzetting van de burgerschapsregten (eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren) gestraft worden:
1. De regters, procureurs-generaal, of keizerlijke procureurs, of hun stedehouders [1]), en de policie-ambtenaren, die zich eenige uitoefening van de wetgevende magt aangematigd zullen hebben, hetzij door reglementen te maken die wetgevende verordeningen inhouden, hetzij door de werking van eene of meer wetten op te houden of op te schorten, hetzij door raad te plegen of de wetten afgekondigd of in werking gebragt zullen worden.
2. De regters, de procureurs-generaal of keizerlijke procureurs of hun stedehouders [2]), de ambtenaren des regtsbewinds, die hun magt zouden mogen (zijn) te buiten gegaan met zich in zaken van regeringsbewind te steken, hetzij door reglementen over deze zaken te maken, hetzij door het uitvoeren der bevelen van de administrative autoriteiten te verbieden, of die, toegelaten of bevolen hebbende, leden of bewindslieden der regering uit hoofde van de uitoefening hunner bedieningen te dagvaarden, in de uitvoering van hun vonnissen of bevelen van dagvaarding zouden mogen volhard hebben niettegenstaande de tenietdoening die daar tegen uitgesproken of de strijdigheid (het conflict) van gezag, die hun aangezegd zou mogen zijn.
127. Seront coupables de forfaiture, et punis de la dégradation civique:






1. Les juges, les procureurs généraux ou impériaux, ou leurs substituts, les officiers de police, qui se seront immiscés dans l'exercice du [pouvoir] législatif, soit par des règlements contenant des dispositions législatives, soit en arrêtant ou en suspendant l'exécution d'une ou de plusieurs lois, soit en délibérant sur le point de savoir si les lois seront publiées ou exécutées.
2. Les juges, les procureurs généraux ou impériaux, ou leurs substituts, les officiers de police judiciaire, qui auraient excédé leur pouvoir, en s'immisçant dans les matières attribuées aux autorités administratives, soit en faisant des règlements sur ces matières, soit en défendant d'exécuter les ordres émanés de l'administration, ou qui, ayant permis ou ordonné de citer des administrateurs pour raison de l'exercice de leurs fonctions, auraient persisté dans l'exécution de leurs jugements ou ordonnances, nonobstant l'annulation qui en aurait été prononcée, ou le conflit qui leur aurait été notifié.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzettingen van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
(Zie art. 12, wet houdende algem. bep. van Wetgeving.)
128. De regters, die op eene door het administratief gezag uitdrukkelijk gedane eigening of opeisching van eene voor hen gebragte zaak, echter, zonder de beslissing van het hooger gezag af te wachten, tot het uitwijzen van vonnis zouden mogen overgegaan zijn, zullen gestraft worden, ieder met eene geldboete van ten minste zestien, ten hoogste honderd en vijftig franken.
De ambtenaren van het openbaar ministerie, die de gezegde uitwijzing van vonnis gevorderd of daartoe van conclusien gediend zullen hebben, zullen met dezelfde straffe beboet worden
.
128. Les juges qui, sur la revendication formellement faite par l'autorité administrative d'une affaire portée devant eux, auront néanmoins procédé au jugement avant la décision de l'autorité supérieure, seront punis chacun d'une amende de seize francs au moins et de cent cinquante francs au plus.
Les officiers du ministère public qui auront fait des réquisitions ou donné des conclusions pour ledit jugement, seront punis de la même peine.
(Zie Kon. Besluit 5 Octob. 1822, Stbl. 44, houdende voorziening, aangaande de conflicten van attributiën tusschen de administratieve en regterlijke authoriteiten. — Kon. Besluit 20 Mei 1844, Stbl. 25, omtrent het intrekken en buiten werking stellen van dat van 5 Octob. 1822, Stbl. 44, aangaande de conflicten van attributiën tusschen de administratieve en regterlijke authoriteiten).
129. De straf van regters, die na eene wettige tegenbetuiging der in de zaak belanghebbende partijen of van het administratief gezag , buiten last van de hooge regering, bevelen of lastbrieven verleend of gegeven zouden mogen hebben, tegen deszelfs agenten of bewindslieden beklaagd wordende van misdaden of wanbedrijnen in de uitoefening hunner bedieningen begaan, zal hoofd voor hoofd eene boete van ten minste honderd, ten hoogste vijf honderd franken zijn.
Dezelfde straf zal den ambtenaren van het openbaar ministerie of den politieambtenaren die de gezegde bevelen of lastbrieven gevorderd zouden mogen hebben, opgelegd worden.
129. La peine sera d'une amende de cent francs au moins et de cinq cents francs au plus contre chacun des juges qui, après une réclamation légale des parties intéressées ou de l'autorité administrative, auront, sans autorisation du Gouvernement, rendu des ordonnances ou décerné des mandats contre ses agents ou préposés prévenus de crimes ou délits commis dans l'exercice de leurs fonctions.
La même peine sera appliquée aux officiers du ministère public ou de police, qui auront requis lesdites ordonnances ou mandats
.
130. De prefecten, onder-prefecten, maires en andere administrateurs of bestuurders, die zich op de wijze als bij het eerste nommer van art. 127 vermeld is, eenig bedrijf van wetgevende magt aangematigd zullen hebben, of die zich aangematigd zullen hebben algemeene besluiten te nemen, strekkende om aan de geregtshoven, vierscharen of geregten eenig gebod of verbod, van wat aard ook, aan te kondigen, zullen met ontzetting van de burgerschapsregten gestraft worden (eene correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren). 130. Les préfets, sous-préfets, maires et autres administrateurs qui se seront immiscés dans l'exercice du pouvoir législatif, comme il est dit au n° 1 de l'article 127, ou qui se seront ingérés de prendre des arrêtés généraux à intimer des ordres ou des défenses quelconques à des cours ou tribunaux, seront punis de la dégradation civique.
131. Wanneer deze bestuurders of administrateurs inbreuk doen op de regterlijke bedieningen, door zich de kennisneming aan te matigen van bijzondere regten en belangen die van de onderhoorigheid [3]) der geregten zijn, en zij na de tegenbetuiging der partijen of van een van die, de zaak echter beslissen, alvorens het hooger gezag uitspraak gedaan heeft, zullen zij met eene geldboete van ten minste zestien, ten hoogste honderd en vijftig franken gestraft worden. 131. Lorsque ces administrateurs entreprendront sur les fonctions judiciaires en s'ingérant de connaître de droits et intérêts privés du ressort des tribunaux, et qu'après la réclamation des parties ou de l'une d'elles, ils auront néanmoins décidé l'affaire avant que l'autorité supérieure ait prononcé, ils seront punis d'une amende de seize francs au moins et de cent cinquante francs au plus.
  1. Beter: substituten.
  2. Beter: substituten.
  3. Beter: bevoegdheid.

Derde hoofdstuk. — Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare rust.

[bewerken]

DERDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE III.

Misdaden en wanbedrijven tegen de openbare rust.

Crimes et délits contre la paix publique.

(vastgesteld den 16 van sprokkelmaand 1810, afgekondigd den 26 derzelfde maand).

(loi décrétée le 16 février 1810, promulguée le 26 du même mois).

Eerste afdeeling. — Van valschheid.
[bewerken]

EERSTE AFDEELING.

SECTION I.

Van valschheid.

Du faux.

Eerste onder-afdeeling. — Valsche munt.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Valsche munt.

Fausse monnaie.

(Welke speciën als nationale, gangbare munten te beschouwen zijn, en ten aanzien van welke derhalve de artt. 132—138 van dit Wetboek kunnen toepassing vinden; zie hierachter: lijst van Speciale Wetten enz. i. v. Muntwezen.)
132. Al wie de gouden of zilveren munt, in Frankrijk gangbaar en gewettigd, nagemaakt of vervalscht zal hebben, of deel hebben aan het in omloop brengen of uitgeven van gezegde nagemaakte of vervalschte munt, of aan het invoeren daarvan op het fransche grondgebied, zal met den dood gestraft en zijne goederen verbeurd verklaard worden. 132. Quiconque aura contrefait ou altéré les monnaies d'or ou d'argent ayant cours légal en France, ou participé à l'émission ou exposition desdites monnaies contrefaites ou altérées, ou à leur introduction sur le territoire français, sera puni de mort, et ses biens seront confisqués.
133. Die zoogenaamde biljoen, of koperen munt, in Frankrijk gangbaar en gewettigd, nagemaakt of vervalscht zal hebben, of deel hebben aan het in omloop brengen of uitgeven van gezegde nagemaakte of vervalschte munt, of aan het invoeren daarvan op het fransche grondgebied, zal met eeuwigen dwangarbeid gestraft worden. 133. Celui qui aura contrefait ou altéré des monnaies de billon ou de cuivre ayant cours légal en France, ou participé à l’émission ou exposition desdites monnaies contrefaites ou altérées, ou à leur introduction sur le territoire français, sera puni des travaux forcés à perpétuité.
134. Al wie in Frankrijk vreemde munt nagemaakt of vervalscht zal hebben, of deel hebben aan het in omloop brengen, uitgeven, of invoeren in Frankrijk, van nagemaakte of vervalschte (vreemde) munt, zal met dwangarbeid voor een tijd gestraft worden. 134. Tout individu qui aura, en France, contrefait ou altéré des monnaies étrangères, ou participé à l'émission, exposition ou introduction en France de monnaies étrangères contrefaites ou altérées, sera puni des travaux forcés à temps.
Wet 24 April
1836, Stbl.
13.
Art. 1. Tot tijd en wijle het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt door een Nederlandsch Wetboek zal zijn vervangen, zullen de misdaden bij artt. 132, 133 en 134 van het zelve Wetboek vermeld, behoudens de bepalingen van art. 6 dezer wet gestraft worden, in maniere als volgt:
2. Indien het feit bestaat in het namaken, of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren van nagemaakte gouden of zilveren nationale gangbare muntspecien, zullen de straffen, vervangende die van altijddurenden dwangarbeid bij art 133 vermeld, (van tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren), of wel, bij verligtende omstandigheden, die vervangende den tijdelijken dwangarbeid, bij art. 134 vermeld, (van tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) worden toegepast.
3. Hetzelfde zal plaats hebben, indien het feit bestaat in het altereren, en alzoo in het vervalschen, of in het verminken of uiterlijk schenden van gouden of zilveren nationale gangbare muntspeciën, — of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren van zoodanige gealtereerde, en alzoo vervalschte, verminkte of geschondene muntspecien; behoudens des regters bevoegdheid, om, bij zeer verligtende omstandigheden, zoowel in het eene als in het andere dier gevallen, slechts de straf van confinement (reclusie) (tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren) uit te spreken.
4. Indien het feit bestaat in het namaken, of ook in het altereren, en alzoo vervalschen, verminken of uiterlijk schenden van koperen nationale gangbare muntspeciën, of in de misdadige deelneming aan het in omloop brengen of invoeren derzelve, zal de straf, vervangende die van tijdelijken dwangarbeid (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren), en bij verligtende omstandigheden, die van confinement (reclusie) (tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren) worden toegepast.
5. In de gevallen, bij art. 134 des gemelden Wetboeks voor zien, zal de straf van confinement (reclusie) (tuchthuisstraf van vijf tot tien jaren) worden toegepast, behoudens des regters bevoegdheid, om, bij verligtende omstandigheden, of ook indien de misdaad ten aanzien van koperen muntspeciën is begaan, den schuldige eene correctionele gevangenisstraf van ten minste één jaar en ten hoogste drie jaren op te leggen.
6. Met de doodstraf, bij art. 132 van het gemelde Wetboek bedreigd, zullen alleen gestraft worden, de muntmeesters, of anderen, die eenig bestuur over des Rijks munt hebben, of ook werklieden bij de munt, wanneer deze zich zullen hebben schuldig gemaakt aan het namaken of doen namaken van de muntspeciën, bij art. 2 dezer wet vermeld.
7. De bepaling van art. 12 van Ons Besluit van 11 December (1813) is niet toepasselijk op de misdaden van valsche munt en muntschennis.
Art. 18, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:
1°. valsche munt, omschreven in art. 6 der wet van 24 April 1836, Stbl. no. 13.
— — Art. 9 (omtrent verzachtende omstandigheden) dezer wet (29 Junij 1854) is hier niet van toepassing.
135. De deelhebbing in de voorgaande artikelen vermeld, is niet te verstaan van degenen, die nagemaakte of vervalschte muntstukken voor deugdelijke munt ontvangen hebbende, dezelven weder uitgegeven hebben.
Echter zal diegene, die van gezegde stukken gebruik gemaakt mogt hebben, na derzelver ondeugdelijkheid te hebben uitgemaakt of doen uitmaken, met eene geldboete gestraft worden, ten bedrage voor ’t minst van het drievoudige, en ten hoogste van het zesvoudige van de som, waartoe de weder uitgegevene stukken gestempeld zijn; doch zal deze boete in allen gevalle niet minder dan zestien franken mogen bedragen.
135. La participation énoncée aux précédens articles ne s’applique point à ceux qui, ayant reçu pour bonnes des pièces de monnaie contrefaites on altérées, les ont remises en circulation.
Toutefois celui qui aura fait usage desdites pièces après en avoir vérifié on fait vérifier les vices, sera puni d’une amende triple au moins et sextuple au plus de la somme représentée par les pièces qu’il aura rendues à la circulation, sans que cette amende puisse, en aucun cas être inférieure à seize francs.
136. Al wie kennis gedragen zullen hebben van eene valsche munterij of van eenigen opleg [1]) van namaaksels of vervalschingen van eenige gouden, zilveren, biljoen of koperen, in Frankrijk gangbare en gewettigde munt, en hetgeen zij daarvan weten, niet binnen de vier en twintig uren aan de administrative autoriteiten of die van regterlijke policie aangegeven hebben, zullen ter zake van dit niet aangeven alleen, en zelfs in gevalle zij vrij bevonden mogten worden van alle medepligtigheid, met gevangenzetting voor den tijd van een maand tot twee jaren toe, gestraft worden. 136. Ceux qui auront en connaissance d’une fabrique ou d’un dépôt de monnaies d’or, d’argent, [de]billon on de cuivre ayant cours légal en France, contrefaites ou altérées, et qui n’auront pas, dans les vingt-quatre heures, révélé ce [qu’ils savent] aux autorités administratives ou de police judiciaire, seront, pour le seul fait de non-révélation, et lors même qu’ils seraient reconnus exempts de toute complicité, punis d’un emprisonnement d’un mois à deux ans.
137. Van deze laatste bepaling zullen echter uitgezonderd zijn de bloedverwanten in op- en nedergaande linie, echtgenooten, zelfs na ontbinding des huwelijks, en broeders en zusters der schuldigen, of de aangehuwden van dezen in gelijke graden. 137. Sont néanmoins exceptés de la disposition précédente les ascendans et descendans, époux même divorcés, et les frères et soeurs des coupables, ou les alliés de ceux-ci aux mêmes de grés.
(Zie artt. 14, 65 Wetb. v. Strafv.)
138. De schuldigen aan de misdaden bij artikel 132 en 133 gemeld, zullen vrij van straf zijn, indien zij vóór het volvoeren dezer misdaden en vóór alle vervolging, de gestelde magten daar kennis van gegeven, en de daders aangegeven zullen hebben, of, zelfs na den aanvang der vervolgingen, het in hechtenis nemen der andere schuldigen te weeg gebragt zullen hebben.

Zij zullen echter levenslang, of voor een tijd, onder het bijzonder toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.
138. Les personnes coupables des crimes mentionnés aux articles 132 et 133, seront exemptes de peines, si, avant la consommation de ces crimes et avant toutes poursuites, elles en ont donné connaissance et révélé les auteurs aux autorités constituées, ou si, même après les poursuites commencées, elles ont procuré l’arrestation des autres coupables.
Elles pourront néanmoins être mises pour la vie, ou à temps, sous la surveillance spéciale de la haute police.
  1. Beter: bewaarplaats.
3e. druk. 4
Tweede onder-afdeeling. — Namaken van Staatszegels, bankbriefjes, openbare schuldbrieven of papieren, geldswaarde hebbende, of keur- of papierstempels, ijk- en soortgelijke merken.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Namaken van Staatszegels, bankbriefjes, openbare schuldbrieven of papieren, geldswaarde hebbende, of keur- of papierstempels, ijk- en soortgelijke merken.

Contrefaction des sceaux de l'État, des billets de banque, des effets publics, et des poinçons, timbres et marques.

139. Wie het zegel van den Staat nagemaakt, of van het nagemaakt zegel gebruik gemaakt zulten hebben;
Wie, hetzij papieren geldswaarde hebbende, door de Staats-schatkist onder haar zegel (timbre) uitgegeven, hetzij briefjes van door de wet bekrachtigde banken, nagemaakt of vervalscht, of van deze nagemaakte of vervalschte papieren en bankbriefjes gebruik gemaakt, of die binnen den omtrek van het fransche grondgebied ingevoerd zullen hebben;
Zullen met den dood gestraft, en hunne goederen verbeurd verklaard worden.
139. Ceux qui auront contrefait le sceau de l'État ou fait usage du sceau contrefait;
Ceux qui auront contrefait ou falsifié, soit des effets émis par le trésor public avec son timbre, soit des billets de banques autorisées par la loi, ou qui auront fait usage de ces effets et billets contrefaits ou falsifiés, ou qui les auront introduits dans l'enceinte du territoire français,
Seront punis de mort, et leurs biens seront confisqués.
Art. 18, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:
2°. valschheid, omschreven in art. 139 van het Wetboek van Strafregt.
— — Art. 9 (omtrent verzachtende omstandigheden) dezer wet (29 Junij 1854) is hier niet van toepassing.
Art. 8, wet
18 Dec. 1845,
Stbl. 90.
Hij die muntbilletten nagemaakt, vervalscht of misdadig in omloop gebragt of ingevoerd zal hebben, wordt gestraft met altijddurenden dwangarbeid, en, bij verzachtende omstandigheden, met tijdelijken dwangarbeid ,voor zoo verre de straf in de provincie Limburg wordt uitgesproken, en in de overige provincien van het Rijk met de straffen, welke den altijddurenden of tijdelijken dwangarbeid vervangen: — (derhalve, volgens art 2 der wet 29 Junij 1854, in het eerste geval met tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren; in het tweede met tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren.)
Art. 7, wet
17 Sept. 1849,
Stbl. 46.
Hij die muntbilletten nagemaakt, vervalscht, of nagemaakte of vervalschte muntbilletten met opzet in omloop gebragt of ingevoerd zal hebben, wordt gestraft met altijddurenden dwangarbeid, en, bij verzachtende omstandigheden, met tijdelijken dwangarbeid, voor zoo verre de straf in de provincie Limburg wordt uitgesproken, en in de overige provincien van het Rijk met de straffen, welke den altijddurenden of tijdelijken dwangarbeid vervangen; — (derhalve volgens art. 2 der wet 29 Junij 1854, in het eerste geval met tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren; in het tweede met tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren.)
Wet 12 April 1850, Stbl. 15. — tot vaststelling van‚ het briefport en tot regeling der aangelegenheden van de brievenposterij.
Art. 9. De vooruitbetaling van het port zal, na 1 Januarij 1851, ook kunnen geschieden door het aanhechten van postzegels, tot dat einde — — —
Het namaken of vervalschen van die postzegels, of het gebruik maken van zoodanige postzegels, wetende dat zij nagemaakt of vervalscht zijn, wordt gestraft met dezelfde straffen als omtrent het namaken, vervalschen of gebruik maken van nagemaakte of vervalschte zegels van het Rijk is bepaald.
(Zie omtrent het namaken of vervalschen van muntbilletten, art. 10, wet 26 April 1852, Stbl. 90.)
140. Wie hetzij een of meer nationale zegels of stempels (timbres), hetzij de Staatskloppers dienende tot de boschmerken, hetzij den stempel of de stempels, dienende tot het keurmerken van goud of zilver, nagemaakt of vervalscht zullen hebben, of gebruik gemaakt hebben van valsche of vervalschte papieren , eflecten, zegelstempels, kloppers of keurstempels, zullen met dwangarbeid voor een tijd (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden; waarvan in dit geval, altijd het hoogste (het maximum) zal worden opgelegd. 140. Ceux qui auront contrefait ou falsifié, soit un ou plusieurs timbres nationaux, soit les marteaux de l'État servant aux marques forestières, soit le poinçon ou les poinçons servant à marquer les matières d'or ou d'argent, ou qui auront fait usage des papiers, effets, timbres, marteaux ou poinçons falsifiés ou contrefaits, seront punis des travaux forcés à temps, dont le maximum sera toujours appliqué dans ce cas.
141. Met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) zal gestraft worden, al wie zich op eene onbehoorlijke wijze meester gemaakt hebbende van de echte kloppers of stempels, dienende ten gebruike als bij art. 140 is uitgedrukt, daar eenig gebruik van gemaakt zal hebben ten nadeele van de regten of belangen van den Staat. 141. Sera puni de la réclusion, quiconque s'étant indûment procuré les vrais timbres, marteaux ou poinçons ayant l'une des destinations exprimées en l'article 140, en aura fait une application ou usage préjudiciable aux droits ou intérêts de l'État.
Art. 9, wet 18 Sept. 1852, Stbl. 178. — — Inzetting, aanvoeging of overbrenging van stempelmerken in, aan of op andere werken dan die, waaraan zij oorspronkelijk zijn aangebragt, staat, met opzigt tot de strafbaarheid, gelijk met het ten nadeele van de regten of belangen van den Staat gebruiken van echte kloppers of stempels, waarvan men zich op eene onbehoorlijke wijze heeft meester gemaakt.
142. Die de merken, geschikt om van wegens de hooge regering de verschillende soorten van waren of koopmanschappen te merkteekenen, nagemaakt of van die valsche merken gebruik gemaakt zullen hebben;

Die het zegel, den stempel, of het merk van eenigerhande gezagvoerend persoon of ligchaam, of van eenige bijzondere oprigting van bank of koophandel, nagemaakt of van de nagemaakte zegels, stempels of merken gebruik gemaakt zullen hebben;
Zullen met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
142. Ceux qui auront contrefait les marques destinées à être [apposées] au nom du Gouvernement sur les diverses espèces de denrées ou de marchandises, ou qui auront fait usage de ces fausses marques;
Ceux qui auront contrefait le sceau, timbre ou marque d'une autorité quelconque, ou d'un établissement particulier de banque ou de commerce, ou qui auront fait usage des sceaux, timbres ou marques contrefaits,
Seront punis de la réclusion.
Keiz decreet
5 Sept. 1810
(Rond. II,
543).
— houdende bepalingen, strekkende ter voorkoming of bestraffing van het namaken der merken, die de fabriekanten bevoegd zijn op hunne goederen te stellen.
Kon. besluit
25 Dec. 1818,
Stbl. 47.
— waarbij een reglement op het stuk der merken door de verschillende pijpenfabrieken te bezigen, wordt gearresteerd.
Art. 33, Kon.
besl. 1 Junij
1820, Stbl.
14.
— houdende maatregelen ter opbeuring der inlandsche fabrieken van lakens en andere wollen manufacturen.
Wet 18 Sept.
1852, Stbl.
178.
— omtrent den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken.
Art. 13. Onverminderd de stempeling van ’s Rijks wege, is elk werkmeester verpligt alle uit zijne werkplaats voortkomende gouden en zilveren werken, met uitzondering van die, welke verkeeren in het geval bij het eerste lid van het vorig artikel voorzien, met den afslag te merken van een eigen stempel, waarvan hij zich te dien einde voorzien moet, en welke de aanvangletters van zijnen naam benevens een bijzonder, met goedvinden der ambtenaren van den waarborg door hem gekozen onderscheidingsteeken vertoonen moet.
Dit merk, den verantwoordelijken Vervaardiger van het werk aanwijzende, draagt den naam van meesterteeken.
Geen werkmeester mag het meesterteeken aannemen, volkomen gelijk aan dat van een zijner beroepsgenooten.
De strafbepalingen van art. 142 en 143 van het Wetboek van Strafregt zijn mede toepasselijk op het namaken of het bedriegelijk gebruik der meesterteekenen.
143. Met de kaak (eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, voor vijf tot tien jaren) zal gestraft worden al wie, zich op eene onbehoorlijke wijze meester gemaakt hebbende van de echte zegels, stempels, of merken, dienende tot een der bestemmingen als bij art. 142 is uitgedrukt, daar gebruik van gemaakt zal hebben ten nadeele der regten of belangen van den Staat, van eenig gezagvoerend persoon of ligchaam, of zelfs van eenige bijzondere op- of inrigting. 143. Sera puni du carcan, quiconque s'étant indûment procuré les vrais sceaux, timbres ou marques ayant l'une des destinations exprimées en l'article 142, en aura fait une application ou usage préjudiciable aux droits ou intérêts de l'État, d'une autorité quelconque, ou même d'un établissement particulier.
Art. 5, wet
29 Junij 54.
Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde straffen toegepast. — Zie art. 164.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — allen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
(Zie de wetten, aangehaald bij art. 142.)
144. Hetgeen bij artt. 136 tot 138 verordend is, is ook van toepassing op de misdaden bij art. 139 gemeld. 144. Les dispositions des articles 136, 137 et 138, sont applicables aux crimes mentionnés dans l’article 139.
Derde onder-afdeeling. — Van valschheid in openbare of authentieke geschriften, en geschriften van koophandel of bank, gepleegd.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Van valschheid in openbare of authentieke geschriften, en geschriften van koophandel of bank, gepleegd.

Des faux en écritures publiques ou authentiques, et de commerce ou de banque.

145. Ieder ambtenaar of bekleeder van eene openbare bediening, die in de verrigtingen, tot zijn post behoorende, een valschheid begaan zal hebben,
Hetzij door valsche handteekening,
Hetzij door verandering van de akten, geschriften of handteekeningen,
Hetzij door onderschuiving van valsche personen,
Hetzij door bij- of tusschenschrijvingen te doen op registers of andere openbare noten, nadat zij opgemaakt of gesloten zijn,
Zal gestraft worden met eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren).
145. Tout fonctionnaire ou officier public qui, dans l'exercice de ses fonctions, aura commis un faux,
Soit par fausses signatures,
Soit par altération des actes, écritures ou signatures,
Soit par supposition de per-sonnes,
Soit par des écritures faites ou intercalées sur des registres ou d'autres actes publics, depuis leur confection ou clôture,
Sera puni des travaux forcés à perpétuité.
146. Desgelijks zal met eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) gestraft worden, ieder ambtenaar of bekleeder van een openbaren post, die in het opmaken van akten tot zijn post behoorende, het wezen of de omstandigheden daarvan bedriegelijk veranderd zal hebben, hetzij door andere overeenkomsten (of verbindtenissen) te schrijven, dan door de partijen schriftelijk of mondeling opgegeven zijn, hetzij door valsche feiten als waar, of niet erkende feiten als erkend uit te maken. 146. Sera aussi puni des travaux forcés à perpétuité, tout fonctionnaire ou officier public qui, en rédigeant des actes de son ministère, en aura fraudu-leusement dénaturé la substance ou les circonstances, soit en écrivant des conventions autres que celles qui auraient été tracées ou dictées par les parties, soit en constatant comme vrais des faits faux, ou comme avoués des faits qui ne l'étaient pas.
147. Met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) zullen gestraft worden, alle andere personen, die in authentieke en publieke geschriften of in geschriften van koophandel, of in bankgeschriften, een valschheid gepleegd zullen hebben,
Hetzij door het namaken of veranderen van geschrift of handteekening,

Hetzij door versiering van overeenkom-sten ,beschikkingen, verbindtenissen, of bevrijdingen, of door dezelven naderhand in deze akten in te lasschen,
Hetzij door bijvoeging tot, of veran-dering van, bedingen, verklaringen, of feiten, die deze akten moesten inhouden en doen blijken.
147. Seront punies des travaux forcés à temps, toutes autres personnes qui auront commis un faux en écriture authentique et publique, ou en écriture de commerce ou de banque,


Soit par contrefaçon ou alté-ration d'écritures ou de signatures,
Soit par fabrication de conven-tions, dispositions, obligations ou décharges, ou par leur insertion après coup dans ces actes,
Soit par addition ou altération de clauses, de déclarations ou de faits que ces actes avaient pour objet de recevoir et de constater.
148. In alle de gevallen bij deze tegenwoordige onder-afdeeling uitgedrukt, zal degeen, die zich van valsche akten bediend zal hebben, met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden. 148. Dans tous les cas exprimés au présent paragraphe, celui qui aura fait usage des actes faux sera puni des travaux forcés à temps.
149. Van de vorenstaande verordeningen, worden uitgesloten de valschheden in paspoorten en in reisorders (feuilles de route) begaan, waaromtrent hierna in het bijzonder voorzien zal worden. 149. Sont exceptés des dispositions ci-dessus, les [faux] commis dans les passe-ports et feuilles de route, sur lesquels il sera particulièrement statué ci-après.
Vierde onder-afdeeling. — Van valschheid in onderhandsch geschrift.
[bewerken]

§ 4.

§ 4.

Van valschheid in onderhandsch geschrift.

Du faux en écriture privée.

150. Al wie, op eenige wijze bij artikel 147 uitgedrukt, een valschheid in onderhandsch geschrift begaan zal hebben, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 150. Tout individu qui aura de l'une des manières exprimées en l'article 147, commis un faux en écriture privée, sera puni de la réclusion.
151. Met dezelfde straf zal gestraft worden die van het valsche stuk gebruik zal hebben gemaakt. 151. Sera puni de la même peine celui qui aura fait usage de la pièce fausse.
152. Van bovenstaande verordeningen worden uitgesloten de valsche getuigschriften (certificaten) waarvan hierna gesproken zal worden. 152. Sont exceptés des dispositions ci-dessus, les faux certificats de l'espèce dont il sera ci-après parlé.
Vijfde onder-afdeeling. — Van valschheid in paspoorten, reisorders, en getuigschriften (of certificaten) gepleegd.
[bewerken]

§ 5.

§ 5.

Van valschheid in paspoorten, reisorders, en getuigschriften (of certificaten) gepleegd.

Des faux commis dans les passe-porte, feuilles de route et certificate.

153. Al wie een valsch paspoort zal maken, of een echt paspoort vervalschen, of zich van een valsch of vervalscht paspoort bedienen, zal met ten minste een jaar en ten hoogste vijf jaren gevangenzetting gestraft worden. 153. Quiconque fabriquera un faux passe-port ou falsifiera un passe-port originairement véritable, ou fera usage d'un passe-port fabriqué ou falsifié, sera puni d'un emprisonnement d'une année au moins et de cinq ans au plus.
154. Al wie in een paspoort een valschen naam aannemen zal, of als getuige medegewerkt zal hebben om het paspoort onder eene valschen naam te doen afleveren, zal gestraft worden met gevangenzetting van drie maanden tot een jaar.
De herbergiers en logementhouders, die, met kennis der zaak, de bij hen intrek genomen hebbende personen, onder valsche of verkeerde namen te boek zetten, zullen gestraft worden met gevangenzetting van ten minste zes dagen, en ten hoogste een maand.
154. Quiconque prendra, dans un passe-port, un nom supposé, ou aura concouru comme témoin à faire délivrer le passe-port sous le nom supposé, sera puni d'un emprisonnement de trois mois à un an.
Les logeurs et aubergistes qui sciemment inscriront sur leurs registres, sous des noms faux ou supposés, les personnes logées chez eux, seront punis d'un emprisonnement de six jours au moins et d'un mois au plus.
155. De openbare ambtenaren, die aan iemand dien zij niet persoonlijk kennen, een paspoort afleveren, zonder zijn naam en kwaliteiten door twee bij hen bekende burgers te hebben laten bevestigen, zullen gestraft worden met eene gevangenis van een tot zes maanden.

Ingevalle de openbare ambtenaar, van de valschheid van den naam onderrigt zijnde, het paspoort onder den valschen naam uitgegeven heeft, zal hij met uitbanning gestraft worden.
155. Les officiers publics qui délivreront un passe-port à une personne qu'ils ne connaîtront pas personnellement, sans avoir fait attester ses noms et qualités par deux citoyens à eux connus, seront punis d'un emprisonnement d'un mois à six mois.
Si l'officier public, instruit de la supposition du nom, a néanmoins délivré le passe-port sous le nom supposé, il sera puni du bannissement.
156. Al wie een valsche reisorder maakt, of een echte reisorder vervalscht, of zich van een valsche of vervalschte reisorder bedient, zal gestraft worden: te weten,

Met gevangenzetting ten minste voor een jaar, en ten hoogste voor vijf jaren, in gevalle het valsche reisblad geen ander oogmerk gehad heeft dan de waakzaamheid van het openbaar gezag te misleiden;
Met uitbanning, in gevalle de openbare schatkist den houder van de valsche reisorder reiskosten betaald heeft, die hem niet verschuldigd waren, of die hooger liepen dan hetgeen hij vorderen mogt; alles echter mits beneden de honderd franken;
En met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren), in gevalle de sommen door den houder onverschuldigd ontvangen, honderd franken, of daarboven, belopen.
156. Quiconque fabriquera une fausse feuille de route, ou falsifiera une feuille de route originairement véritable, ou fera usage d'une feuille de route fabriquée ou falsifiée, sera puni, savoir:
D'un emprisonnement d'une année au moins et de cinq ans au plus, si la fausse feuille de route n'a eu pour objet que de tromper la surveillance de l'autorité publique;
Du bannissement, si le trésor public a payé au porteur de la fausse feuille des frais de route qui ne lui étaient pas dus ou qui excédaient ceux auxquels il pouvait avoir droit, le tout néanmoins au-dessous de cent francs;
Et de la réclusion, si les sommes indûment reçues par le porteur de la feuille s'élèvent à cent francs ou au-delà.
157. De straffen bij het vorig artikel gesteld, zullen, volgens de daarbij gestelde onderscheidingen, opgelegd worden aan een ieder die zich door den openbaren beambte een reisblad, onder een valschen naam heeft doen afleveren. 157. Les peines portées en l'article précédent seront appliquées, selon les distinctions qui y sont posées, à toute personne qui se sera fait délivrer, par l'officier public, une feuille de route sous un nom supposé.
158. Ingevalle de openbare ambtenaar bij het afgeven van het reisblad, van de valschheid van den naam onderrigt was, zal hij gestraft worden, te weten:
In het eerste geval bij artikel 156 gemeld, met uitbanning;
In het tweede geval van hetzelfde artikel, met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren;)
En in het derde geval, met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren.)
158. Si l'officier public était instruit de la supposition de nom lorsqu'il a délivré la feuille, il sera puni, savoir:

Dans le premier cas posé par l'article 156, du bannissement;
Dans le second cas du même article, de la réclusion;
Et dans le troisième cas, des travaux forcés à temps.
159. Iedereen die, om zich-zelven of een ander van eenige openbare dienst, hoegenaamd, te bevrijden, op naam van een genees- of heelmeester, of ander soortgelijk ambtenaar (officier de santé) een getuigschrift (of certificaat) van ziekte of ongemakt maakt, zal met gevangenzetting van twee tot vijf jaren gestraft worden. 159. Toute personne qui, pour se rédimer elle-même ou en affranchir une autre d'un service public quelconque, fabriquera, sous le nom d'un médecin, chirurgien ou autre officier de santé, un certificat de maladie ou d'infirmité, sera punie d'un emprisonnement de deux à cinq ans.
160. Ieder arts, heelmeester, of ander soortgelijk ambtenaar als boven, die om iemand te bevoordeelen, valsche getuigenis geeft van ziekten of ongemakken, geschikt om van eene openbare dienst te bevrijden, zal met een gevangenzetting van twee tot vijf jaren gestraft worden.
Ingeval hij door gaven of beloften daartoe overgehaald is, zal hij met uitbanning gestraft worden; en die hem door hunne gaven of beloften daartoe bewogen hebben, zullen, in dit geval, met dezelfde gestraft worden.
160. Tout médecin, chirurgien ou autre officier de santé qui, pour favoriser quelqu'un, certifiera faussement des maladies ou infirmités propres à dispenser d'un service public, sera puni d'un emprisonnement de deux à cinq ans.
S'il y a été mu par dons ou promesses, il sera puni du bannissement; les corrupteurs seront, en ce cas, punis de la même peine.
161. Al wie op naam van eenig openbaar ambtenaar een getuigschrift (of certificaat) maakt, hetzij van goed gedrag, armoede, of andere omstandigheden, geschikt om de goedwilligheid van de hooge regering of van bijzondere personen, tot den daarbij genoemden persoon te trekken [1]), en hem eene plaats, vertrouwen, of onderstand te bezorgen, zal gestraft worden met eene gevangenhouding van zes maanden tot twee jaren.
Dezelfde straf zal opgelegd worden, 1°. aan dengene, die een echt getuigschrift van dezen aard vervalscht om voor een ander te dienen dan voor wien het was afgegeven; 2°. aan al wie zich van valsche of vervalschte getuigschrift bedient.
161. Quiconque fabriquera, sous le nom d'un fonctionnaire ou officier public, un certificat de bonne conduite, indigence ou autres circonstances propres à appeler la bienveillance du Gouvernement ou des particuliers sur la personne y désignée, et à lui procurer places, crédit ou secours, sera puni d'un emprisonnement de six mois à deux ans.
La même peine sera appliquée, 1°. à celui qui falsifiera un certificat de cette espèce, originairement véritable, pour l'approprier à une personne autre que celle à laquelle il a été primitivement délivré; 2°. à tout individu qui se sera servi du certificat ainsi fabriqué ou falsifié.
162. De valsche getuigschriften (of certificaten) van allen anderen aard, en waaruit hetzij verkorting van derde personen, hetzij nadeel voor de openbare schatkist zou mogen voortvloeijen, zullen gestraft worden, naar hetgeen volgens de verordeningen bij de derde en vierde onder-afdeeling dezer afdeeling plaats zal vinden. 162. Les faux certificats de tout autre nature, et d'où il pourrait résulter soit lésion envers des tiers, soit préjudice envers le trésor public, seront punis, selon qu'il y aura lieu, d'après les dispositions des paragraphes 3 et 4 de la présente section.
  1. Beter: ten behoeve van den daarbij genoemden persoon in te roepen.
Algemeene bepalingen.
[bewerken]

Algemeene bepalingen.

Dispositions communes.

163. De oplegging der straffen, gesteld tegen diegenen, die gebruik gemaakt hebben van nagemaakte valsche of vervalschte muntspeciën, briefjes, (of biljetten) zegels, zegelstempels, kloppers, keur- of merkstempels, merken, en geschriften, zal geen plaats vinden, zoo dikwijls de valschheid, aan dengene, die er gebruik van gemaakt heeft, onbekend is geweest. 163. L'application des peines portées contre ceux qui ont fait usage de monnaies, billets, sceaux, timbres, marteaux, pointons, marques et écrits faux, contrefaits, fabriqués ou falsifiés, cessera toutes les fois que le faux n'aura pas été connu de la personne qui aura fait usage de la chose fausse.
164. In alle gevallen, waarin de straf des misdrijfs van valschheid niet verzeld gaat van verbeurdverklaring der goederen, zal tegen de schuldigen eene geldboete gewezen worden, waarvan het hoogste (of maximum) zal mogen gebragt worden tot het vierde deel van het onwettig voordeel, hetgeen uit de begane valschheid getrokken of beoogd was te trekken door de daders, de medepligtigen, of die zich van het valsche stuk bediend hebben. Het laagste (of minimum) van deze boete zal niet beneden de honderd franken mogen zijn. 164. Dans tous les cas où la peine du faux n'est point accompagnée de la confiscation des biens, il sera prononcé contre les coupables une amende dont le maximum pourra être porté jusqu'au quart du bénéfice illégitime que le faux aura procuré ou était destiné à procurer aux auteurs du crime, à leurs complices ou à ceux qui ont fait usage de la pièce fausse. Le minimum de cette amende ne pourra être inférieur à cent francs.
165. Ieder falzaris, die hetzij tot dwangarbeid voor een tijd, hetzij zelfs tot het tuchthuis veroordeeld wordt, zal het brandmerk ondergaan. 165. La marque sera infligée à tout faussaire condamné soit aux travaux forcés à temps soit même à la réclusion.
Tweede afdeeling. — Van de ambtsmisdaad (forfaiture), en de misdaden en wanbedrijven der openbare beambten, in de waarneming hunner posten.
[bewerken]

TWEEDE AFDEELING.

SECTION II.

Van de ambtsmisdaad (forfaiture), en de misdaden en wanbedrijven der openbare beambten, in de waarneming hunner posten.

De la forfaitures et des crimes et délits des fonctionnaires publics dans l'exercice de leurs fonctions.

166. Alle misdaad door een openbaar beambte in de verrigtingen van zijn post begaan, is eene ambtsmisdaad. 166. Tout crime commis par un fonctionnaire public dans ses fonctions, est une forfaiture.
167. Alle ambtsmisdaad, waarop de wet geene zwaardere straffen stelt, wordt gestraft met ontzetting van de burgerschapsregten (eene correctionele gevangenisstraf van een tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijfhonderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (van 29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren). 167. Toute forfaiture pour laquelle la loi ne prononce pas de peines plus graves, est punie de la dégradation civique.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 6 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
168. De bloote wanbedrijven stellen de beambten niet in ambtsmisdaad. 168. Les simples délits ne constituent pas les fonctionnaires en forfaiture.
Eerste onder-afdeeling. — Van verduisteringen of onttrekkingen van geld of goed door openbare beambten, met ontvangsten en bewaringen belast.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Van verduisteringen of ontrekkingen [1]) van geld of goed door openbare beambten, met ontvangsten en bewaringen belast.

Des soustractions commises par les dépositaires publics.

169. Alle ontvangers, of met eenige ontvang belaste personen, alle openbare bewaarhouders, of die in hun post wegens gelden verantwoordelijk zijn [2]), die eenige penningen aan het publiek of bijzondere personen behoorende, of eenige papieren voor geld strekkende, of ook eenige bescheiden, verbindtenissen, akten of roerende goederen, die uit hoofde van zijn post in zijne handen waren, verduisterd of aan hunne bestemming onttrokken zal hebben, zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden, in geval de verduisterde of onttrokken zaken boven de drie duizend franken in waarde bedragen. 169. Tout percepteur, tout commis à une perception, dépositaire ou comptable public, qui aura détourné ou soustrait des deniers publics ou privés, ou effets actifs en tenant lieu, ou des pièces, titres, actes, effets mobiliers qui étaient entre ses mains en vertu de ses fonctions, sera puni des travaux forcés à temps, si les choses détournées ou soustraites sont d'une valeur au-dessus de trois mille francs.
170. De straf van dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) zal desgelijks plaats hebben, hoe groot of klein de som of waarde der verduisterde of onttrokken gelden of zaken ook wezen mag, in gevalle deze som of waarde een derde deel uitmaakt of te boven gaat, in geval van eenmaal ontvangen of in bewaring gegeven gelden of zaken, van de ontvangen of in bewaring gegeven som of waardij: in geval van een ontvang of bewaring die aan eene aan borgtogt; en in geval van een ontvang die uit op elkander volgende ontvangsten bestaat, en aan geene borgtogt onderhevig is, van den gemeenen maandelijkschen ontvang [3]). 170. La peine des travaux forcés à temps aura lieu également, quelle que soit la valeur des deniers ou des effets détournés ou soustraits, si cette valeur égale ou excède soit le tiers de la recette ou du dépôt, s'il s'agit de deniers ou effets une fois reçus ou déposés., soit le cautionnement, s'il s'agit d'une recette ou d'un dépôt attaché à une place sujette à cautionnement, soit enfin le tiers du produit commun de la recette pendant un mois, s'il s'agit d'une recette composée de rentrées successives et non sujette à cautionnement.
171. Ingeval de verduisterde of ontrokken waarde beneden de drie duizend franken, en wijders beneden de bepalingen van het vorig artikel is, zal de straf in een gevangenzetting van ten minste twee, en ten hoogste vijf jaren bestaan, en de veroordeelde zal bovendien onbekwaam verklaard worden om ooit eenige (openbare) bediening waar te nemen. 171. Si les valeurs détournées ou soustraites sont au-dessous de trois mille francs, et en outre [inférieures] aux mesures exprimées en l'article précédent, la peine sera un emprisonnement de deux ans au moins et de cinq ans au plus, et le condamné sera de plus déclaré à jamais incapable d'exercer aucune fonction publique.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van — — art. 171 van het Wetboek van Strafregt alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van dat Wetboek toepast.
172. In de gevallen bij de drie vorige artikelen vermeld, zal altijd ten laste van den veroordeelde eene geldboete gewezen worden, waarvan het hoogste (het maximum) het vierde deel, en het laagste (het minimum) het twaalfde deel der teruggaven en schadeloosstellingen bedragen zal. 172. Dans les cas exprimés aux trois articles précédents, il sera toujours prononcé contre le condamné une amende dont le maximum sera le quart des restitutions et indemnités, et le minimum le douzième.
173. Ieder regter, openbaar bewindvoerder, ambtenaar of fonctionaris [4]), die de akten en bescheiden, welke hij als zoodanig in bewaring had, of die hem ter zake van zijn post overgegeven, of medegedeeld zijn, vernield, onderdrukt, verduisterd, of weggemaakt zal hebben, zal met dwangarbeid voor een tijd (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden.
Alle agenten, bewindvoerders of kommiezen, hetzij van de hooge regering, hetzij van openbare bewaarhouders, die zich aan dit verduisteren of onttrekken schuldig gemaakt zullen hebben, zullen aan dezelfde straf onderworpen zijn.
173. Tout juge, administrateur, fonctionnaire ou officier public qui aura détruit, supprimé, soustrait ou détourné les actes et titres dont il était dépositaire en cette qualité, ou qui lui auront été remis ou communiqués à raison de ses fonctions, sera puni des travaux forcés à temps.

Tous agents, préposés ou commis, [soit] du gouvernement, soit des dépositaires publics, qui se seront rendus coupables des mêmes soustractions, seront soumis à la même peine.
  1. Beter: ontvreemdingen.
  2. Beter: ieder ontvanger, of met eenigen ontvang belaste persoon, ieder openbaar beheerhouder, of die in zijn post wegens gelden verantwoordelijk is — —.
  3. Beter: — zal desgelijks plaats hebben, hoe groot of klein de som of waarde der verduisterde of ontrokkene gelden of zaken ook wezen mag, indien deze som of waarde een derde deel uitmaakt of te boven gaat, van de ontvangsten of in bewaring gegevene som of waarde, in geval van eenmaal ontvangene of in bewaring gegevene gelden of zaken; van den borgtogt, in geval van een ontvang of eene bewaring, die aan eenen aan borgtogt onderhevigen post verknocht is; en van den gemeenen maandelijkschen ontvang, in geval van eenen ontvang, die uit op elkander volgende ontvangsten bestaat, en aan geene borgtogt onderhevig is.
  4. Beter: bekleeder van eene openbare bediening.
Tweede onder-afdeeling. — Van knevelarijen of afpersingen door openbare ambtenaren begaan.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Van knevelarijen of afpersingen door openbare ambtenaren begaan.

Des concussions commises par des fonctionnaires publics.

174. Alle openbare ambtenaren of postbekleeders, hunne kommiezen of bewindvoerders, alle ontvangers van regten, schattingen, opbrengsten, lastgelden, of inkomsten van den Staat of van eenige gemeente, en hunne kommiezen of bewindvoerders, die zich schuldig gemaakt zullen hebben aan de misdaad van knevelarij, door bevel te geven tot het ontvangen, of door te vorderen, of te ontvangen hetgeen zij wisten, niet verschuldigd te zijn of het verschuldigde te buiten te gaan, hetzij dan als regten, schattingen, opbrengsten, lastgelden of inkomsten, hetzij als loongelden of wedden, zullen gestraft worden; namelijk de ambtenaren of openbare postbekleeders met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren); en hunne kommiezen of bewindvoerders, met gevangenzetting voor ten minste twee en ten hoogste vijf jaren. De schuldigen zullen bovendien in eene geldboete verwezen worden, waarvan het maximum een vierde, en het minimum een twaalfde deel van de teruggaven en schaden en intressen moeten bedragen. 174. Tous fonctionnaires, tous officiers publics, leurs commis ou préposés, tous percepteurs des droits, taxes, contributions, deniers, revenus publics ou communaux, et leurs commis ou préposés, qui se seront rendus coupables du crime de concussion, en ordonnant de percevoir, ou en exigeant ou recevant ce qu'ils savaient n'être pas dû, ou excéder ce qui était dû pour droits, taxes, contributions, deniers ou reverras, ou pour salaires ou traitements, seront punis, savoir, les fonctionnaires ou les officiers publics, de la peine de la réclusion; et leurs commis ou préposés, d'un emprisonnement de deux ans au moins et de cinq ans au plus.
Les coupables seront de plus condamnés à une amende dont le maximum sera le quart des restitutions et des dommages et intérêts, et le minimum le douzième.
Derde onder-afdeeling. — Van de wanbedrijven van ambtenaren, die zich in zaken of onderwindingen, met hun post onbestaanbaar, gemengd zullen hebben.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Van de wanbedrijven van ambtenaren, die zich in zaken of onderwindingen, met hun post onbestaanbaar, gemengd zullen hebben.

Des délits des fonctionnaires qui se seront ingérés dans des affaires ou commerces incompatibles avec leur qualité.

175. Alle ambtenaren of die een openbare post bekleeden, alle agenten van de hooge regering, die, hetzij openlijk, hetzij door gesimuleerde handelingen, hetzij door tusschenkomst van anderen, eenig belang hoegenaamd genomen of aangenomen zullen hebben in verrigtingen, aannemingen, ondernemingen, of beheeringen, waarvan of waarover zij ten tijde van de verrigting, in het geheel of ten deele, het bewind of het toezigt hadden, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren, (en) in eene geldboete verwezen worden die het vierde deel der teruggaven en schadeloosstellingen niet te boven zal mogen gaan, noch beneden het twaalfde zijn.
Zij zullen bovendien onbekwaam verklaard worden, om ooit eenige openbae post te bekleeden of waar te nemen.
Deze vordering moet toegepast worden op alle ambtenaren of agenten van de hooge regering, die eenig belang hoegenaamd genomen hebben in eene zaak, waarin hij met het verleenen van bevelschrift ter betaling, of met het vereffenen belast was.
175. Tout fonctionnaire, tout officier public, tout agent du Gouvernement, qui, soit ouvertement, soit par actes simulés, soit par interposition de personnes, aura pris ou reçu quelque intérêt que ce soit, dans les actes, adjudications, entreprises ou régies dont il a ou avait, au temps de l'acte, en tout ou en partie, l'administration ou la surveillance, sera puni d'un emprisonnement de six mois au moins et de deux ans au plus, et sera condamné à une amende qui ne pourra excéder le quart des restitutions et des indemnités, ni être au-dessous du douzième.

Il sera de plus déclaré à jamais incapable d'exercer aucune fonction publique.
La présente disposition est applicable à tout fonctionnaire ou agent du Gouvernement qui aura pris un intérêt quelconque dans une affaire dont il était chargé d'ordonnancer le paiement ou de faire la liquidation.
176. Ieder bevelhebben over eenige krijgsmagt, of van een departement, of van eenige plaats of stad, en ieder prefect of onderprefect, die binnen den ring der plaatsen waar hij regt van gezagoefening heeft, hetzij openlijk, hetzij door gesimuleerde handelingen, hetzij door middel of tusschenkomst van anderen, koophandel in koren of andere granen, meel of meelachtige veldvruchten, wijnen, of andere dranken, gedaan of gedreven zal hebben, anders dan voor zoo verre het voortbrengsels van zijne eigene goederen zijn, zal gestraft worden met eene boete van ten minste vijf honderd, en ten meeste tien duizend franken; en met verbeurdverklaring der waren, aan dezen handel toebehoorende. 176. Tout commandant des divisions militaires, des départe-ments ou des places et villes, tout préfet ou sous-préfet, qui aura, dans l'étendue des lieux où il a droit d'exercer son autorité, fait ouvertement, ou par des actes simulés, ou par interposition de personnes, le commerce des grains, grenailles, farines, substances farineuses, vins ou boissons, autres que ceux pro-venant de ses propriétés, sera puni d'une amende de cinq cents francs au moins, de dix mille francs au plus, et de la confiscation des denrées appartenant à ce commerce.
Vierde onder-afdeeling. — Van de omkooping der openbare ambtenaren.
[bewerken]

§ 4.

§ 4.

Van de omkooping der openbare ambtenaren.

De la corruption des fonctionnaires publics.

177. Alle openbare ambtenaren hetzij van regerings- of regtsbewind [1]), alle agent of bewindvoerder van eenig openbaar bestuur, die eenige aanbiedingen of beloften aangenomen, of eenige gaven of geschenken ontvangen zal hebben, tot het doen van eenige zelfs regtmatige verrigting van zijn post of ambt, doch aan welke geene betaling verknocht is, zal met de kaak gestraft worden (eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren) en in eene geldboete verwezen worden ten bedrage van het dubbeld der waarde van de door hem aangenomen beloften of ontvangen geschenken, zonder dat dezelve geldboete minder dan twee honderd franken zal mogen zijn.
Deze verordening moet toegepast worden op ieder ambtenaar, agent of bewindvoerder van de hierboven uitgedrukte hoedanigheid, die om aangenomen aanbiedingen of beloften, of ontvangen gaven of geschenken, zich onthouden zal hebben van iets te doen dat zijn pligt medebragt.
177. Tout fonctionnaire public de l'ordre administratif ou judiciaire, tout agent ou préposé d'une administration publique, qui mira agréé des offres ou promesses, ou reçu des dons, ou présents pour faite un acte de sa fonction ou de son emploi, même juste, mais non sujet à salaire, sera puni du carcan, et condamné à une amendé double de la valeur des promesses agréées ou des choses reçues, sans que ladite amende puisse être inférieure à deux cents francs.





La présente disposition est applicable à tout fonctionnaire, agent ou préposé de la qualité ci-dessus exprimée, qui, par offres ou promesses agréées, dons ou présents reçus, se sera abstenu de faire un acte qui entrait dans l'ordre de ses devoirs.
Art. 5, wet
29 Junij 54.
— Indien nevens de straf van de kaak geldboete bedreigd is, wordt die met de voormelde straffen toegepast.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
178 In gevalle de omkooping een misdadig feit tot voorwerp mogt hebben, zwaarder straf medebrengende dan de kaak, zal deze zwaardere straf den schuldigen opgelegd worden. 178. Dans [le] cas où la corruption aurait pour objet un fait criminel emportant une peine plus forte que celle du carcan, cette peine plus forte sera appliquée aux coupables.
179. Al wie eenen ambtenaar, agent of bewindvoerder, van de hoedanigheid bij art. 177 uitgedrukt, bij wege van dadelijkheid of bedreiging gedwongen zou mogen hebben of getracht [2]) hebben te dwingen, of hem door beloften, aanbie-dingen, gaven, of geschenken, omge-kocht zou mogen hebben of getracht hebben om te koopen, ten einde, hetzij een gunstig berigt, hetzij processen-verbaal (staten) [3]), getuigschriften of waarderingen, strijdig met de waarheid, hetzij posten, bedieningen, toewijzingen, ondernemingen of andere voordeelen, hoegenaamd ook, of eindelijk, eeni-gerhande andere ambts- of dienstverrig-ting van hem te verkrijgen, zal met dezelfde straf gestraft worden als de omgekochte ambtenaar, agent of bewindvoerder.
Indien echter de pogingen tot dwang of omkooping geenerlei uitwerking gehad hebben, zullen de daders van deze pogingen eenvoudig met een gevangenzetting van ten minste drie, en ten hoogste zes maanden, en eene geldboete van honderd tot drie honderd franken gestraft worden.
179. Quiconque aura contraint ou tenté de contraindre par voies de fait ou menaces, corrompu ou tenté de corrompre par promesses, offres, dons ou présents, un fonctionnaire, agent ou préposé, de la qualité exprimée en l'article 177, pour obtenir, soit une opinion favorable, soit des procès-verbaux, états, certificats ou estimations contraires à la vérité, soit des places, emplois, adjudications, entreprises ou autres bénéfices quelconques, soit enfin tout autre acte du ministère du fonctionnaire, agent ou préposé, sera puni des mêmes peines que le fonctionnaire, agent, ou préposé corrompu.
Toutefois, si les tentatives de contrainte ou corruption n'ont eu aucun effet, les auteurs de ces tentatives seront simplement punis d'un emprisonnement de trois mois au moins et de six mois au plus, et d'une amende de cent à trois cents francs.
Art. 17, wet
29 Junij 54.
De poging tot de misdaden (crimes), welke door deze wet correctioneel strafbaar worden en het kenmerk van wanbedrijf erlangen, is even als de volbragte daad strafbaar.
De gevangenisstraf tegen wanbedrijven, in deze wet en in het Strafwetboek bedreigd, wordt echter bij strafbare poging met een derde verminderd.
Indien er op de poging in dat Wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast.
180. Nooit zal aan den omkooper teruggave geschieden van het door hem gegevene, noch van de waarde daarvan. Het zal ten behoeve der Godshuizen der plaats, waar de omkooping geschied is, verbeurd verklaard worden. 180. Il ne sera jamais fait au corrupteur restitution des choses par lui livrées, ni de leur valeur; elles seront confisquées au profit des hospices des lieux où la corruption aura été commise.
181. In geval het een regter, in zake van misdaad regtsprekende, of een gezworene is, die zich heeft laten omkoopen, hetzij dan ten voordeele, hetzij ten nadeele van den beschuldigde, zoo zal hij, behalve de geldboete bij art. 177 gesteld, met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 181. Si c'est un juge prononçant en matière criminelle, ou un juré qui s'est laissé corrompre, soit en faveur, soit au préjudice le l'accusé, il sera puni de la réclusion, outre l'amende ordonnée par l'article 177.
182. In gevalle de omkooping ten gevolge gehad heeft eene veroordeeling tot zwaarder straffe, dan het tuchthuis (van vijf tot tien jaren), zal diezelfde straf, welke het dan ook zijn mag, aan den regter of gezworene die zich heeft laten omkoopen, opgelegd worden. 182. Si, par l'effet de la corruption, il y a eu condamnation à une peine supérieure à celle de la réclusion, cette peine, quelle qu'elle soit, sera appliquée au juge ou juré coupable de corruption.
183. Alle regters of bestuurders die zich uit toegenegenheid of vijandschap voor of tegen iemand bepaald hebben, zullen schuldig zijn aan ambtsmisdaad en met ontzetting van de burgerschapsregten gestraft worden (eene correctionele gevangenisstraf van een tot drie jaren, met of zonder geldvoete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten, in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren). 183. Tout juge ou administrateur qui se sera décidé par faveur pour une partie ou par inimitié contre elle, sera coupable de forfaiture et puni de la dégradation civique.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 6 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
  1. Beter: van de administratieve of regterlijke magt — —.
  2. De officiële vertaling heeft: gebragt —.
  3. Dit woord ontbreekt in de officiële vertaling.
Vijfde onder-afdeeling. — Van misbruik van gezag.
[bewerken]

§ 5.

§ 5.

Van misbruik van gezag.

Des abus d'autorité.

EERSTE SOORT.

PREMIÈRE CLASSE.

Van misbruik van gezag jegens bijzondere personen.

Des abus d'autorité contre les particuliers.

184. Alle regter, alle procureur-generaal of keizerlijk procureur, alle stedehouder [1]), alle bewindvoerder, of alle andere ambtenaar van regtsgezag of policie, die zich buiten de gevallen of zonner inachtneming der vereischten, bij de wet bepaald en voorgeschreven in de woning eens burgers ingedrongen zal hebben, zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste zestien, en ten hoogste twee honderd franken. 184. Tout juge, tout procureur-général ou impérial, tout substitut, tout administrateur ou tout autre officier de justice ou de police, qui se sera introduit dans le domicile d'un citoyen hors les cas prévus par la loi et sans les formalités qu'elle a prescrites, sera puni d'une amende de seize francs au moins et de deux cents francs au plus.
3e. druk. 5
(Zie art. 158, Grondwet 1848, — o. a. artt. 40, 41, 42, 44, 45, 46, 106—110 Wetb. v. Strafv.; — art. 190—2-4 der algem. wet 26 Aug. 1822, Stbl. 38; — wet 31 Augustus 1853, Stbl. 83, tot verzekering der uitvoering van sommige voorschriften van plaatselijke verordeningen, — (betrekkelijk de bevoegdheid om de woningen der inegzetenen, huns ondanks, binnen te treden.)
185. Alle regter of geregt, alle bewindvoerder of beewindvoerend gezag, onder welk voorwendsel ook, al ware 't van het stilzwijgen of van de duisterheid van de wet, na daartoe gedane vordering aan partijen het verschuldigde regt weigerende, en na waarschuwing of vermaning van zijne hoogeren, in deze weigering volhardende, zal vervolgd mogen worden en zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste twee honderd, en ten hoogste van vijf honderd franken, en met ontzegging van de waarneming van openbare posten, van vijf tot twintig jaar toe. 185. Tout juge ou tribunal, tout administrateur ou autorité administrative, qui, sous quelque prétexte que ce soit, même du silence ou de l'obscurité de la loi, aura dénié de rendre la justice qu'il doit aux parties, après en avoir été requis, et qui aura persévéré dans son déni, après avertissement ou injonction de ses supérieurs, pourra être poursuivi, et sera puni d'une amende de deux cents francs au moins et de cinq cents francs au plus, et de l'interdiction de l'exercice des fonctions publiques depuis cinq ans jusqu'à vingt.
(Zie art. 13, wet houdende algem. bep. van Wetgeving.)
186. Wanneer een ambtenaar of die een openbare post bekleedt, een bewindvoerder, agent, of die van wege de hooge regering of van wege de policie over iets gesteld is, iemand, die met de uitvoering van bevelen van regters of vonnissen belast is, een hoofdbevelhebben, of onderbevelhebber van den gewapenden arm, in de uitoefening of ter gelegenheid van de uitoefening van zijn post zonder wettigen grond jegens iemand geweld heeft gebruikt of heeft doen gebruiken, zal hij naar den aard en de zwaarte van zijne gewelddadigheden, en met verzwaar van straf achtervolgens de regel bij artikel 198 hierna gesteld, gestraft worden. 186. Lorsqu'un fonctionnaire ou un officier public, un administrateur, un agent ou un préposé du gouvernement ou de la police, un exécuteur des mandats de justice ou jugements, un commandant en chef ou en sous-ordre de la force publique, aura, sans motif légitime, usé ou fait user de violence envers les personnes, dans l'exercice ou à l'occasion de l'exercice de ses fonctions, il sera puni selon la nature et la gravité de ses violences, et en élevant la peine suivant la règle posée par l'article 198 ci-après.
187. Alle terughouding, alle opening van brieven die aan de posterij betrouwd zijn, welke begaan (of bevorderd) [2]) zou mogen worden door een ambtenaar of agent van de hooge regering, of van het bestuur der posterijen, zal met eene geldboete van zestien tot drie honderd franken gestraft worden. De schuldige zal bovendien van alle openbare bediening of ambt ontzet worden voor ten minste vijf, en ten hoogste tien jaren. 187. Toute suppression, toute ouverture de lettres confiées à la poste, commise ou facilitée par un fonctionnaire ou un agent du gouvernement ou de l'administration des postes, sera punie d'une amende de seize francs à trois cents francs. Le coupable sera, de plus, interdit de toute fonction ou emploi public pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
Wet 7 Maart
1852, Stbl.
48.
tot regerling der gemeenschap door electro-magnetische telegraphen.
Art. 10. De straffen bedreigd in de artt. 187 en — van het Strafwetboek, zijn toepasselijk op de personen die, in hunne betrekking tot een telegraaf, zich schuldig gemaakt hebben aan de terughouding of opening van telegraphische berigten, en aan het openbaar maken van geheimen, in zulke berigten vervat.
Art. 463 van het Strafwetboek, is toepasselijk op overtredingen, krachtens de tegenwoordige wet (7 Maart 1852) strafbaar.
(Zie ook: art. 2 reglement voor de dienst van den Rijks-telegraaf; Kon. besluit 3 Dec. 1865, Stbl. 132.)
  1. Beter: substituut.
  2. Deze twee woorden ontbreken in de officiële vertaling.

TWEEDE SOORT.

DEUXIÈME CLASSE.

Van misbruik van gezag jegens de algemene zaak.

Des abus d'autorité contre la chose publique.

188. Al wie openbare posten bekleeden, alle agenten of van wegens de hooge regering over iets gestelde personen, van welken staat of rang het zijn moge, die het te werk stellen of gebruiken van den gewapenden arm gevorderd of gelast zullen hebben of zullen hebben doen vorderen of gelasten, hetzij tegen de uitvoering van een wet of de invordering eener wettige belasting, hetzij tegen het ten uitvoer leggen van een regterlijk bevelschrift of last, of van eenig ander bevel van het wettig gezag, zal [1]) met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 188. Tout fonctionnaire public, agent ou préposé du gouvernement, de quelque état et grade qu'il soit, qui aura requis ou ordonné, fait requérir ou ordonner l'action ou l'emploi de la force publique contre l'exécution d'une loi ou contre la perception d'une contribution [légale], ou contre l'exécution soit d'une ordonnance ou mandat de justice, soit de tout autre ordre émané de l'autorité légitime, sera puni de la réclusion.
189. In gevalle deze vordering of deze last hare uitwerking gehad heeft, zal de straf in wegvoering naar een oord van ballingschap bestaan. 189. Si cette réquisition ou cet ordre ont été suivis de leur effet, la peine sera la déportation.
190. De straffen bij artikel 188 en 189 uitgedrukt, zullen niet nalaten opgelegd te moeten worden [2]) aan beambten die uit last van hun hoogeren gehandeld hebben, dan voor zoo verre die last door laatstgemelden gegeven is ten aanzien van voorwerpen van hunne onderhoorigheid, en waaromtrent volstrekte gehoorzaamheid aan hen verschuldigd was: in dit geval zullen de hierboven gestelde straffen niet dan aan de hoogeren, die deze last het eerst gegeven hebben, opgelegd worden. 190. Les peines énoncées aux articles 188 et 189 ne cesseront d'être applicables aux fonctionnaires ou préposés qui auraient agi par ordre de leurs supérieurs, qu'autant que cet ordre aura été donné par ceux-ci pour des objets de leur ressort, et sur lesquels il leur était dû obéissance hiérarchique ; dans ce cas, les peines portées ci-dessus ne seront appliquées qu'aux supérieurs qui les premiers auront donné cet ordre.
191. In gevalle er, ten gevolge van de gezegde lastgevingen of vorderingen, andere misdaden ontstaan die met zwaarder straffen gestraft moeten worden dan bij artikel 188 en 189 zijn uitgedrukt, zullen deze zwaarder straffen op de beambten, agenten of gestelde personen, die aan deze lastgevingen of aan het doen dezer vorderingen schuldig zijn, toegepast worden. 191. Si, par suite desdits ordres ou réquisitions, il survient d'autres crimes punissables de peines plus fortes que celles exprimées aux articles 188 et 189, ces peines plus fortes seront appliquées aux fonctionnaires, agents ou préposés coupables d'avoir donné lesdits ordres ou fait lesdites réquisitions.
  1. Beter: zullen.
  2. Beter: zullen niet ophouden toepasselijk te zijn op beambten die op last —.
Zesde onder-afdeeling. — Van eenige wanbedrijven betrekkelijk het houden der akten van den burgerlijken staat.
[bewerken]

§ 6.

§ 6.

Van eenige wanbedrijven betrekkelijk het houden der akten van den burgerlijken staat [1]).

De quelques délits relatifs à la tenue des actes de l'etat civil.

192. De ambtenaren over het houden van de akten van den burgerlijken staat [1] gesteld, die hunne akten op bloote losse bladen ingeschreven zullen hebben, zullen gestraft worden met eene gevangenis van ten minste eene, en ten hoogste drie maanden, en met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. 192. Les officiers de l'état civil qui auront inscrit leurs actes sur de simples feuilles volantes, seront punis d'un emprisonnement d'un mois au moins et de trois mois au plus, et d'une amende de seize francs à deux cents francs.
193. Wanneer de wet, tot krachthebbing [2]) van een huwelijk de toestemming van vader, moeder of andere personen vereischt, en de ambtenaar van den burgerlijken staat [3]), zich van het werkelijk bestaan dezer toestemming niet verzekerd heeft, zal hij gestraft worden met eene geldboete van zestien tot drie honderd franken, en eene gevangenzet-ting van ten minste zes maanden, ten hoogste een jaar. 193. Lorsque pour la validité d'un mariage, la loi prescrit le consentement des pères, mères ou autres personnes, et que l'officier de l'état civil ne se sera point assuré de l'existence de ce consentement, il sera puni d'une amende de seize francs à trois cents francs, et d'un emprisonnement de six mois au moins et d'un an au plus.
194. De ambtenaar van den burgerlijken staat [3]) zal desgelijks tmet zestien tot drie honderd franken geldboete gestraft worden, zoo wanneer hij een huwelijks-akte van eene vrouw, die reeds te voren getrouwd is geweest, vóór den tijd, bij artikel 228 van het Wetboek van Napoleon (art. 91 van het burgerlijk Wet-boek) gesteld, aangenomen (gepasseerd) zal hebben. 194. L'officier de l'état civil sera aussi puni de seize francs à trois cents francs d'amende, lorsqu'il aura reçu, avant le terme prescrit par l'article 228 du Code Napoléon, l'acte de mariage d'une femme ayant déjà été mariée.
195. De straffen, bij de vorige artikelen tegen de ambtenaren van den burgerlijken staat [3]) gesteld, zullen hun opgelegd worden, ook zelfs dan, wanneer de nietigverklaring van hunne akten niet gevorderd, of de nietigheid zelfs door het later gebeurde weggenomen zou mogen zijn. Alles onverminderd de zwaardere straffen, in gevalle van bedriegelijke zamenheuling (of collusie) voorgeschre-ven, en onverminderd ook de overige strafbepalingen van den vijfden titel van het eerste boek van het Wetboek Napoleon (art. 137 van het burgerlijk Wetboek). 195. Les peines portées aux articles précédents contre les officiers de l'état civil, leur seront appliquées, lors même que la nullité de leurs actes n'aurait pas été demandée, ou aurait été couverte ; le tout sans préjudice des peines plus fortes prononcées en cas de collusion, et sans préjudice aussi des autres dispositions pénales du titre V du Livre Ier du Code Napoléon.
Wet 8 Jan.
1817, Stbl. 1.
Art. 197. Aan de beambten van den burgerlijken stand wordt stellig verboden om eenig manspersoon ten huewelijk aan te teekenen of in den echt op te nemen, zonder dat hem bij behoorlijk bewijs gebleken is, dat zoodanig manspersoon aan de verpligtingen, die ten aanzien der nationale militie op denzelven mogten berust hebben tot dat oogenblik voldaan heeft; ten ware uit de overgelegde extracten uit de registers van den burgerlijken stand mogt blijken, dat de manspersonen, welke zicht ten huwelijk willen begeven, uit aanmerking van derzelver reeds gevorderde jaren, met of sedert het emaneren dezer wet niet dienstpligtig zijn geweest. De overtreding van het voorzegd verbod zal gestraft worden met eene boete van duizend guldens, of, bij volstrekt onvermogen, met eene gevangenis van een tot twee jaren.
Kon. Besl. 31
Julij 1828,
Stbl. 51.
— Gelet op de Wet van 6 Maart 1818, Stbl. 12.
Art. 1. De ambtenaren van den burgerlijken stand in het geheele Rijk, zullen gebonden zijn, om van alle sterfgevallen, zonder onderscheid, schriftelijk mededeeling te doen aan den vredesregter van ieder kanton, waarin de overledene gewoond heeft, en zulks binnen vier-en-twintig uren, nadat de aangifte van het sterfgeval zal zijn gedaan.
Art. 27 v. h.
Burg. Wetb.
— In geval van overtreding, tegen de voorschriften van dezen titel (Tit. 3, 1e. Bk. Burg. Wetb.) begaan, kunnen die ambtenaren en bewaarders, voor zoo verre daartegen niet bij het Wetboek van Strafregt is voorzien, door de arrondissementsregtbank worden verwezen in eene geldboete, niet te bovengaande de som van honderd gulden.
Bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering wordt de proces-orde op dat stuk voorgeschreven (art. 854).
Art. 137 v. h.
Burg. Wetb.
In geval van overtreding door de ambtenaren van den burgerlijken stand, tegen de bepalingen van dezen titel (Tit. 4, 1e. Bk. Burg. Wetb.) begaan, kunnen die ambtenaren, voor zoo verre daartegen niet in het Wetboek van Strafregt is voorzien, door de arrondissements-regtbank worden gestraft met eene geldboete, de som van honderd gulden niet te boven gaande; behoudens de regtsvordering der belanghebbende partijen tot schadevergoeding, indien daartoe gronden zijn.
(Zie, art. 340.)
Zevende onder-afdeeling. — Van het onwettig uitoefenen van het openbaar gezag voor de verkregen of na de verloren bevoegdheid daartoe.
[bewerken]

§ 7.

§ 7.

Van het onwettig uitoefenen van het openbaar gezag voor de verkregen of na de verloren bevoegdheid daartoe.

De l'exercice de l'autorité publique illégalement anticipé ou prolongé.

196. Alle openbaar beambte, die in bediening van zijn post treedt zonder den eed afgelegd te hebben, zal vervolgd, en met eene geldboete van zestien tot honderd en vijftig franken gestraft mogen worden. 196. Tout fonctionnaire public qui sera entré en exercice de ses fonctions sans avoir prêté le serment, pourra être poursuivi, et sera puni d'une amende de seize francs à cent cinquante francs.
197. Alle openbaar beambte die wettig van zijn post verlaten 1), afgezet, of in of van de waarneming daarvan opgeschort of ontzet zijnde, na daar de behoorlijke (officiële) kennis van bekomen te hebben, met de uitoefening zijner bediening voortvaart of die, voor een tijd verkoren of aangesteld zijnde, daarin voortvaart, nadat een ander in zijne plaats is gesteld, zal gestraft worden met eene gevangenis van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren, en eene geldboete van honderd tot vijfhonderd franken. Alle openbare bediening zal hem ontzegd worden voor den tijd van ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag dat hij zijne straf ondergaan zal hebben. Alles onverminderd de zwaarder straffen, bij artikel 93 van dit Wetboek, ten aanzien van de officieren en krijgsbevelhebbers gesteld. 197. Tout fonctionnaire public révoqué, destitué, suspendu ou interdit légalement, qui, après en avoir eu la connaissance officielle, aura continué l'exercice de ses fonctions, ou qui, étant électif ou temporaire, les aura exercées après avoir été remplacé, sera puni d'un emprisonnement de six mois au moins et de deux ans au plus, et d'une amende de cent francs à cinq cents francs. Il sera interdit de l'exercice de toute fonction publique pour cinq ans au moins et dix ans au plus, à compter du jour où il aura subi sa peine : le tout sans préjudice des plus fortes peines portées contre les officiers ou les commandants militaires par l'article 93 du présent Code.
Zie artt. 8, 21, wet 29 Junij 1854.
Bijzondere bepaling.
[bewerken]

Bijzondere bepaling.

Disposition particulière.

198.Buiten de gevallen, waarin de wet de straffen der misdaden of wanbedrijven die bij [4]) openbare beambten begaan worden, afzonderlijk regelt, zullen de zoodanigen onder hen als zich aan andere misdaden of wanbedrijven tegen welke zij verpligt waren te waken en ze te bedwingen, medepligtig mogten maken, gestraft worden als volgt:
In geval van een boetstraffelijk wanbedrijf, zullen zij altijd het maximum van de straf, aan die soort van wanbedrijf verknocht, ondergaan;
En in geval van misdaden lijfstraffe meêbrengende, zullen zij veroordeeld worden, namelijk:
Tot het tuchthuis (van vijf tot tien jaren), zoo de misdaad ten opzigte van alle andere schuldigen de straffe van uitbanning of van de kaak (correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld) medebrengt;
Tot dwangarbeid voor een tijd (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren), zoo de misdaad ten opzigte van alle andere schuldigen, de straf van het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) medebrengt;
En tot eeuwigen dwangarbeid (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren), wanneer de misdaad ten opzigte van alle andere schuldigen de straffe van wegvoering naar een oord van ballingschap of van dwangarbeid voor een tijd (tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) medebrengt.
Behalve in deze genoemde gevallen, zal de straf zonder verzwaring opgelegd worden.
198. Hors les, cas où la loi règle spécialement les peines encourues pour crimes ou délits commis par les fonctionnaires ou officiers publics, ceux d'entre eux qui auront participé à d'autres crimes ou délits qu'ils étaient chargés de surveiller ou de réprimer, seront punis comme il suit:
S'il s'agit d'un délit de police correctionnelle, ils subiront toujours le maximum de la peine attachée l'espèce de délit;
Et s'il s'agit de crimes emportant peine afflictive, ils seront condamnés, savoir:
A la réclusion, si le crime emporte contre tout autre coupable la peine du bannissement ou du carcan;



Aux travaux forcés à temps, si le crime emporte contre tout autre coupable la peine de la réclusion;



Et aux travaux forcés à perpétuité, lorsque le crime emportera contre tout autre coupable la peine de la déportation ou celle des travaux forcés à temps.



Au-delà des cas qui viennent, d'être exprimés, la peine commune sera appliquée sans aggravation.
Wet op de
Regt. Org.
en het Bel.
der Justitie.
Art. 11. In het arrest, bij hetwelk eenig lid van de regterlijke magt tot eene lijf- of onteerende straf wordt veroordeeld, zal tevens dezelfs afzetting worden uitgedrukt.
Art. 12. Elk raadsheer, regter of griffier, die tot eene correctionele gevangenisstraf mogt zijn veroordeeld, kan, op requisitoir van den procureur-generaal, door den hoogen raad worden ontzet, na in zijne belangen te zijn gehoord.
— — — Indien een ambtenaar van het openbaar ministerie zich in een der gevallen van dit artikel mogt bevinden, zal deszelfs ontzetting, nadat de hooge raad daaromtrent zal zijn gehoord, door den koning kunnen gedaan worden.
Wet op het
notarisambt
9 Julij 1842,
Stbl. 20.
Art. 51. In het arrest, bij hetwelk een notaris tot eene criminele straf wordt veroordeeld, zal tevens deszelfs afzetting worden uitgesproken.
Elk notaris, die tot eene correctionele gevangenisstraf mogt zijn veroordeeld, kan, op requisitoir van het openbaar ministerie, na in zijne belangen te zijn gehoord, door de regtbank van zijne bediening worden ontzet.
(Zie ook art. 10, wet 30 April 1815, Stbl. 33; — art. 12, wet 29 Sept. 1815, Stbl. 47; — ook ad art. 217.)
  1. 1,0 1,1 Beter: burgerlijken stand.
  2. Beter: geldigheid.
  3. 3,0 3,1 3,2 Beter: burgerlijken stand.
  4. Beter: door —.
Derde afdeeling. — Van verstoring der openbare orde door kerkelijken in de waarneming van hunne dienst.
[bewerken]

DERDE AFDEELING.

SECTION III.

Van verstoring der openbare orde door kerkelijken in de waarneming van hunne dienst.

Des troubles apportés à l'ordre public par les ministres des cultes dans l'exercice de leur ministère.

Eerste onder-afdeeling. — Van overtredingen, die den burgerlijken staat der personen in gevaar zouden kunnen brengen.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Van overtredingen, die den burgerlijken staat 1) der personen in gevaar zouden kunnen brengen.

Des contraventions propres à compromettre l'état civil des personnes.

199. Alle geestelijke of kerkleeraar van eenig Godsdienst-genootschap die, tot het bedienen der godsdienstige plegtigheden van een huwelijk overgaat, zonder dat hem behoorlijk gebleken is van een huwelijks-akte, vooraf bij de ambtenaren van den burgerlijken staat [1]) aangegaan, zal voor de eerste reize met een geldboete van zestien tot honderd franken gestraft worden. 199. Tout ministre d'un culte qui procédera aux cérémonies religieuses d'un mariage, sans qu'il lui ait été justifié d'un acte de mariage préalablement reçu par les officiers de l'état civil, sera, pour la première fois, puni d'une amende de seize francs à cent francs.
200. In geval van nieuwe overtredingen van den aard als bij het vorig artikel uitgedrukt, zal de kerkelijke [2]), die dezelve begaan heeft, gestraft worden, namelijk:
Bij het eerste weder-overtreden, met een gevangenzetting van twee tot vijf jaren;
En bij het tweede, met wegvoering naar een oord van ballingschap.
200. En cas de nouvelles contraventions de l'espèce exprimée en l'article précédent, le ministre du culte qui les aura commises, sera puni, savoir:
Pour la première récidive, d'un emprisonnement de deux à cinq ans;
Et pour la seconde, de la déportation.
  1. Beter: burgerlijken stand.
  2. In dit en volgende artt. beter: geestelijke.
Tweede onder-afdeeling. — Van berispingen, bestraffingen of opzettingen, die tegen het openbaar gezag gerigt worden in een openlijk gehouden herderlijke rede of leerrede.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Van berispingen, bestraffingen of opzettingen, die tegen het openbaar gezag gerigt worden in een openlijk gehouden herderlijke rede of leerrede.

Des critiques, censures ou provocations dirigées contre l'autorité publique dans un discours pastoral prononcé publiquement.

201. Alle kerkelijken, van welk Godsdienst-genootschap ook, die in de waarneming of oefening van hun dienst, en bij openbare vergadering, een rede zullen houden, behelzende eenige bestraffing of berisping van de hooge regering, van eene wet, van een keizerlijk besluit, of van eenige andere akte of daad van het openbaar gezag, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van drie maanden tot twee jaren. 201. Les ministres des cultes qui prononceront, dans l'exercice de leur ministère, et en assemblée publique, un discours contenant la critique ou censure du Gouvernement, d'une loi, d'un décret impérial, ou de tout autre acte de l'autorité publique, seront punis d'un emprisonnement de trois mois à deux ans.
202. In gevalle de rede een regtstreeksche opzetting tot ongehoorzaamheid aan de wetten of andere bevelen van het openbaar gezag behelst; of strekt om een gedeelte der ingezetenen tegen de anderen te doen opstaan, of in de wapenen te brengen, zal de geestelijke of kerkelijke die dezelve gehouden heeft, gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren, bijaldien deze opzetting geenerlei gevolg heeft gehad, en met uitbanning, zoo zij werkelijk ongehoorzaamheid, doch geene die tot oproer of opstand is overgegaan, bewerkt heeft. 202. Si le discours contient une provocation directe à la désobéissance aux lois ou autres actes de l'autorité publique, ou s'il tend à soulever ou armer une partie des citoyens contre les autres, le ministre du culte qui l'aura prononcé sera puni d'un emprisonnement de deux à cinq ans, si la provocation n'a été suivie d'aucun effet ; et du bannissement, si elle a donné lieu à désobéissance, autre toutefois que celle qui aurait dégénéré en sédition ou révolte.
Wet 16 Mei
1829, Stbl.
34.
houdende aanvulling van eenige gapingen in het Wetboek van Strafregt.
Art. 1. Onverminderd de bepalingen van art. 60 van het Wetboek van Strafregt en in al de gevallen bij dat Wetboek niet uitdrukkelijk voorzien, zal als medepligtige van eene begane misdaad of misdrijf worden beschouwd, degeen, die, hetzij door aanspraken in het openbaar ten aanhoore van eene verzameling van personen gehouden, hetzij door plakschriften, hetzij door gedrukte of ongedrukte en verkochte of verspreide geschriften, de burgers en ingezetenen zal hebben opgeruid om eene misdaad of misdrijf te begaan.
Dezelfde bepaling is mede toepasselijk, in geval ten gevolge der opruijing slechts eene poging van misdaad of misdrijf, overeenkomstig art. 2 en 3 van het Wetboek op het Strafregt heeft plaats gehad.
Indien de opruijing geen gevolg hoegenaamd heeft gehad, zal dezelve worden gestraft met eene geldvoete van 50 tot 100 gulden, of in geval van verzwarende omstandigheden met eene gevangenis welke den tijd van zes maanden niet zal kunnen te boven gaan.
(Zie verder art. 5 en 6 dezer wet en wet 1 Junij 1830 ad art. 367; ook artt. 102, 217.)
203. Wanneer er een oproer of opstand uit gevolgd is, waarvan de aard eene zwaarder straf dan van uitbanning tegen een of meer der schuldigen doet plaats grijpen, zal deze laatste straf, hoedanig zij dan ook wezen mag, aan den kerkelijke, die zich aan de opzetting schuldig gemaakt heeft, opgelegd worden. 203. Lorsque la provocation aura été suivie d'une sédition ou révolte dont la nature donnera lieu contre l'un ou plusieurs des coupables à une peine plus forte que celle du bannissement, cette peine, quelle qu'elle soit, sera appliquée au ministre coupable de la provocation.
Derde onder-afdeeling. — Van berispingen, bestraffingen of opzettingen, die tegen het openbaar gezag gerigt worden, bij een herderlijk geschrift.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Van berispingen, bestraffingen of opzettingen, die tegen het openbaar gezag gerigt worden, bij een herderlijk geschrift.

Des [critiques], censures ou provocations dirigées contre l'autorité publique dans un écrit pastoral.

204. Alle geschrift, herderlijke onderwijzingen behelzende, in welke voege dit zijn moge, en waarin een geestelijke of kerkelijke van eenig Godsdienst-genootschap, zich aangematigd zal hebben, hetzij de hooge regering, hetzij eenige daad van het openbaar gezag te berispen of te bestraffen, zal de straf van uitbanning voor den geestelijke of kerkelijke, die het uitgegeven zal hebben, na zich slepen. 204. Tout écrit contenant des instructions pastorales, en quelque forme que ce soit, et dans lequel un ministre de culte se sera ingéré de critiquer ou censurer, soit le Gouvernement, soit tout acte de l'autorité publique, emportera la peine en bannissement contre le ministre qui l'aura publié.
205. In gevalle het geschrift bij het vorig artikel gemeld, eene regtstreeksche opzetting tot ongehoorzaamheid aan de wetten of andere bevelen van het openbaar gezag behelst, of strekt om een gedeelte der ingezetenen tegen de anderen te doen opstaan of in de wapenen te brengen, zal de geestelijke of kerkelijke die het uitgegeven zal hebben met wegvoering naar een oord van ballingschap gestraft worden. 205. Si l'écrit mentionné en l'article précédent contient une provocation directe à la désobéissance aux lois ou autres actes de l'autorité publique, ou s'il tend à soulever ou armer une partie des citoyens contre les autres, le ministre qui l'aura publié sera puni de la déportation.
(Zie art. 1, Wet 19 Mei 1829, Stbl. 34; ad artt. 102, 202, 217.)
206. Wanneer de opzetting in het geschrift vervat, een oproer of een opstand ten gevolge gehad heeft, waarvan de aard zwaarder straffe dan van wegvoering naar een oord van ballingschap, tegen een of meer der schuldigen doet plaats grijpen, zal deze straf, welke zij dan ook zijn moge, aan den geestelijke of kerkelijke, der opzetting schuldig, opgelegd worden. 206. Lorsque la provocation contenue dans l'écrit pastoral aura été suivie d'une sédition ou révolte dont la nature donnera lieu contre l'un ou plusieurs des coupables à une peine plus forte que celle de la déportation, cette peine, quelle qu'elle soit, sera appliquée au ministre coupable de la provocation.
Vierde onder-afdeeling. — Van de verstandhouding der geestelijken van Godsdienst-genootschap, met buitenlandsche hoven of mogendheden, over zaken van Godsdienst.
[bewerken]

§ 4.

§ 4.

Van de verstandhouding der geestelijken van Godsdienst-genootschap, met buitenlandsche hoven of mogendheden, over zaken van Godsdienst.

De la correspondance des ministres des cultes avec des cours ou puissances étrangères, sur des matières de religion.

207. Alle geestelijke van eenig Godsdienst-genootschap, die over bedenkelijkheden of zaken van godsdienst, met een buitenlandsch hof of mogendheid in verstandhouding getreden is, zonder daarvan vooraf des Keizers minister, die met het toezigt over de eeredienst belast is, verstendigd [1]) te hebben, en zonder van denzelven daartoe gemagtigd te zijn, zal te dier zake alleen, met eene geldboete van honderd tot vijf honderd franken, en eene gevangenzetting van een maand tot twee jaren, gestraft worden. 207. Tout ministre d'un culte qui aura, sur des questions ou matières religieuses, entretenu une correspondance avec une cour ou puissance étrangère, sans en avoir préalablement informé le ministre de l'Empereur, chargé de la surveillance des cultes, et sans avoir obtenu son autorisation, sera, pour ce seul fait, puni d'une amende de cent francs à cinq cents francs, et d'un emprisonnement d'un mois à deux ans.
(Zie art. 170 Grondwet 1848, en wet 10 September 1853, Stbl. 102, tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen.)
208. In gevalle de verstandhouding bij het vorig artikel gemeld, verzeld of gevolgd is geworden, van andere bedrijven, strijdig met de uitdrukkelijke verordeningen of voorschriften van eene wet of van een besluit des Keizers, zal de schuldige met uitbanning gestraft worden; ten ware echter de straf uit den aard dezer bedrijven voortvloeijende, zwaarder mogt zijn, in welk geval deze zwaarder straffe alleen opgelegd zal worden. 208. Si la correspondance mentionnée en l'article précédent a été accompagnée ou suivie d'autres faits contraires aux dispositions formelles d'une loi ou d'un décret de l'Empereur, le coupable sera puni du bannissement, à moins que [la peine résultant de] la nature de ces faits ne soit plus forte, auquel cas cette peine plus forte sera seule appliquée.
  1. Beter: onderrigt.
Vierde afdeeling. — Wederstand, wederhoorigheid, en andere pligtverbrekingen jegens het openbaar gezag.
[bewerken]

VIERDE AFDEELING.

SECTION IV.

Wederstand, wederhoorigheid, en andere pligtverbrekingen jegens het openbaar gezag.

Résistance, désobéissance et autres manquemens envers l'autorité publique.

Eerste onder-afdeeling. — Feitelijke wederspannigheid (rebellie).
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Feitelijke wederspannigheid (rebellie).

Rebellion.

209. Alle aantasting, alle gewelddadige en feitelijke wederstand jegens de bediende beambten, de veld- of boschwachters, den gewapenden arm, degenen die over de invordering der schattingen en opbrengsten gesteld zijn, derzelver deurwaarders, degenen die over de inkomende en uitgaande regten (douanen of tollen) gesteld zijn; degenen die eene geregterlijke bewaring voeren (sequesters); de ambtenaren of agenten der regeringspolicie, wanneer zij ter uitvoering der wetten, der bevelen of bevelschriften van het openbaar gezag, of der regterlijke bevelen of vonnissen handelen; wordt naar de omstandigheden, misdaad of wanbedrijf van wederspannigheid verklaard. 209. Toute attaque, toute résistance avec violence et voies de fait envers les officiers ministériels, les gardes champêtres ou forestiers, la force publique, les préposés à la perception des taxes et des contributions, leurs porteurs de contraintes, les préposés des douanes, les séquestres, les officiers ou agents de la police administrative ou judiciaire, agissant pour l'exécution des lois, des ordres ou ordonnances de l'autorité publique, des mandats de justice ou jugements, est qualifié, selon les circonstances, crime ou délit de rébellion.
Algem. wet
26Aug.1822,
Stbl. 88.
Art. 322. Alle burgerlijke autoriteiten, alsmede en in het bijzonder de gewapende magten, mitsgaders de officieren van justitie en policie, zullen de ambtenaren en bedienden der in- en uitgaande regten en accijnsen, in alle zaken, hunne functien en de executie der wetten, op dat stuk betreffende, op daartoe gedane aanvrage, de behulpzame hand bieden, beschermen en doen beschermen. Zij zullen aansprakelijk zijn wegens de schade, welke zij, door hun verzuim of ongegronde weigering van assistentie, mogten hebben veroorzaakt.
Art. 323. Een iegelijk die mogt bestaan, de ambtenaren in de uitoefening hunner functiën aan te randen, gewelddadigheden of feitelijkheden aan te doen, te resisteren, te beleedigen of te bedreigen, door woorden of gebaren, of, ter zake dier uitoefening, molest of schade aan hunne eigendommen toe te brengen, zal strengelijk vervolg en gestraft worden, overeenkomstig de wetten op het strafregt.
Art. 324. Het weigeren van visie, toegang, visitatie, exhibitie van documenten, of het anderzins verhinderen van werkzaamheden, welke de ambtenaren krachtens de wet verrigten, zal, onverminderd de voorziening tegen feitelijkheden of beleedigingen, gestraft worden met eene boete van ten minste vijftig, en ten hoogste drie honderd gulden.
Art. 325. De straffen, in de beide voorgaande artikelen vermeld, zullen worden geappliceerd, boven en behalve de boeten en verbeurdverklaringen wegens andere overtredingen, waarmede deze delicten mogten zijn verzeld geweest.
Wet 22 Mei
1845, Stbl.
22.
op de invordering van 's Rijks directe belastingen.
Art. 17. — — — Wanneer de nalatige belastingschuldige weigeren mogt den ingelegerde huisvesting, een nachtleger, voeding of eene plaats aan den gemeenen haard te geven, wordt hij veroordeeld in eene boete van hoogstens 100 (gulden), en in eene gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, voor het geval van wanbetaling — — —.
Wet 29 Junij
1852, Stbl.
85.
Art. 260. De regelen, bij de wet op de invordering van 's Rijks directe belastingen gesteld of te stellen, ten aanzien der — — inlegering bij — — den (belastingschuldige), gelden voor de invordering der plaatselijke belastingen.
Art. 270. Verzet bij de invordering van plaatselijke belastingen, weigering, verhindering of belemmering van visitatie, wordt gestraft met geldboete van tien tot honderd gulden.
(Art. 275.
(Over de Commissarissen en dienaren van policie of veldwachters, zie art. 190 en volgg. dezer wet.)
Wet 18 Junij
1857, Stbl.
87.
Betrekkelijk opzieners der jagt en visscherij en feitelijken wederstand tegen dezelven, zie art. 36 en 41 van gezegde wet. Over de ambtenaren der Rijks-policie, zie Kon. Besluit 17 Decemb. 1851, Stbl. 166, houdende nadere bepalingen omtrent het beheer en beleid der algemeene of Rijks-policie, en verder de Besluiten, aangehaald in de Lijst van speciale wetten enz. hierachter. Betrekkelijk officieren en onderofficieren der maréchaussée en de detachementen hulp-maréchaussée. zie Kon. Besluit 13 Febr. 1845, Stbl. 8; en o. a. Kon. Besluit 5 Novemb. 1853, Stbl. 113.
Zie ook art. 11, wet 7 Mei 1856, Stbl. 32, omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen; — art. 58, wet 21 Aug. 1859, Stbl. 98, omtrent het gebruik der spoorwegen.
Art. 210. Wanneer dit gepleegd is door meer dan twintig gewapende personen, zullen de schuldigen met dwangarbeid voor een tijd (een tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden; en zoo er geen voeren van geweer [1]) bij plaats gehad heeft, zullen zij met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. Art. 210. Si elle a été commise par plus de vingt personnes armées, les coupables seront punis des travaux forcés à temps; et s'il n'y a pas eu port d'armes, ils seront punis de la réclusion.
Art. 211. Zoo de wederspannigheid gepleegd is door een gewapende vereeniging of zamenrotting van drie of meer, tot twintig personen ten hoogste, zal de straf in het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) bestaan. Zoo er geen geweervoeren bij plaats gehad heeft, zal de straf in een gevangenzetting van ten minste zes maanden en ten hoogste twee jaren bestaan. Art. 211. Si la rébellion a été commise par une réunion armée de trois personnes ou plus, jusqu'à vingt inclusivement, la peine sera la réclusion; s'il n'y a pas eu port d'armes, la peine sera un emprisonnement de six mois au moins pet deux arts au plus.
Art. 212. Zoo de wederspannigheid slechts van [2]) een of twee personen, met wapenen, gepleegd is, zal zij gestraft worden met eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren; en zoo zij zonder geweer of wapenen plaats heeft gehad, met een gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden. Art. 212. Si la rébellion n'a été commise que par une ou deux personnes, avec armes, elle sera punie d'un emprisonnement de six mois à deux ans; et si elle a eu lieu sans armes, d'un emprisonnement de six jours à six mois.
Art. 213. In geval van wederspannigheid met (bende of [3]) zamenrotting zal het 100e art. van dit Wetboek toepasselijk zijn op de zaamgerottenen zonder gezag of post in de bende, die op de eerste waarschuwing van het openbaar gezag terug getreden zijn, of zelfs later, in gevalle zij niet op de plaats der wederspannigheidspleging, en zonder nieuwen wederstand of wapenen, gevat worden. Art. 213. En cas de rébellion avec bande ou attroupement, l'article 100 du présent Code sera applicable aux rebelles sans fonctions ni emplois dans la bande, qui se seront retirés au premier avertissement de l'autorité publique, ou même depuis, s'ils n'ont été saisis que hors du lieu de la rébellion, et sans nouvelle résistance et sans armes.














Aanschrijving van den Minister van Oorlog (ad interim), van 7 April 1848, n°. 21, a: „Voor het geval, dat de rust door kwaadwilligen mogt gestoord worden, en dat er zamenscholingen zijn, die uit een moeten gedreven worden, zal de Kommandant der militaire magt, dat is van elk detachement, dat tot die uiteendrijving moet mede werken, alvorens tot de wapenen gebruik te maken, van zijne zijde de zamenscholing op deze wijze hoorbaar waarschuwen:
gehoorzaamheid aan de wet!
naar huis — of geweld zal worden gebruik!
Het zal voldoende zijn dit driemaal te bevelen. Mogt ongeacht deze waarschuwing daaraan geen gehoor worden gegeven, dan is elk Kommandant geregtigd, en in de meeste gevallen verpligt van de wapenen gebruik te maken.
Zoodra intusschen een aanval op de militaire magt geschiedt, en het wettige zelfverdediging geldt, zijn geene sommatiën noodig.” (Rec. Mil. 1848, pag. 37; — zie ook art. 100.)
Art. 214. Alle vereeniging van personen tot pleging van een misdaad of wanbedrijf, wordt voor gewapende zamenrotting of vereeniging gerekend, wanneer meer dan twee personen zigtbare wapenen voeren. Art. 214. Toute réunion d'indi-vidus pour un crime ou un délit, est réputée réunion armée, lorsque plus de deux personnes portent des armes ostensibles.
Art. 215. Diegene die van verborgene wapenen voorzien mogten zijn, en deel hebben in eene zamenrotting of vereeniging, die niet voor gewapend gerekend wordt, zullen, ieder voor zich, gestraft worden alsof zij tot eene gewapende zamenrotting of vereeniging behoord hadden. Art. 215. Les personnes qui se trouveraient munies d'armes cachées, et qui auraient fait partie d'une troupe ou réunion non réputée armée, seront individuellement punies comme si elles avaient fait partie d'une troupe ou réunion armée.
Art. 216. De daders der misdaden en wanbedrijven gedurende of ter gelegenheid van eene wederspannigheid gepleegd, zullen gestraft worden met de straffen tegen ieder dezer misdaden gesteld, in gevalle deze straffen zwaarder zijn dan die van de wederspannigheid zelve. Art. 216. Les auteurs des crimes et délits commis pendant le cours et à l'occasion d'une rébellion, seront punis des peines prononcées contre chacun de ces crimes, si elles sont plus fortes que celles de la rébellion.
Art. 217. Als schuldig aan de wederspannigheid zal gestraft worden, al wie daartoe opgezet zal hebben, hetzij door redenen in openbare plaatsen of bijeenkomsten gevoerd, hetzij door aangeslagen plakkaten, hetzij door gedrukte geschriften.
In gevalle het tot geen wederspannigheid gekomen mogt zijn, zal de opzetter gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste zes dagen, en ten hoogste een jaar.
Art. 217. Sera puni comme coupable de la rébellion quiconque y aura provoqué, soit par des discours tenus dans des lieux ou réunions publics, soit par placards affichés, soit par écrits imprimés.
Dans le cas où la rébellion n'aurait pas eu lieu, le provocateur sera puni d'un emprisonnement de six jours au moins et d'un an au plus.
Wet 16 Mei
1829, Stbl.
34.
houdende aanvulling van eenige gapingen in het Wetboek van Strafregt.
Art. 1 Onverminderd de bepalingen van art. 60 van het Wetboek van Strafregt en in al de gevallen bij dat Wetboek niet uitdrukkelijk voorzien, zal als medepligtige van eene begane misdaad of misdrijf worden beschouwd, degeen, die, hetzij door aanspraken in het openbaar ten aanhoore van eene verzameling van personen gehouden, hetzij door plakschriften, hetzij door gedrukte of ongedrukte en verknochte of verspreide geschriften, de burgers en ingezetenen zal hebben opgetuid om eene misdaad of misdrijf te begaan.
Dezelfde bepaling is mede toepasselijk in geval ten gevolge der opruijing slechts eene poging van misdaad of misdrijf, overeenkomstig art. 2 en 3 van het Wetboek op het Strafregt heeft plaats gehad.
Indien de opruijing geen gevolg hoegenaamd heeft gehad, zal dezelve worden gestraft met eene geldboete van 50 tot 100 gulden, of in geval van verzwarende omstandigheden, met eene gevangenis, welke den tijd van zes maanden niet zal kunnen te boven gaan.
(Zie verder artt. 5 en 6 dezer wet en de wet 1 Junij 1830, ad art. 367; — ook artt. 100, 102, 202.)
Art. 218. In alle gevallen, waarin ter zake van het plegen van wederspannigheid, eene bloote straf van gevangenzetting gewezen wordt, zullen de schuldigen bovendien tot eene geldboete van zestien tot twee honderd franken veroordeeld mogen worden. Art. 218. Dans tous les cas où il sera prononcé, pour fait de rébellion, une simple peine d'emprisonnement, les coupables pourront être condamnés en outre à une amende de seize francs à deux cents francs.
Art. 219. Als vereeniging of zamenrotting [4]) van wederspannigen zullen gestraft worden zoodanige vereenigingen of zamenrottingen als met of zonder wapenen geschied en verzeld gegaan zullen zijn van gewelddadigheden of dreigementen tegen het regeringsgezag, de policie-ambtenaren of agenten, of den gewapenden arm:
1. Door ambachtslieden of daghuur-ders, in de openbare werkplaatsen of fabrieken;
2. Door personen in godshuizen toe-gelaten;
3. Door beklaagde, beschuldigde of veroordeelde gevangenen.
Art. 219. Seront punies comme [réunions] de rebelles, celles qui auront été formées avec ou sans armes, et accompagnées, de violences ou de menaces contre l'autorité administrative, les officiers et les agents de police, ou contre la force publique,
1. Par les ouvriers ou jour-naliers, dans les ateliers publics ou manufactures;
2. Par les individus admis dans les hospices;
3. Par les prisonniers, prévenus, accusés, ou condamnés.
Art. 220. De straf ter zake van wederspannigheid, aan de beklaagde, beschuldigde, of veroordeelde gevangenen wegens andere misdaden of wanbedrijven opgelegd, zal door hen ondergaan moeten worden te weten:
Door diegenen, die wegens misdaden of wanbedrijven, waarover [5]) zij gevat zijn, tot eene straf die noch doodstraf, noch eeuwigdurend is, verwezen zijn of verwezen zouden mogen worden, onmiddelijk na het uitende dezer straf;
En door de anderen, onmoddelijk na het vonnis in hoogst gewijsde, waarbij zij vrijgesproken of ontslagen zouden mogen zijn, wegens het feit, waarover [6]) zij gevat waren.
Art. 220. La peine appliquée pour rébellion à des prisonniers, prévenus, accusés, ou condamnés relativement à d'autres crimes ou délits, sera par eux subie, savoir:
Par ceux qui, à raison des crimes ou délits qui ont causé leur détention, sont ou seraient condamnés à une peine non capitale ni perpétuelle, immédiatement après l'expiration de cette peine;
Et par les autres, immédiatement après l'arrêt ou jugement en dernier ressort, qui les aura acquittés ou renvoyés absous du fait pour lequel étaient détenus.
Art. 221. De hoofden van een wederspannigheid, en die daartoe opgezet hebben, zullen veroordeeld mogen worden, om na het uiteinde van hun straf, ten minste vijf en ten hoogste tien jaren onder het bijzonder toezigt der hooge policie te blijven. Art. 221. Les chefs d'une rébellion, et ceux qui l'auront provoquée, pourront être condamnés à rester, après l'expiration de leur peine, sous la surveillance spéciale de la haute police pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
  1. Beter: wapenen.
  2. Beter: door —.
  3. Deze twee woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  4. Beter: vereenigingen of zamenrottingen.
  5. Beter: waarvoor.
  6. Beter: waarvoor.
Tweede onder-afdeeling. — Beleedigingen en geweldplegingen tegen degenen, die met het openbaar gezag bekleed zijn, en die de openbare magt in handen hebben.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Beleedigingen en geweldplegingen tegen degenen, die met het openbaar gezag bekleed zijn, en die de openbare magt in handen hebben.

Outrages et violences envers les dépositaires de l'autorité et de la force publique.

222. Zoo wanneer een of meer magistraatspersonen van het regeringsbestuur of het regtsbewind [1]), in de waarneming van hun bediening, of ter gelegenheid van die waarneming eenige beleediging in woorden bestaande, wordt aangedaan, strekkende om hun eer of kieschheid aan te tasten, zal degene die hen dusdanig beleedigt, met gevangenzetting van een maand tot twee jaren gestraft worden.
Indien die beleediging plaats heeft ter rolle of bij de teregtzitting van een hof, vierschaar of geregt, zal de gevangenzetting van twee tot vijf jaren zijn.
222. Lorsqu'un ou plusieurs magistrats de l'ordre administratif ou judiciaire auront reçu dans l'exercice de leurs fonctions, ou à l'occasion cet exercice, quelque outrage par paroles tendant à inculper leur honneur, ou leur délicatesse, celui qui les aura ainsi outragés sera puni d'un emprisonnement d’un mois à deux ans.
Si l'outrage a eu lieu à l'audience d'une cour ou d'un tribunal, l'emprisonnement sera de deux à cinq ans.
3e. druk. 6
223. De beleediging door gebaarden (gebaren) of dreigementen jegens een magistraatspersoon, in de waarneming zijner bediening of ter gelegenheid van die waarneming gedaan, zal gestraft worden met van een mand tot zes maanden gevangenzetting; en in geval de beleediging plaats heeft ter rolle of bij de teregtzitting van een hof, vierschaar of geregt, zal zij gestraft worden met gevangenzetting van een maand tot twee jaren. 223. L'outrage fait par gestes ou menaces à un magistrat dans l'exercice ou à l'occasion de l'exercice de ses fonctions, sera puni d'un mois à six mois d'emprisonnement ; et si l'outrage a eu lieu à l'audience d'une cour ou d'un tribunal, il sera puni d'un emprisonnement d'un mois à deux ans.
224. De beleediging met woorden, gebaarden (gebaren) of dreigementen aan eenig bedienend beambte, of een de gewapende magt in handen hebbend agent, in de waarneming of ter gelegenheid van de waarneming zijner bediening gedaan, zal gestraft worden met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. 224. L'outrage fait par paroles, gestes ou menaces à tout officier ministériel, ou agent dépositaire de la force publique, dans l'exercice ou à l'occasion de l'exercice de ses fonctions, sera puni d'une amende de seize francs à deux cents francs.
225. De straf zal van zes dagen tot een maand gevangenzetting zijn, in gevalle de beleediging bij het vorig artikel gemeld, tegen een bevelhebber van de gewapende magt geschied is. 225. La peine sera de six jours à un mois d'emprisonnement, si l'outrage mentionné en l'article précédent a été dirigé contre un commandant de la force publique.
226. In geval van artikel 222, 223 en 225, zal de beleediger, boven en behalve de gevangenzetting, verwezen mogen worden om, hetzij ter naaste rolle of teregtzitting, hetzij bij geschrifte, herstelling te doen; en zal de gevangenzetting tegen hem gewezen, niet gerekend worden, dan van den dag dat de herstelling geschied is. 226. Dans le cas des articles 222, 223 et 225, l'offenseur pourra être, outre 1'emprisonnement, condamné à faire réparation, soit à la première audience, soit par écrit; et le temps de l'emprisonnement prononcé contre lui ne sera compté qu'a dater du jour où la réparation aura eu lieu.
(Zie art. 21, Wet 29 Junij 1854, Stbl. 102.)
227. In geval van art. 224 zal de beleediger desgelijks, boven en behalve de geldboete verwezen mogen worden tot het doen van herstelling aan den beleedigde; en zoo hij daarin vertraagt of weigerig is, zal hij daartoe bij aantasting van persoon genoodzaakt worden. 227. Dans le cas de l'article 224, l'offenseur pourra de même, outre l'amende, être condamné à faire réparation à l'offensé ; et s'il retarde ou refuse, il y sera contraint par corps.
228. Al wie, zelfs zonder wapenen, en zonder dat er kwetsuren uit ontstaan zijn, een magistraatspersoon in de waarneming zijner bediening, of ter gelegenheid van die waarneming geslagen zal hebben, zal met een gevangenis van twee tot vijf jaren gestraft worden.
In gevalle de feitelijkheid voorgevallen is ter rolle of bij de teregtzitting van een hof, vierschaar, of geregt, zal de schuldige met de kaak (eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
228. Tout individu qui, même sans armes, et sans qu'il en soit résulté de blessures, aura frappé un magistrat dans l'exercice de ses fonctions, ou à l'occasion de cet exercice, sera puni d'un emprisonnement de deux à cinq ans.
Si cette voie de fait a eu lieu à l'audience d'une cour ou d'un tribunal, le coupable sera puni du carcan.
Art. 8, wet
29 Junij 1854.
— — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
229. In het een en het ander geval bij het vorig artikel uitgedrukt, zal de schuldige bovendien veroordeeld mogen worden om zich voor den tijd van vijf tot tien jaren van de plaats waar de magistraatspersoon zijn post bekleedt, en zulks op een afstand van twee myriameters, te verwijderen.
Deze veroordeling zal hare uitvoering moeten hebben van den dag af, dat de veroordeelde zijn straf ondergaan zal hebben.
In gevalle de veroordeelde dit bevel vóór het uiteinde van den bepaalden tijd, komt te verbreken, zal hij met uitbanning gestraft worden.
229. Dans l'un et l'autre des cas exprimés en l'article précédent, le coupable pourra de plus être condamné à s'éloigner, pendant cinq à dix ans, du lieu où siège le magistrat, et d'un rayon de deux myriamètres.

Cette disposition aura son exécution à dater du jour où le condamné aura subi sa peine.

Si le condamné enfreint cet ordre avant l'expiration du temps fixé, il sera puni du bannissement.
230. De gewelddadigheden, van de soort, bij artikel 228 uitgedrukt, tegen een bedienenden ambtenaar, een agent van de gewapende magt, of een burger, die met het bedienen van een openbaren dienst belast is, begaan wordende, zullen, ingeval zij voorvallen, onder of ter gelegenheid van het waarnemen van hun dienst, met eene gevangenzetting van een tot zes maanden gestraft worden. 230. Les violences de l'espèce exprimée en article 228, dirigées contre un officier ministériel, un agent de la force publique, ou un citoyen chargé d'un ministère de service public, si elles ont eu lieu pendant qu'ils exerçaient leur ministère ou à cette occasion, seront punies d'un emprisonnement d'un mois à six mois.
231. In gevalle de gewelddadigheden tegen de ambtenaren en agenten bij artikel 228 en 230 vermeld, bloedstorting, kwetsing, of ziekte voortgebragt hebben, zal de straf het tuchthuis zijn; in geval er binnen de veertig dagen de dood uit volgt, zal de schuldige met den dood gestraft worden. 231. Si les violences exercées contre les fonctionnaires et agents désignés aux articles 228 et 230, ont été la cause d'effusion de sang, blessures ou maladie, la peine sera la réclusion; si la mort s'en est suivie dans les quarante jours, le coupable sera puni de mort.
Art. 14, wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft: 1°. de gewelddadigheden tegen ambtenaren en agenten, vermeld in art. 230 van het Wetboek van Strafregt, indien zij slechts bloedstorting, kwetsing of ziekte hebben voortgebragt.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
— — Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt, is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
232. In geval zelfs deze gewelddadigheden geen bloedstorting, kwetsing of ziekte veroorzaakt mogten hebben, zullen de slagen met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden, zoo zij met voorbedachten rade of geleider lage zijn toegebragt. 232. Dans le cas même où ces violences n'auraient pas causé d'effusion de sang, blessures ou maladie, les coups seront punis de la réclusion, s'ils ont été portés avec préméditation ou guet-apens.
233. In gevalle de kwetsuren tot die soort behooren die het kenteeken van den doodslag dragen, zal de schuldige met den dood gestraft worden. 233. Si les blessures sont du nombre de celles qui portent le caractère de meurtre, le coupable sera puni de mort.
  1. Beter: van de administrative of regterlijke magt.
Derde onder-afdeeling. — Weigering van wettelijk verschuldigde dienst.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Weigering van wettelijk verschuldigde dienst.

Refus d'un service dû legalement.

234. Alle bevelhebber, officier, of onder-officier van den gewapenden arm, die, na wettelijke vordering door het burgerlijke (of civile) gezag, geweigerd zal hebben, de magt onder zijn bevel staande in 't werk te stellen, zal gestraft worden met een gevangenzetting van een tot drie maanden, onverminderd de civiele vergoedingen, die naar luid van artikel 10 van dit Wetboek verschuldigd zouden mogen zijn. 234. Tout commandant, tout officier, ou sous-officier de la force publique qui, après en avoir été légalement requis par l'autorité civile, aura refusé de faire agir la force à ses ordres, sera puni d'un emprisonnement d'un mois à trois mois, sans préjudice des réparations civiles qui pourraient être dues aux termes de l'article 10 du présent Code.
235. De strafwetten en verordeningen ten aanzien der opschrijvingen tot de krijgsdienst (militaire conscriptie) zullen voortgaan hare uitvoering te hebben. 235. Les lois pénales et règlements relatifs à la conscription militaire continueront de recevoir leur exécution.
(De wetten omtrent de militaire conscriptie zijn ten jare 1813 vervallen. — Zie de wetten van 19 Augustus 1861, Staatsbl. 72, betrekkelijk de Nationale Militie, van 1 Mei 1863, Staatsbl. 44, tot uitbreiding van art. 17 dier wet, en van 22 April 1864, Staatsbl. 22, tot uitbreiding van de wet van 19 Aug 1861.)
236. De getuigen en gezworenen, die zich van eene valsch gebleken onschuldiging bediend zullen hebben, zullen, boven en behalve de geldboeten op het niet verschijnen gesteld, tot een gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden verwezen worden. 236. Les témoins et jurés qui auront allégué une excuse reconnue fausse, seront condamnés, outre les amendes prononcées pour la non-comparution, à un emprisonnement de six jours à deux mois.
(Zie artt. 66, 177—180 Wetb. v. Strafv.)
Vierde onder-afdeeling. — Ontkoming of ontvluchting van gevangenen, en verberging van misdadigen.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Ontkoming of ontvluchting van gevangenen, en verberging van misdadigen.

Evasion de détenus, recèlement de criminels.

237. Zoo dikwijls er eene ontkoming of ontvlugting van gevangenen plaats heeft, zullen (de deurwaarders [1]), de hoofd- of onderbevelhebbers, hetzij van de gendarmerie, hetzij van de gewapende magt die tot geleide dient, of de posten bezet, de cipiers, gevangenbewaarders, opsluiters en alle anderen, die over het geleiden, overbrengen of bewaren der gevangenen gesteld zijn, gestraft worden, als volgt: 237. Toutes les fois qu'une évasion de détenus aura lieu, les huissiers, les commandants en chef ou en sous-ordre, soit de la gendarmerie, soit de la force armée servant d'escorte ou garnissant les postes, les concierges, gardiens, geôliers, et tous autres préposé à la conduite, au transport ou à la garde des détenus, seront punis ainsi qu'il suit:
238. Bijaldien de ontkomene beklaagd was wegens wanbedrijven van policie of wegens misdaden aan bloot onteerende straffen onderworpen, of in gevalle hij krijgsgevangen was, zullen degenen, die over zijn bewaring of geleide gesteld zijn, in gevalle van onachtzaamheid, met een gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden gestraft worden.
In geval van oogluiking, met een gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren.
Diegenen, die met de bewaring of het geleide van den gevangene niet belast zijnde, zijne ontkoming te weeg gebragt of bevorderd zullen hebben, zullen met zes dagen tot drie maanden gevangenzetting gestraft worden.
238. Si l'évadé était prévenu de délits de police, ou de crimes simplement infamants, ou s'il était prisonnier de guerre, les préposés à sa garde ou conduite seront punis, en cas le négligence, d'un emprisonnement de six jours à deux mois; et en cas de connivence, d'un emprisonnement de six mois à deux ans.

Ceux qui, n'étant pas chargés de la garde ou de la conduite du détenu, auront procuré ou facilité son évasion, seront punis de six jours à trois mois d'emprisonnement.
239. Bijaldien de ontkomen gevangenen of een van die, wegens eene misdaad, van dien aard dat zij eene lijfstraffe voor een tijd zou mogen medebrengen, beklaagd, of beschuldigd, of tot een dezer straffen veroordeeld was, zal de straf dergenen die over de bewaring of het geleide gesteld zijn geweest, in geval van onachtzaamheid, in gevangenzetting van twee tot zes maanden bestaan.
In geval van oogluiking, in het tuchthuis (van vijf tot tien jaren).
Degenen, die niet met de bewaring van de gevangenen belast zijnde, de ontkoming te weeg gebragt of bevorderd zullen hebben, zullen met een gevangenis van drie maanden tot twee jaren gestraft worden.
239. Si les détenus évadés, ou l'un d'eux, étaient prévenus ou accusés d'un crime de nature à entraîner une peine afflictive à temps, ou condamnés pour l'un de ces crimes, la peine sera, contre les préposés à la garde ou conduite, en cas de négligence, un emprisonnement de deux mois à six mois; en cas de connivence, la réclusion.


Les individus non chargés de la garde des détenus, qui auront procuré ou facilité l'évasion, seront punis d'un emprisonnement de trois mois à deux ans.
240. Bijaldien de ontkomenen of een van hen, wegens misdaden van dien aard dat zij doodstraffe of eeuwigdurende straffen zouden mogen meêbrengen, beklaagd of beschuldigd, of tot een dezer straffen veroordeeld zijn, zullen hunne geleiders of bewaarders met een tot [2]) twee jaren gevangenis gestraft worden in het geval van onachtzaamheid; en met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren), in het geval van oogluiking.
Die niet met het geleiden of het bewaren belast zijnde, de ontkoming bevorderd of te weeg gebragt zullen hebben, zullen met eene gevangenzetting van ten minste een jaar, en ten hoogste vijf jaren gestraft worden.
240. Si les évadés ou l'un d'eux sont prévenus ou accusés de crimes de nature à entraîner la peine de mort ou des peines perpétuelles, ou s'ils sont condamnés à l'une de ces peines, leurs conducteurs ou gardiens seront punis d'un an à deux ans d'emprisonnement, en cas de négligence; et des travaux forcés à temps, en cas de connivence.


Les individus non chargés de la conduite ou de la garde qui auront facilité ou procuré l'évasion, seront punis d'un emprisonnement d'un an au moins et de cinq ans ou plus.
241. Bijaldien de ontkoming geschied of beproefd is geworden door middel van geweld of met uit- of inbreken der gevangenis, zullen de straffen dergenen die haar door het verschaffen van de daartoe geschikte werktuigen bevorderd hebben, in het geval dat de ontkomene in de bepalingen viel van art. 238, in drie maanden tot twee jaren gevangenis bestaan. In het geval van art. 239, in twee tot 1) vijf jaren gevangenis; en in geval van art. 240, in het tuchthuis (van vijf tot tien jaren). 241. Si l'évasion a eu lieu ou a été tentée avec violence ou bris de prison, les peines contre ceux qui l'auront favorisée en fournissant des instruments propres à l'opérer, seront, au cas que l'évadé fût de la qualité exprimée en l'article 238, trois mois à deux ans d'emprisonnement; au cas de l'article 239, deux à cinq ans d'emprisonnement; et au cas de l'article 240, la réclusion.
242. Bijaldien in alle de hier boven gemelde gevallen, derde personen die de ontkoming twe weeg gebragt of bevorderd hebben, daarin geslaagd zijn door middel van het omkoopen der cipieren of gevangenbewaarders, of bij oogluiking met dezelven, zoo zullen zij met dezelfde straffen als met gezegde cipiers en gevangenbewaarders gestraft worden. 242. Dans tous les cas ci-dessus, lorsque les tiers qui auront procuré ou facilité l'évasion, y seront parvenus en corrompant les gardiens ou geôliers; ou de connivence avec eux, ils seront punis des mêmes peines que lesdits gardiens et geôliers.
243. In geval de ontkoming door middel van breken of geweld, bevorderd is geworden door toevoering van wapenen, zullen de bewaarders en geleiders die daar deel aan hebben, met eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren), en andere personen met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden. 243. Si l'évasion avec bris ou violence a été favorisée par transmission d'armes, les gardiens et conducteurs qui y auront participé seront punis des travaux forcés à perpétuité; les autres personnes, des travaux forcés à temps.
244. Alle die ten aanzien van de ontkoming van een gevangene, oogluiking gepleegd zouden mogen hebben, zullen hoofd voor hoofd en ieder op zich zelven voor het geheel, onder de benaming van schaden en intressen, verwezen worden in al datgene, dat de civiele tegenpartij van den gevangene regt had tegen hem te verkrijgen. 244. Tous ceux qui auront connivé à l'évasion d'un détenu, seront solidairement condamnés, à titre de dommages et intérêts, à tout ce que la partie civile du détenu aurait eu droit d'obtenir contre lui.
245. Wat betreft de gevangenen, die door middel van uitbreken of door geweld ontkomen zouden mogen zijn of getracht zouden mogen hebben te ontkomen; deze zullen, te dier zake alleen, met zes maanden tot een jaar gevangenzetting gestraft worden, en deze straf dadelijk ondergaan na het uiteinde van de straf der misdaad of des wanbedrijfs waarvoor zij gevangen waren, of wel, dadelijk na het vonnis, waarbij zij van deze misdaad of dit wanbedrijf vrijgesproken of ontslagen zouden mogen worden. Alles, onverminderd de zwaarder straffen, waarin zij wegens andere misdaden, die zij in hunne gewelduitoefening zouden mogen begaan hebben, vervallen mogten zijn. 245. A l'égard des détenus qui se seront évadés ou qui auront tenté de s'évader par bris de prison ou par violence, ils seront, pour ce seul fait, punis de six mois à un an d'emprisonnement, et subiront cette peine immédiatement après l'expiration de celle qu'ils auront encourue pour le crime ou délit à raison duquel ils étaient détenus, ou immédiatement après l'arrêt ou jugement qui les aura acquittés ou renvoyés absous dudit crime ou délit; le tout sans préjudice de plus fortes peines qu'ils auraient pu encourir pour d'autres crimes qu'ils auraient commis dans leurs violences.
246. Al wie ter zake van het bevorderen der ontkoming of der pogingen tot ontkoming van een gevangene, tot eene gevangenzetting van meer dan zes maanden veroordeeld wordt, zal bovendien onder het bijzonder toezigt der hooge policie gesteld mogen worden, voor den tijd van vijf tot tien jaren. 246. Quiconque sera condamné, pour avoir favorisé une évasion ou des tentatives d'évasion, à un emprisonnement de plus de six mois, pourra, en outre, être mis sous la surveillance spéciale de la haute police, pour un intervalle de cinq à dix ans.
247. De straffen van gevangenis, hier boven tegen de geleiders of bewaarders in het geval van bloote onachtzaamheid, gesteld, zullen geen plaats hebben, wanneer de ontkomenen op nieuw gevat of terug gebragt zullen zijn, mits dit binnen de vier maanden der ontkoming voorvalle, en zij om geen later begane andere misdaden of wanbedrijven gevat zijn geworden. 247. Les peines d'emprisonnement ci-dessus établies contre les conducteurs ou les gardiens en cas de négligence seulement, cesseront lorsque les évadés seront repris ou représentés, pourvu que ce soit dans les quatre mois de l'évasion, et qu'ils ne soient pas arrêtés pour d'autres crimes ou délits commis postérieurement.
248. Diegenen, die personen verbergen of doen verbergen, welke zij weten misdaden van lijfstraffelijken aard begaan te hebben, zullen ten minste met drie maanden, en ten hoogste met twee jaren gevangenis gestraft worden.

Van deze verordening worden uitgesloten de naastbestaanden in op- of nedergaande linie, de man of vrouw, zelfs na echtscheiding, de broeders of zusters der verborgen gehouden misdadigers, of hun aangehuwden in denzelfden graad.
248. Ceux qui auront recélé ou fait receler des personnes qu'ils savaient avoir commis des crimes emportant peine afflictive, seront punis de trois mois d'emprisonnement au moins et de deux ans au plus.
Sont exceptés de la présente disposition les ascendants ou descendants, époux ou épouse même divorcés, frères ou sœurs, des criminels recélés, ou leurs alliés au même degré.
  1. Deze twee woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  2. De officiële vertaling heeft: of —.
Vijfde onder-afdeeling. — Opbreking van verzegelingen en onttrekking of wegneming van stukken uit de openbare bewaring.
[bewerken]

§ 5.

§ 5.

Opbreking van verzegelingen en onttrekking of wegneming van stukken uit de openbare bewaring [1]).

Bris de scellés et enlèvement de pièces dans les dépôts publics.

249. Wanneer eene verzegeling verbroken is geworden, die hetzij op bevel van de Hooge regering, hetzij ingevolge van een regterlijk bevel, in welke zaak ook verleend, geschied is, zullen de daarover gestelde bewaarders of oppassers, wegens bloote onachtzaamheid, met zes dagen tot zes maanden gevangenzetting gestraft worden. 249. Lorsque des scellés apposés, soit par ordre du gouvernement, soit, par suite d'une ordonnance de justice rendue en quelque matière que cet soit, auront été brisés, les gardiens seront punis, pour simple négligence, de six jours à six mois d'emprisonnement.
250. In gevalle het verbreken der verzegeling geschied is ten aanzien van papieren en goederen van iemand, die wegens een misdaad, doodstraffe, eeuwigen dwangarbeid of wegvoering naar een oord van ballingschap meêbrengende, beklaagd of beschuldigd, of tot eene dezer straffen veroordeeld is, zal de onachtzame bewaarder of oppasser met zes maanden tot twee jaren gevangenis gestraft worden. 250. Si le bris de scellés s'applique à des papiers et effets d'un individu prévenu ou accusé d'un crime emportant la peine de mort, des travaux forcés à perpétuité, ou de la déportation, ou qui soit condamné à l'une de ces peines, le gardien négligent sera puni de six mois à deux ans d'emprisonnement.
251. Al wie, met voordacht, verzegeling van papieren of zaken van de hoedanigheid bij het vorig artikel uitgedrukt, verbroken, of in dat verbreken deel gehad zal hebben, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden; en zoo het de bewaarder of oppasser zelf is, zal hij met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden. 251. Quiconque aura, à dessein, brisé des scellés apposés sur des papiers ou effets de la qualité énoncée en l'article précédent, ou participé au bris des scellés, sera puni de la réclusion, et si c'est le gardien lui-même, il sera puni des travaux forcés à temps.
252. Ten opzigte van alle andere verbreking van verzegeling, zullen de schuldigen met zes maanden tot twee jaren; en zoo het de bewaarder of oppasser zelf is, met twee tot vijf jaren gevangenis gestraft worden. 252. A l'égard de tous autres bris de scellés, les coupables seront punis de six mois à deux ans d'emprisonnement ; et si c'est le gardien lui -même, il sera puni de deux à cinq ans de la même peine.
253. Alle diefstal, met verbreking van bezegeling begaan, zal gestraft worden als diefstal met breking begaan. 253. Tout vol commis à l'aide d'un bris de scellés, sera puni comme vol commis à l'aide d'effraction.
254. Ten aanzien van het verduisteren, vernielen, en wegnemen van stukken of papieren van lijfstraffelijke regtszaken, of andere papieren, registers, akten, en goederen, in archieven, griffien, of openbare bewaarplaatsen gelegd, of aan een openbaar bewaarhouder in deze zijne post ter hand gesteld, zullen de straffen tegen die griffiers, archivisten, notarissen of andere bewaarhouders, aan onachtzaamheid schuldig, in drie maanden tot een jaar gevangenzetting, en in eene geldboete van honderd tot drie honderd franken bestaan. 254. Quant aux soustractions, destructions et enlèvements de pièces ou de procédures criminelles, ou d'autres papiers, registres, actes et effets, contenus dans des archives, greffes ou dépôts publics, ou remis à un dépositaire public en cette qualité, les peines seront, contre les greffiers, archivistes, notaires ou autres dépositaires négligents, de trois mois à un an d'emprisonnement, et d'une amende de cent francs à trois cents francs.
255. Al wie zich schuldig gemaakt zal hebben aan verduisteren, wegnemen of vernielen, bij het vorig artikel gemeld, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
In gevalle de misdaad het werk is van den bewaarhouder zelven, zal hij met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden.
255. Quiconque se sera rendu coupable des soustractions, enlèvements ou destructions mentionnés en l'article précédent, sera puni de la réclusion.
Si le crime est l'ouvrage du dépositaire lui-même, il sera puni des travaux forcés à temps.
256. In gevalle het verbreken der verzegeling, het verduisteren, wegnemen, of vernielen van stukken, met feitelijkheid tegen de personen gepleegd is, zal de straf tegen iedereen, in den dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) bestaan, onverminderd zwaarder straffen, zoo de zaak die meêbrengt, naar den aard der feitelijkheden en andere misdaden, die daarmede gepaard zouden mogen gaan. 256. Si le bris de scellés, les soustractions, enlèvements ou destructions de pièces ont été commis avec violence envers les personnes, la peine sera, contre toute personne, celle des travaux forcés à temps; sans préjudice de peines plus fortes, s'il y a lieu, d'après la nature des violences et des autres crimes qui y seraient joints.
  1. Beter: bewaarplaatsen.
Zesde onder-afdeeling. — Beschadiging van gedenkstukken.
[bewerken]

§ 6.

§ 6.

Beschadiging van gedenkstukken.

[Dégradation] de monuments.

257. Al wie gedenkstukken, standbeelden, en andere voorwerpen die ten algemeenen nutte of versiering geschikt en door (het) openbaar gezag of op goedvinden van hetzelve, opgerigt zijn, vernield, omgeworpen, verminkt, of beschadigd zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van een maand tot twee jaren, en eene geldboete van honderd tot vijf honderd franken. 257. Quiconque aura détruit, abattu, mutilé ou dégradé des monuments, statues et autres objets destinés à l'utilité ou à la décoration publique, et élevés par l'autorité publique ou avec son autorisation, sera puni d'un emprisonnement d'un mois à deux ans, et d'une amende de cent francs à cinq cent francs.
Kon. besl. 15
Maart 1820,
Stbl. 6.
— houdende strafbepalingen tegen het vernielen, afzeilen of doen afdrijven van baken en tonnen.
Wet 7 Maart
1852, Stbl.
48.
— tot regeling der gemeenschap door electro-magnetische telegraphen.
Art. 12. Art. 257 van het Strafwetboek is toepasselijk op moedwillige beschadiging en verstoring van telegraphische toestellen.
Art. 10. — — Art. 463 van het Strafwetboek is toepasselijk op overtredingen, krachtens de tegenwoordige wet strafbaar.
Zevende onder-afdeeling. — Aanmatiging van titels of bedieningen.
[bewerken]

§ 7.

§ 7.

Aanmatiging van titels of bedieningen.

Usurpation de titres ou fonctions.

258. Al wie, zonder regt daartoe, zich in openbare ambten of posten, hetzij burgerlijke of krijgsbedieningen, gestoken zal hebben [1]), zal gestraft worden met een gevangenzetting van twee tot vijf jaren, onverminderd de straf van valschheid, bijaldien de daad het kenmerk dezer misdaad met zich brengt. 258. Quiconque, sans titre, se sera immiscé dans des fonctions publiques, civiles, ou militaires, ou aura fait les actes d'une de ces fonctions, sera puni d'un emprisonnement de deux à cinq ans, sans préjudice de la peine de faux, si l'acte porte le caractère de ce crime.
Wet 12 April
1850, Stbl.
15.
— tot vaststelling van het briefport en tot regeling der aangelegenheden van de brievenposterij.
Art. 25. Niemand, behalve de ambtenaren of personen in dienst der post-administratie, en deze alleen ten behoeve van den Staat, vermag zich te belasten of in te laten met de overbrenging, tegen genot van vracht, van brieven of paketten, papieren bevattende, tusschen de eene plaats en de andere; op wegen, of in rigtingen waar eene brievenpost bestaat, of waar door de administratie gelegenheid tot het verzenden of ontvangen van brieven gegeven wordt; noch ook in eenige gemeente, waar eene postinrigting bestaat, brieven van anderen ter verzending aannemen, bijeenverzamelen of bestellen, — op eene boete van ƒ 10 tot ƒ 100 voor de eerste en van ƒ100 tot ƒ300 voor elke volgende overtreding; of wel, in geval van wanbetaling, op straf eener gevangenis van drie tot zeven dagen in het eerste, en van zeven tot veertien dagen in het tweede geval.
De ondernemers van spoorwegen, postwagens, diligences, omnibussen, vrachtwagens of vrachtkarren, stoombooten, veerschepen of veerschuiten, en in het algemeen van alle openbare middelen van vervoer, mitsgaders voetboden of commissionairs op vaste of vooraf aangekondigde tijdstippen vertrekkende, worden, in geval van overtreding, in het dubbel der hierboven bepaalde straffen verwezen. Alle vervoer enz.
Zie art. 7, Wet 5 Julij 1855, Stbl. 61, tot wijziging van sommige bepalingen der wet 12 April 1850, Stbl. 15.
259. Al wie openlijk een kleed van onderscheiding (kostuum), uniform, of een eerteeken gedragen zal hebben, dat hem niet toekomt of zich titels aangematigd zal hebben, waarover de Keizer beschikt, die hem niet wettig toegekend zijn, zal gestraft worden met gevangenzetting (van zes maanden tot twee jaren [2]). 259. Toute personne qui aura publiquement porté un costume, un uniforme ou une décoration qui ne lui appartenait pas, ou qui se sera attribué des titres impériaux qui ne lui auraient pas été légalement conférés, sera punie d'un emprisonnement de six mois à deux ans.
(Zie Kon. Besluit 26 Januarij 1822, Stbl. 1, betreffende de adelijke titels en kwalificaties; — bij welk besluit is „gelet op art. 259 van het lijfstraffelijk Wetboek”.)
  1. „of eene daad tot die posten behoorende, verrigt zal hebben”. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  2. De officiële uitgave heeft: „van twee tot vijf jaren.”
Achste onder-afdeeling. — Inbreuken op de vrije Godsdienstoefening.
[bewerken]

§ 8.

§ 8.

Inbreuken op de vrije Godsdienstoefening.

Entraves au libre exercice des Cultes.

260. Ieder bijzonder persoon, die bij wege van feitelijkheid of bedreiging, een of meer personen gedwongen of belet zal hebben een der openlijk toegelaten godsdienstoefeningen uit te oefenen, dezelve bij te wonen, zekere feesten te vieren, zekere rustdagen waar te nemen en diensvolgens hunne werkplaatsen, winkels of pakhuizen te openen of te sluiten en zekeren arbeid te doen of na te laten, zal te dezer zake alleen gestraft worden met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken en eene gevangenzetting van zes dagen tot twee manden. 260. Tout particulier qui, par des voies de fait ou des menaces, aura contraint ou empêché une ou plusieurs personnes d'exercer l'un des cultes autorisés, d'assister à l'exercice de ce culte, de célébrer certaines fêtes, d'observer certains jours de repos, et, en conséquence, d'ouvrir ou de fermer leurs ateliers, boutiques ou magasins, et de faire ou quitter certains travaux, sera puni, pour ce seul fait, d'une amende de seize francs à deux cents francs, et d'un emprisonnement de six jours à deux mois.
Wet 1 Maart
1815, Stbl.
31.
— houdende voorschriften ter viering der dagen aan den openbaren christelijken godsdienst toegewijd.
261. Die eenige godsdienstoefening belet, vertraagd of afgebroken zullen hebben door het verwekken van beroeringen of wanorde in de kerk of andere tot die godsdienstoefening geschikte of werkelijk gebruikt wordende plaats, zullen gestraft worden met eene geldboete van zestien tot drie honderd franken, en eene gevangenzetting van zes dagen tot drie maanden. 261. Ceux qui auront empêché, retardé ou interrompu les exercices d'un culte par des troubles ou désordres causés dans le temple ou autre lieu destiné ou servant actuellement à ces exercices, seront punis d'une amende de seize francs à trois cents francs, et d'un emprisonnement de six jours à trois mois.
262. Al wie, met woorden of gebaarden (gebaren), de voorwerpen van eenige eerdienst in de plaatsen tot derzelver oefening geschikt of werkelijk gebruikt wordende; of wel de leeraars (of bedienaars) van die eerdienst in de waarneming hunner bediening, bespotting aangedaan zal hebben, zal gestraft worden met eene boete van zestien tot vijf honderd franken, en eene gevangenis van veertien dagen tot zes maanden. 262. Toute personne qui aura, par paroles ou gestes, outragé les objets d'un culte dans les lieux destinés ou servant actuellement à son exercice, ou les ministres de ce culte dans leurs fonctions, sera punie d'une amende de seize francs à cinq cents francs, et d'un emprisonnement de quinze jours à six mois.
263. Al wie een leeraar (of bedienaar) van eenige godsdienst in de waarneming van zijne bediening geslagen zal hebben, zal met de kaak (eene correctionele gevangenisstraf van drie tot vijf jaren, en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, voor vijf tot tien jaren) gestraft worden. 263. Quiconque aura frappé le ministre d'un culte dans ses fonctions, sera puni du carcan.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
— — — De ontzetting van de waarneming van bedieningen of ambten is echter in de gevallen van art. 5 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
264. De verordeningen van deze onder-afdeeling zijn niet toepasselijk dan op beroeringen, beleedigingen, of feitelijkheden, wier aard of omstandigheden achtervolgens de andere verordeningen van dit Wetboek, geen plaats geven aan zwaarder straffen. 264. Les dispositions du présent paragraphe ne s'appliquent qu'aux troubles, outrages ou voies de fait dont la nature ou les circonstances ne donneront pas lieu à de plus fortes peines, d'après les autres dispositions du présent Code.
Vijfde afdeeling. — Verbindtenis van kwaaddoeners, landlooperij en bedelarij.
[bewerken]

VIJFDE AFDEELING.

SECTION V.

Verbindtenis van kwaaddoeners, landlooperij en bedelarij.

Associations de malfaiteurs, vagabondage et mendicité.

Eerste onder-afdeeling. — Verbindtenis van kwaaddoeners.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Verbindtenis van kwaaddoeners.

Associations de malfaiteurs.

265. Alle verbindtenis van kwaaddoeners tegen personen of goederen, is een misdaad tegen de openbare rust. 265. Toute association de malfaiteurs envers les personnes ou les propriétés, est un crime contre la paix publique.
266. Deze misdaad bestaat, zoodra er een op- of inrigting van benden, of verstandhouding tusschen hen en hun hoofden of bevelvoerders plaats grijpt, of eenige overeenkomst om rekening of verdeeling te doen van de buit der wandaden. 266. Ce crime existe par le seul fait d'organisation de bandes ou de correspondance entre elles et leurs chefs ou commandants, ou de conventions tendant à rendre compte ou à faire distribution ou partage du produit des méfaits.
267. Wanneer deze misdaad van geenerlei andere vergezeld of gevolgd mogt zijn, zullen de aanleggers, bestuurders der verbindtenis, en de opper- of onderbevelvoerders dezer benden, met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden. 267. Quand ce crime n'aurait été accompagné ni suivi d'aucun autre, les auteurs, directeurs de l'association, et les commandants en chef ou en sous-ordre de ces bandes, seront punis des travaux forcés à temps.
268. Met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) zullen gestraft worden, alle anderen, die met eenige dienst hoegenaamd in die benden belast zijn geweest of die willens en wetens aan de benden of hun verdeelingen, wapenen, wapentuig, werktuigen tot het plegen van misdaad, herberg, schuilplaats of vergaderplaats verschaft zullen hebben. 268. Seront punis de la réclusion tous autres individus chargés d'un service quelconque dans ces bandes, et ceux qui auront sciemment et volontairement fourni aux bandes ou à leurs divisions, des armes, munitions, instruments de crime, logement, retraite ou lieu de réunion.
Tweede onder-afdeeling. — Landlooperij.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Landlooperij.

Vagabondage.

269. De landlooperij is een wanbedrijf. 269. Le vagabondage est un délit.
270. Landloopers of geboefte zijn diegenen, die noch vaste woonplaats, noch middelen van bestaan hebben, en geenerlei ambacht of beroep gewoon zijn te oefenen. 270. Les vagabonds ou gens sans aveu sont ceux qui n'ont ni domicile certain, ni moyen de subsistance, et qui n'exercent habituellement ni métier ni profession.
271. Landloopers of geboefte, die wettelijk voor zoodanig verklaard zijn, zullen te dier zake alleen, met drie of zes maanden gevangenis gestraft worden, en na het ondergaan van hun straf, ter beschikking van de Hooge regering blijven voor zoodanigen tijd als zij bepalen zal, in aanmerking van hun gedrag. 271. Les vagabonds ou gens sans aveu qui auront été légalement déclarés tels, seront, pour ce seul fait, punis de trois à six mois d'emprisonnement, et demeureront, après avoir subi leur peine, à la disposition du gouvernement pendant le temps qu'il déterminera, eu égard à leur conduite.
272. De personen die bij vonnis door landloopers verklaard worden, zullen, in gevalle zij vreemdelingen zijn, op last van de Hooge regering, buiten het rijksgebied gebragt mogen worden. 272. Les individus déclarés vagabonds par jugement, pourront, s'ils sont étrangers, être conduits, par les ordres du gouvernement, hors du territoire de l'Empire.
273. De Landloopers, die in Frankrijk geboren zijn, zullen na een vonnis, zelfs dat in kracht van gewijsde zaak is gegaan, opgeëischt mogen worden bij handeling van den municipalen raad der gemeente waarin zij geboren zijn, of door eenen genoegzaam gegoed burger verborgd mogen worden.
In gevalle de Hooge regering den opeisch toestaat, of den borgtogt aanneemt, zullen de dus opgeëischte of verborgde personen, op haar bevel, naar de gemeente die hen opgeëischt of welke hun op verzoek van den borg tot verblijf gegeven zal worden, verzonden of gebragt worden
.
273. Les vagabonds nés en France pourront, après un jugement même passé en force de chose jugée, être réclamés par délibération du conseil municipal de la commune où ils sont nés, ou cautionnés par un citoyen solvable.
Si le gouvernement accueille la réclamation ou agrée la caution, les individus ainsi réclamés ou cautionnés seront, par ses ordres, renvoyés ou conduits dans la commune qui les a réclamés, ou dans celle qui leur sera assignée pour résidence, sur la demande de la caution.
Derde onder-afdeeling. — Bedelarij.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Bedelarij.

Mendicité.

274. Al wie gevonden zal worden te bedelen in eene plaats, voor welke eene openbare inrigting tot voorkoming van bedelarij in stand is, zal met drie tot zes maanden gevangenis gestraft en na het uiteinde der straf, in het bedelaarshuis gebragt worden. 274. Toute personne qui aura été trouvée mendiant dans un lieu pour lequel il existera un établissement public organisé afin d'obvier à la mendicité, sera punie de trois à six mois d'emprisonnement, et sera, après l'expiration de sa peine, conduite au dépôt de mendicité.
Art. 19, wet
29 Junij 54.
De artt. 271 laatste gedeelte, 272, 273, 274 en 282 van het Wetboek van Strafregt worden vervangen door de navolgende bepalingen:
Die bedelende wordt gevonden in eene plaats, voor elke eene openbare inrigting tot voorkoming van bedelarij bestaat, wordt gestraft met gevangenis van veertien dagen tot zes maanden.
De regter kan gelasten dat landloopers en bedelaars na het uiteinde der gevangenisstraf naar een bedelaarsgesticht of werkhuis zullen worden overgebragt. De last tot overbrenging is verpligtend ten aanzien van hen, die reeds eenmaal wegens landlooperij of bedelarij zijn veroordeeld.
Veroordeelde landloopers en bedelaars, welke vreemdelingen zijn, kunnen ten allen tijde op last der regering over de grenzen worden geleid.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 19 dezer wet (29 Junij 1854).
Kon. besl. 19
Aug. 1859,
Stbl. 82.
Art. 1. De aan het Rijk toebehoorende gestichten te Ommerschans en te Veenhuizen zijn bedelaarsgestichten voor het geheele Rijk, bestemd ter opneming van bedelaars en landloopers, die krachtens de bepalingen van het Wetboek van Strafregt daarin worden geplaatst, en van hunne kinderen, die niet van hunne ouders kunnen worden gescheiden.
Wet 13 Aug.
1849, Stbl.
89.
— tot regeling der toelatingen en uitzettingen van vreemdelingen.
Art. 9. Niet toegelaten vreemdelingen, die geen reis- of verblijfpas kunnen bekomen, binnen 's lands gevonden wordende, moeten over de grenzen worden gebragt. — — —
Art. 14. Vreemdelingen, die binnen vijf jaren na dagteekening van het bevel van uitzetting eens kantonregters, binnen 's lands worden aangetroffen, zonder van eene latere toelating te kunnen doen blijken, worden gestraft met gevangenis van acht tot drie maanden.
Art. 15. Vreemdelingen, die tegen eene uitzetting op Onzen last, zonder dat deze is opgeheven, in Nederland terugkeeren, worden gestraft met gevangenis van drie tot zes maanden.
In de gevallen, bij dit en het voorgaande artikel voorzien, worden de veroordeelden, na afloop der straf, over de grenzen gebragt.
Wet 28 Junij
1854, Stbl.
100.
(Omtrent de kosten, voortvloeijende uit de plaatsing en verzorging in bedelaars-gestichten van bedelaars en landloopers krachtens de bepalingen van strafregt enz.)
275. In de plaatsen waar nog geene zoodanige inrigtingen in stand zijn, zullen degenen die bij gezonden lijve hun werk van bedelen maken, met een tot drie maanden gevangenis gestraft worden.

In geval zij buiten het kanton van hun woning gevat worden, zullen zij met een gevangenis van zes maanden tot twee jaren gestraft worden.
275. Dans les lieux où il n'existe point encore de tels établissements, les mendiants d'habitude valides seront punis d'un mois à trois mois d'emprisonnement.
S'ils ont été arrêtés hors du canton de leur résidence, ils seront punis d'un emprisonnement de six mois à deux ans.
276. Alle bedelaars, zelfs niet van gezonde lijve, die dreigementen gebruikt zullen hebben, of zonder verlof van den eigenaar of van iemand van den huize, binnengetreden zullen zijn, hetzij in een woning, hetzij in een daartoe behoorende besloten plaats,
Of die kwetsuren of krankten veinzen,

Of die in verbinding bedelen, ten ware man en vrouw, vader of moeder en hun kleine kinderen, of een blinde met zijn geleider,

Zullen met gevangenis van zes maanden tot twee jaren gestraft worden.
276. Tous mendiants, même invalides, qui auront usé de menaces, ou seront entrés sans permission du propriétaire ou des personnes de sa maison, soit dans une habitation, soit dans un enclos en dépendant,
Ou qui feindront des plaies ou infirmités,
Ou qui mendieront en réunion, à moins que ce ne [soient] le mari et la femme, le père ou la mère et leurs jeunes enfants, l'aveugle et son conducteur,
Seront punis d'un emprisonnement de six mois à deux ans.
Verordeningen, zoo wel tot de landloopers als bedelaars behoorende.
[bewerken]

Verordeningen, zoo wel tot de landloopers als bedelaars behoorende.

Dispositions communes aux vagabonds et mendians.

277. Alle bedelaar of landlooper die gevat wordt op eenige wijze vermond zijnde,
Of geweer [1]) bij zich hebbende, schoon hij daar geen gebruik van gemaakt noch mede bedreigd mogt hebben,
Of vijlen, haken, of andere werktuigen bij zich hebbende, drie geschikt zouden mogen zijn, hetzij tot plegen van diefstallen of andere wanbedrijven [2]), hetzij om hem in staat te stellen van in de huizen te komen of door te dringen.
Zal gestraft worden met twee tot vijf jaren gevangenis.
277.Tout mendiant ou vagabond qui aura été saisi travesti d'une manière quelconque,
Ou porteur d'armes, bien qu'il n'en ait usé ni menacé,
Ou muni de limes, crochets ou autres instruments propres soit à commettre des vols ou d'autres délits, soit à lui procurer les moyens de pénétrer dans les maisons,


Sera puni de deux à cinq ans d'emprisonnement.
278. Alle bedelaar of landlooper, die gevonden zal worden eenig goed bij zich te hebben van meer dan honderd franken waarde, zonder te kunnen bewijzen hoe hij daaraan gekomen is, zal gestraft worden met de straf, bij artikel 276 gesteld. 278. Tout mendiant ou vagabond qui sera trouvé porteur d'un ou de plusieurs effets d'une valeur supérieure à cent francs, et qui ne justifiera point d'où ils lui proviennent, sera puni de la peine portée en l'article 276.
279. Alle bedelaar of landlooper, die eenige daad van geweld, hoegenaamd ook, jegens de personen gepleegd zal hebben, zal gestraft worden met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren), onverminderd de zwaarder straffen, zoo er die vallen, naarmate van de soort en omstandigheden der feitelijkheid. 279. Tout mendiant ou vagabond qui aura exercé quelque acte de violence que ce soit envers les personnes, sera puni de la réclusion, sans préjudice de peines plus fortes, s'il y a lieu, à raison du genre et des circonstances de la violence.
280. Alle landlooper of bedelaar, die een misdaad begaan zal hebben, de straf van dwangarbeid voor een tijd medebrengende, zal bovendien gebrandmerkt worden. 280. Tout vagabond ou mendiant qui aura commis un crime emportant la peine des travaux forcés à temps, sera en outre marqué.
281. De straffen bij dit Wetboek gesteld tegen degenen, die zich van valsche getuigschriften, valsche paspoorten of valsche reisorders bedienen, zullen altijd tot de hoogste (of maximum) in hare soort gebragt moeten worden, wanneer zij landloopers of bedelaars opgelegd worden. 281. Les peines établies par le présent Code contre les individus porteurs de faux certificats, faux passe-ports ou fausses feuilles de route, seront toujours, dans leur espèce, portées au maximum quand elles seront appliquées à des vagabonds ou mendiants.
282. De landloopers of bedelaars, die de straffen, bij de vorige artiken gesteld, ondergaan zullen hebben, zullen, na het uiteinde dezer straffen, ter beschikking van de Hooge regering blijven. 282. Les vagabonds ou mendiants qui auront subi les peines portées par les articles précédents, demeureront, à la fin de ces peines, à la disposition du gouvernement.
  1. Beter: wapenen.
  2. Beter: misdrijven.

3e. druk. 7
Zesde afdeeling. — Wanbedrijven, begaan met geschriften, afbeeldingen, of prenten, zonder naam van schrijver, drukker of plaatsnijder verspreid.
[bewerken]

ZESDE AFDEELING.

SECTION VI.

Wanbedrijven, begaan met geschriften, afbeeldingen, of prenten, zonder naam van schrijver, drukker of plaatsnijder verspreid.

Délits commis par le voie d'écrits, images ou gravures, distribués sans noms d'auteur, imprimeur ou graveur.

283. Alle uitgaaf of verspreiding van gedrukte werken, geschriften, bekendmakingen, berigten, aanplak- of uithangbiljetten, dagbladen, tijdschriften of andere, waarin de ware naam, beroep en woning van den schrijver of drukker niet gedrukt is, zal te dier zake alleen, met eene gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden gestraft worden; en zulks ten aanzien van ieder die met zijn weten tot de uitgave of verspreiding medegewerkt zal hebben. 283. Toute publication ou distribution d'ouvrages, écrits, avis, bulletins, affiches, journaux, feuilles périodiques ou autres imprimés, dans lesquels ne se trouvera pas l'indication vraie des nom, profession et demeure de l'auteur ou de l'imprimeur, sera, pour ce seul fait, punie d'un emprisonnement de six jours à six mois, contre toute personne qui aura sciemment contribué à la publication ou distribution.
284. Deze bepaling zal tot bloote policiestraffen gebragt worden,
1°. Ten aanzien van de omroepers, aanplakkers, verkoopers of verspreiders, die den persoon van wien zij het gedrukte stuk hebben, bekend gemaakt zullen hebben;
2°. Ten aanzien van al wie den drukker zal hebben bekend gemaakt;
3°. Ten aanzien zelfs van den drukker, die den schrijver zal hebben bekend gemaakt.
284. Cette disposition sera réduite à des peines de simple police,
1°. A l'égard des crieurs, afficheurs, vendeurs ou distributeurs qui auront fait connaître la personne de laquelle ils tiennent l'écrit imprimé;
2°. A l'égard de quiconque aura fait connaître l'imprimeur;
3°. A l’égard même de l'imprimeur qui aura fait connaître l'auteur.
285. In gevalle het gedrukte stuk eenige opzetting tot misdaden of wanbedrijven behelst, zullen de omroepers, aanplakkers, verkoopers en verspreiders als medepligtigen van den opzetter gestraft worden, tenzij zij diegenen bekend gemaakt hebben, waarvan [1]) zij het stuk, dat de opzetting behelst, bekomen hebben.
In geval van ontdekking zullen zij slechts in een gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden vervallen, en de straf van medepligtigheid zal niet toepasselijk blijven dan op diegenen, die de personen, van wie zij het gedrukte stuk ontvangen hebben, niet bekend gemaakt zullen hebben, en op den drukker, (indien hij bekend is [2]).
285. Si l'écrit imprimé contient quelques provocations à des crimes ou délits, les crieurs, afficheurs, vendeurs et distributeurs seront punis comme complices des provocateurs, à moins qu'ils n'aient fait connaître ceux dont ils tiennent l’écrit contenant la provocation.
En cas de révélation, ils n'encourront qu'un emprisonnement de six jours à trois mois ; et la peine de complicité ne restera applicable qu'à ceux qui n'auront point fait connaître les personnes dont ils auront reçu l'écrit imprimé, et l'imprimeur, s'il est connu.
Kon. Besl. 25
Jan. 1814,
Stbl. 17.
Elk stuk, dat zonder naam van den schrijver of drukker en zonder aanwijzing van den tijd en de plaats der uitgave, in het licht komt, zal als een libel beschouwd en de uitgever of verspreider daarvan als paskwilschrijver vervolgd kunnen worden.
(Zie verder met betrekking tot art. 283 en twee volg., wet 16 Mei 1829, Stbl. 34, ad art. 367).
286. In alle de bovenstaande gevallen zal er verbeurdverklaring der opgehaalde afdrukken (of exemplaren) plaats vinden. 286. Dans tous les cas ci-dessus, il y aura confiscation des exemplaires saisis.
287. Alle te koop of ten toonstelling of verspreiding van liedjes, blaadjes of zoogenaamde pamflets, afbeeldingen of prenten, strijdig met de goede zeden, zal gestraft worden met een geldboete van zestien tot vijf honderd franken, gevangenzetting van een maand tot een jaar, en verbeurdverklaring der platen en der afdrukken van die liedjes, afbeeldingen, of andere stukken van het wanbedrijf. 287. Toute exposition ou distribution de chansons, pamphlets, figures ou images contraires aux bonnes mœurs, sera punie d'une amende de seize francs à cinq cents francs, d'un emprisonnement d'un mois à un an, et de la confiscation des planches et des exemplaires imprimés ou gravés, de chansons, figures ou autres objets du délit.
288. De straffen van gevangenis en de geldboete, bij het vorig artikel gesteld, zullen tot bloote policiestraffen verminderd worden,
1°. Ten aanzien der omroepers, verkoopers of verspreiders, die den persoon bekend gemaakt zullen hebben, die hun het stuk ter hand gesteld heeft;
2°. Ten aanzien van al wie den drukker of den plaatsnijder bekend gemaakt zal hebben;
3°. Ten aanzien zelfs van den drukker of den plaatsnijder, die den schrijver of dengene, die hen met het drukken of het snijden belast heeft, bekend gemaakt zal hebben.
288. La peine d'emprisonnement et l'amende [prononcées] par l'article précédent, seront réduites à des peines de simple police,
1°. A l'égard des crieurs, vendeurs ou distributeurs qui auront fait connaître la personne qui leur a remis l'objet du délit;
2°. A. l'égard de quiconque aura fait connaître l'imprimeur ou le graveur;
3°. A l'égard même de l'imprimeur ou du graveur qui auront fait connaître l'auteur ou la personne qui les aura chargés de l'impression ou de la gravure.
289. In alle de gevallen bij deze afdeeling uitgedrukt, en waarin de hoofdschuldige (auteur) bekend zal zijn, zal hij het hoogste (het maximum) der straf ondergaan, aan de soort van het wanbedrijf verknocht. 289. Dans tous les cas exprimés en la présente section, et où l'auteur sera connu, il subira le maximum de la peine attachée à l'espèce du délit.
  1. Beter: van wien.
  2. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
Bijzondere verordening.
[bewerken]

Bijzondere verordening.

Disposition particulière.

290. Ieder, die zonder bij [1]) de policie daartoe gemagtigd te zijn, het werk pleegt van omroeper of aanplakker van gedrukte stukken, teekeningen, of prenten, zelfs wanneer zij met de namen van schrijvers, drukkers, teekenaars of plaatsnijders voorzien zijn, zal met een gevangenzetting van zes dagen tot twee maanden gestraft worden. 290. Tout individu qui, sans y avoir été autorisé par la police, fera le métier de crieur ou afficheur d'écrits [imprimés], dessins ou gravures, même munis des noms [d'auteur, imprimeur, dessinateur ou graveur], sera puni d'un emprisonnement de six jours à deux mois.
  1. Beter: door.
Zevende afdeeling. — Van ongeoorloofde gezelschappen of bijeenkomsten.
[bewerken]

ZEVENDE AFDEELING.

SECTION VII.

Van ongeoorloofde gezelschappen of bijeenkomsten.

Des associations ou réunions illicites

291. Geenerlei genootschap (of gezelschap) van meer dan twintig personen, met oogmerk om dagelijks of op zekere bepaalde dagen bijeen te komen, ten einde zich met voorwerpen van godsdienst, letterkunde, staatkunde of andere zaken bezig te houden, zal opgerigt mogen worden, dan met toestemming van de Hooge regering, en onder zoodanige voorwaarden als het openbaar gezag zal goedvinden het gezelschap op te leggen.
Onder het getal van personen, bij dit artikel uitgedrukt, zullen niet begrepen zijn, die hun woonstede hebben in het huis, waar het gezelschap bijeen komt
.
291. Nulle association de plus de vingt personnes, dont le but sera de [se] réunir tous les jours ou à certains jours marqués pour s'occuper d'objets religieux, littéraires, politiques ou autres, ne pourra se former qu'avec l'agrément du gouvernement, et sous les conditions qu'il plaira à l'autorité publique d'imposer à la société.
Dans le nombre de personnes indiqué par le présent article, ne sont pas comprises celles domiciliées dans la maison où l'association se réunit
.
(Zie Wet 10 September 1853, Stbl. 102, tot regeling van het toezigt op de onderscheidene kerkgenootschappen.)
Wet 22 April 1855, Stbl. 32, tot regeling en beperking der uitoefening van het regt van vereeniging en vergadering.
292. Alle genootschap van bovengemelden aard, dat zonder daartoe verleende magt opgerigt zal zijn, of na dezelve bekomen te hebben, de daarbij opgelegde voorwaarden gebroken zal hebben, zal ontbonden worden
De hoofden, bestuurders, of bewindvoerders van dat gezelschap zullen bovendien met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken gestraft worden
.
292. Toute association de la nature ci-dessus exprimée qui se sera formée sans autorisation, ou qui, après l'avoir obtenue, aura enfreint les conditions à elle imposées, sera dissoute.
Les chefs, directeurs, ou administrateurs de l'association seront en outre punis d'une amende de seize francs à deux cents francs
.
293. In gevallen in deze bijeenkomsten, bij wege van redevoering, vermaning, aanroeping of gebed, in welke taal ook, of bij wege van voorlezing, ophanging, uitgave, of verspreiding van eenigerhande geschriften, eenige opzetting tot misdaden of wanbedrijven geschied zal zijn, zal de straf in eene geldboete van honderd tot drie honderd franken, en drie maanden tot twee jaren gevangenis bestaan, ten aanzien der hoofden, bestuurders en bewindvoerders dezer gezelschappen; onverminderd zwaarder straffen, die bij de wet gesteld zouden mogen zijn tegen degenen die persoonlijk schuldig zouden mogen bevonden worden aan de opzetting; welke personen in geenerlei geval met een mindere straf gestraft zullen mogen worden, dan die aan de hoofden, bestuurders, of bewindvoerders wordt opgelegd. 293. Si, par discours, exhortations, invocations ou prières, en quelque langue que ce soit, ou par lecture, affiche, publication ou distribution d'écrits quelconques, il a été fait, dans ces assemblées, quelque provocation à des crimes ou à des délits, la peine sera de cent francs à trois cents francs d"amende, et de trois mois à deux ans d'emprisonnement, contre les chefs, directeurs et administrateurs de ces associations ; sans préjudice des peines plus fortes qui seraient portées par la loi contre les individus personnellement coupables de la provocation, lesquels, en aucun cas, ne pourront être punis d'une peine moindre que celle infligée aux chefs, directeurs et administrateurs de l'association.
(Zie art. 1, wet 16 Mei 1829, Stbl. 34, ad art. 367.)
294. Al wie, zonder vergunning van het gezag der minicipaliteit, het gebruik van zijn huis of vertrek in 't geheel of ten deele vergund of toegestaan zal hebben, ter bijeenkomst der leden van een gezelschap, zelfs dat de toestemming der Hooge regering heeft, of tot eenige godsdienstoefening, zal gestraft worden met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. 294. Tout individu qui, sans la permission de l'autorité municipale, aura accordé ou consenti l'usage de sa maison ou de son appartement, en tout ou en partie, pour la réunion des membres d'une association même autorisée, ou pour l'exercice d'un culte, sera puni d'une amende de seize francs à deux cents francs.

Tweede titel. — Misdaden en wanbedrijven tegen bijzondere personen.

[bewerken]

TWEEDE TITEL.

TITRE II.

Misdaden en wanbedrijven tegen bijzondere personen.

Crimes et délits contre les particuliers.

Eerste hoofdstuk. — Misdaden en wanbedrijven tegen personen.

[bewerken]

EERSTE HOOFDSTUK.

CHAPITRE I.

Misdaden en wanbedrijven tegen personen.

Crimes et délits contre les personnes.

(vastgesteld den 17 van sprokkelmaand 1810, afgekondigd den 27 derzelfde maand).

(loi décrétée le 17 février 1810, promulguée le 27 du même mois).

Eerste afdeeling. — Doodslag en andere hoofdmisdaden, bedreigingen van feitelijkheden tegen personen.
[bewerken]

EERSTE AFDEELING.

SECTION I.

Doodslag en andere hoofdmisdaden, bedreigingen van feitelijkheden tegen personen.

Meurtre et autres crimes capitaux, menaces d'attentats contre les personnes.

Eerste onder-afdeeling. — Doodslag, moord, vadermoord, kindermoord, vergiftiging.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Doodslag, moord, vadermoord, kindermoord, vergiftiging.

Meurtre, assassinat, parricide, infanticide, empoisonnement.

295. Nederlaag van een mensch wordt doodslag of manslag genoemd. 295. L'homicide commis volontairement est qualifié meurtre.
296. Alle doodslag of manslag met voorbedachten rade, of met geleider lage begaan, wordt moord genoemd. 296. Tout meurtre commis avec préméditation ou de guet-apens, est qualifié assassinat.
297. Met voorbedachten rade wordt een doodslag begaan, wanneer er vóór de daad, een opzet genomen is, om een bepaalden persoon of zelfs dengene, dien men vinden of ontmoeten zal, aan te vallen; wanneer zelfs dit opzet van eenige omstandigheid of eenig voorval mogt afhangen. 297. La préméditation consiste dans le dessein formé, avant l'action, d'attenter à la personne d'un individu déterminé, ou même de celui, qui sera trouvé ou rencontré, quand même ce dessein serait dépendant de quelque circonstance ou de quelque condition.
298. Het geleider lage bestaat in het langer of korter opwachten van iemand op een of meer plaatsen, hetzij om hem het leven te nemen [1]), hetzij om eenige daden van geweld aan hem te plegen. 298. Le guet-apens consiste à attendre plus ou moins de temps, dans un ou divers lieux, un individu, soit pour lui donner la mort, soit pour exercer sur lui des actes de violence.
299. Vadermoord wordt genoemd de doodslag van wettigen, natuurlijken of aangenomen (adoptiven) vader of moeder, of van eenigen wettigen grootvader of grootmoeder (adscendent) in eerder of meerder graad. 299. Est qualifié parricide le meurtre des pères ou mères légitimes, naturels ou adoptifs, ou de tout autre ascendant légitime.
300. Kindermoord wordt genoemd de doodslag van een jonggeboren kind. 300. Est qualifié infanticide le meurtre d'un enfant nouveau-né.
301. Vergiftiging wordt genoemd alle toeleg op iemands leven, door de werking van middelen, die met meer of minder spoed den dood kunnen verwekken; op welk eene wijze die middelen ook aangewend of toegediend mogen zijn, en welke de gevolgen daar ook van mogen zijn. 301. Est qualifié empoisonnement tout attentat à la vie d'une personne, par l'effet de substances qui peuvent donner la mort plus ou moins promptement, de quelque manière que ces substances aient été employées ou administrées, et quelles qu'en aient été les suites.
302. Al wie schuldig is aan moord, aan vadermoord, aan kindermoord en aan vergiftiging, zal met den dood gestraft worden, onverminderd de bijzondere verordening van artikel 13, ten aanzien van den vadermoord. 302. Tout coupable d'assassinat, de parricide, d'infanticide et d'empoisonnement, sera puni de mort, sans préjudice de la disposition particulière contenue en l'article 13, relativement au parricide.
Art. 13, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren; ten aanzien der misdaden van:
4°. kindermoord, voor de eerste maal door de ongehuwde moeder gepleegd.
— Art. 9 (omtrent verzachtende omstandigheden) dezer wet (29 Junij 1954) is hier niet van toepassing.
303. Als schuldig aan moord zullen gestraft worden, alle kwaaddoeners, hoegenaamd ook, die ter uitvoering hunner misdaden, pijnigingen in het werk stellen, of bedrijven van wreedheid plegen. 303. Seront punis comme coupables d'assassinat, tous malfaiteurs, quelle que soit leur dénomination, qui, pour l'exécution de leurs crimes, emploient des tortures ou commettent des actes de barbarie.
304. De doodslag zal de doodstraf medebrengen, wanneer hij voorafgegaan, verzeld of gevolgd zal zijn van eenige andere misdaad of wanbedrijf.
In alle andere gevallen, zal de doodslager met den eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens bijf en hoogstens twintig jaren) gestraft worden.
304. Le meurtre emportera la peine de mort, lorsqu'il aura précédé, accompagné ou suivi un autre crime ou délit.
En tout autre cas, le coupable de meurtre sera puni de la peine des travaux forcés à perpétuité.
Art. 13, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:
3°. manslag, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van eene andere misdaad of een wanbedrijf, mits de manslag niet gestrekt heeft om het plegen van die misdaad of dat wanbedrijf voor te bereiden, gemakkelijk te maken of de ontdekking daarvan voor te komen.
Art. 9 (omtrent verzachtende omstandigheden) dezer wet 29 Junij 1854) is hier niet van toepassing.
  1. Beter: benemen.
Tweede onder-afdeeling. — Bedreigingen.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Bedreigingen.

Menaces.

305. Al wie, bij naamloos of onderteekend geschrift, met moord, vergiftiging of eenige andere gewelddadigheid tegen personen, die met den dood, eeuwigen dwangarbeid (een tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) of wegvoering naar een oord van ballingschap strafbaar is, bedreigd zal hebben, zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden, in geval de bedreiging geschied is met bevel om een som gelds op eene aangeduide plaats neêr te leggen, of om eenige andere voorwaarde te vervullen. 305. Quiconque aura menacé, par écrit anonyme ou signé, d'assassinat, d'empoisonnement, ou de tout autre attentat contre les personnes, qui serait punissable de la peine de mort, des travaux forcés à perpétuité, ou de la déportation, sera puni de la peine des travaux forcés à temps, dans le cas où la menace, aurait été faite avec ordre de déposer une somme d'argent dans un lieu indiqué ou de remplir toute autre condition.
306. In geval deze bedreiging met geenerlei bevel of voorwaarde verzeld is gegaan, zal de straf in een gevangenis van ten minste twee, en ten hoogste vijf jaren, en eene geldboete van honderd tot zes honderd franken bestaan. 306. Si cette menace n'a été accompagnée d'aucun ordre ou condition, la peine sera d'un emprisonnement de deux ans au moins et de cinq ans au plus, et d'une amende de cent francs à six cents francs.
307. In gevalle de bedreiging met bevel of voorwaarde mondeling geschied is, zal de schuldige met een gevangenis van zes maanden tot twee jaren en een geldboete van vijf en twintig tot drie honderd franken (gestraft worden [1]). 307. Si la menace faite avec ordre ou sous condition a été verbale, le coupable sera puni d'un emprisonnement de six mois à deux ans, et d'une amende de vingt-cinq francs à trois cents francs.
308. In de gevallen, waarin bij de twee vorige artikelen voorzien wordt, zal de schuldige bovendien, bij het vonnis, onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden ten minste voor vijf en ten hoogste voor tien jaren. 308. Dans les cas prévus par les deux précédents articles, le coupable pourra de plus être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police pour cinq ans au moins et dix ans au plus.
  1. De officiële vertaling heeft: bestaan.
Tweede afdeeling. — Moedwillige kwetsuren en slagen of stooten, die niet onder de benaming van doodslag vallen, en andere moedwillige misdaden of wanbedrijven.
[bewerken]

TWEEDE AFDEELING.

SECTION II.

Moedwillige kwetsuren en slagen of stooten, die niet onder de benaming van doodslag vallen, en andere moedwillige misdaden of wanbedrijven.

Blessures et coups volontaires non qualifiés meurtre, et autres crimes et délits volontaires.

309. Met het tuchthuis zal gestraft worden, al wie iemand kwetsuren, slagen, of stooten toegebragt zal hebben, in gevalle uit deze gewelddadigheid eene ziekte of beletsel van te werken ontstaan is van meer dan twintig dagen. 309. Sera puni de la peine de la réclusion, tout individu qui aura fait des blessures ou porté des coups, s'il est résulté de ces actes de violence une maladie ou incapacité de travail personnel pendant plus de vingt jours.
Art. 14, wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft: — —
2°. de gewelddadigheden in art. 309 van dat Wetboek (van Strafregt) vermeld.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Met artikel 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
310. In gevalle de misdaad bij het vorig artikel gemeld, met voorbedachten rade of met geleider lage gepleegd is, zal de straf in den dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) bestaan. 310. Si le crime mentionné au précédent article a été commis avec préméditation ou guet-apens, la peine sera celle des travaux forcés à temps.
311. Wanneer de kwetsuren of slagen geenerlei ziekte of beletsel van te werken, als bij artikel 309 gemeld, veroorzaakt zullen hebben, zal de schuldige met eene gevangenzetting van een maand tot twee jaren, en een geldboete van zestien tot twee honderd franken gestraft worden.
In gevalle van voorbedachten rade of geleider lage, zal de gevangenzetting zijn voor twee tot vijf jaren, en de geldboete van vijftig tot vijf honderd franken.
311. Lorsque les blessures ou les coups n'auront occasionné aucune maladie ni incapacité de travail personnel de l'espèce mentionnée en l'article 309, le coupable sera puni d'un emprisonnement d'un mois à deux ans, et d'une amende de seize francs à deux cents francs.
S'il y a eu préméditation ou guet-apens, l'emprisonnement sera de deux ans à cinq ans, et l'amende de cinquante francs à cinq cents francs.
312. Bijaldien de schuldige in de gevallen van artikel 309, 310 en 311, de misdaad jegens zijne wettige natuurlijke of aangenomen vader of moeder, of wettige grootouders van eerderen of verderen graad gepleegd mogt hebben, zal hij gestraft worden als volgt:
Zoo het artikel, waartoe het geval behoort, gevangenzetting en geldboete bepaalt, zal de schuldige de straf van het tuchthuis ondergaan.
Zoo het artikel de straf van het tuchthuis bepaalt, zal de schuldige die van dwangarbeid voor een tijd ondergaan.
Zoo het artikel de straf van dwangarbeid voor een tijd bepaalt, zal hij den eeuwigen dwangarbeid ondergaan
.
312. Dans les cas prévus par les articles 309, 310 et 311, si le coupable a commis le crime envers ses père [ou] mère légitimes, naturels ou adoptifs, ou autres ascendants légitimes, il sera puni ainsi qu'il suit:
Si l'article auquel le cas se référera prononce l'emprisonnement et l'amende, le coupable subira la peine de la réclusion;
Si l'article prononce la peine de la réclusion, il subira celle des travaux forcés à temps; Si l'article prononce la peine des travaux forcés à temps, il subira celle des travaux forcés à perpétuité
.
Art. 15, wet
29 Junij 54.
Art. 312 van het Wetboek van Strafregt wordt ingetrokken en de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders of jegens grootouders als eene verzwarende omstandigheid aangemerkt, waarop de regter, behoudens de bepalingen van artt. 9 en 20 dezer wet (29 Junij 1854), bij de toepassing der straf moet acht geven.
De regter is zelfs bevoegd de tuchthuis- of gevangenisstraf met een derde boven het maximum te verhoogen.
Art. 9, wet
29 Junij 54.
(Zie aant. bij art. 36.)
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 15 dezer wet (29 Junij 1854).
313. Bijaldien de misdaden en wanbedrijven in deze en de vorige afdeeling vermeld, bij oproerige zamenrotting, met opstand, of plundering begaan zijn, zullen zij aan de hoofden, beleggers, aanstokers en opzetters van die zamenrottingen, opstanden, of plunderingen toegerekend worden, welke als schuldig aan deze misdaden of aan deze wanbedrijven gestraft, en tot dezelfde straffen veroordeeld zullen worden, als die (welke [1]) ze in persoon gepleegd hebben. 313. Les crimes et les délits prévus dans la présente section et dans la section précédente, s'ils sont commis en réunion séditieuse, avec rébellion ou pillage, sont imputables aux chefs, auteurs, instigateurs et provocateurs de ces réunions, rébellions ou pillages, qui seront punis comme coupables de ces crimes ou de ces délits, et condamnés aux mêmes peines que ceux qui les auront personnellement commis.
314. Al wie priempoken, schietgeweren, tromblons genaamd, of wat soort van geweer [2]) het ook zijn mag, dat bij de wet of bij eenig regerings-reglement verboden is, gemaakt of verkocht zal hebben, zal met een gevangenzettin van zes dagen tot zes maanden gestraft worden.

Die de voorzegde wapenen draagt zal met eene geldboete van zestien tot twee honderd franken gestraft worden.
In het een en ander geval zal het geweer [3]) verbeurdverklaard worden.
Alles onverminderd zwaarder straf, zoo er die valt, in geval van medepligtigheid aan misdaad.
314. Tout individu qui aura fabriqué ou débité des stylets, tromblons ou quelque espèce que ce soit d'armes prohibées par la loi ou par des règlements d'administration publique, sera puni d'un emprisonnement de six jours à six mois.
Celui qui sera porteur desdites armes, sera puni d'une amende de seize francs à deux cents francs.
Dans l'un et l'autre cas, les armes seront confisquées.
Le tout sans préjudice de plus forte peine, s'il y échet, en cas de complicité de crime.
315. Boven de boetstraffen bij de vorige artikelen gemeld, zullen de geregten het toezigt der hooge policie voor twee tot tien jaren moge opleggen. 315. Outre les peines correctionnelles mentionnées dans les articles précédents, les tribunaux pourront prononcer le renvoi sous la surveillance de la haute police, depuis deux ans jusqu'à dix ans.
316. Al wie schuldig is aan de misdaad van ontmanning, zal de straf van eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) ondergaan.
In gevalle de dood daaruit ontstaan is binnen de veertig dagen na het plegen der misdaad, zal de schuldige de doodstraf ondergaan.
316. Toute personne coupable du crime de castration, subira la peine des travaux forcés à perpétuité.
Si la mort en est résultée avant l'expiration des quarante jours qui auront suivi le crime, le coupable subira la peine de mort.
317. Al wie, door spijzen, dranken, artsenijen, gewelddadigheden, of eenig ander middel, het misvallen van eene zwangere vrouw bewerkt zal hebben, hetzij zij zelve daarin toestemt of niet, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
Dezelfde straf zal uitgewezen worden tegen de vrouw, die zich zelve een misdragt bewerkt zal hebben of die toegestemd zal hebben om de middelen, haar ten dien einde voorgeschreven of toegediend, te gebruiken, in gevalle het misvallen daarop gevolgd is.
De genees- en heelmeesters en soortgelijke beambten, (officiers de santé), gelijk ook de artsenijbereiders, die deze middelen voorgeschreven of toegediend zullen hebben, zullen, in gevalle het misvallen plaats gehad heeft, tot dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) veroordeeld worden.
317. Quiconque, par aliments, breuvages, médicaments, violences, ou par tout autre moyen, aura procuré l'avortement d'une femme enceinte, soit qu'elle y ait consenti ou non, sera puni de la réclusion.
La même peine sera prononcée contre la femme qui se sera procuré l'avortement à elle-même, ou qui aura consenti à faire usage des moyens à elle indiqués ou administrés à cet effet, si l'avortement s'en est ensuivi.
Les médecins, chirurgiens et autres officiers de santé, ainsi que les pharmaciens qui auront indiqué ou administré ces moyens, seront condamnés à la peine des travaux forcés à temps, dans le cas où l'avortement aurait eu lieu.
318. Al wie vervalschte dranken, die schadelijke inmengsels voor de gezondheid bevatten, verkocht of vertierd zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenzetting voor zes dagen tot twee jaren en eene geldboete van zestien tot vijf honderd franken.
De vervalschte franken, die bevonden zullen worden den verkooper of vertierder toe te behooren, zullen in beslag genomen en verbeurdverklaard worden.
318. Quiconque aura vendu ou débité des boissons falsifiées, contenant des mixtions nuisibles à la santé, sera puni d'un emprisonnement de six jours à deux ans, et d'une amende de seize francs à cinq cents francs.
Seront saisies et confisquées les boissons falsifiées trouvées appartenir au vendeur ou débitant.
Wet 19 Mei
1829, Stbl.
35.
Art. 1. Een iegelijk, die onder tot verkoop of ter uitdeeling bestemd brood, eetwaren of eenige van derzelver bestanddeelen, zal gemengd hebben of zal hebben doen mengen, zwavelzuur-koper (blaauw-vitriool of koper-groen), zwavelzuur-zink (witte vitriool) of eenige andere vergiftige stoffen, zal gestraft worden met eene gevangenis van twee tot vijf jaren en eene geldboete van twee honderd tot vijf honderd gulden, met intrekking tevens van deszelfs patent en ontzegging zijner bevoegdheid om, gedurende den tijd der gevangenisstraf, dergelijk parent te erlangen.
2. Met gelijke straffen zullen gestraft worden allen en een iegelijk, die onder ter verkoop of ter uitdeeling bestemde dranken of derzelver bestanddeelen, vergiftige stoffen zullen gemengd hebben of zullen hebben doen mengen.
3. De straffen, bij de voorgaande artikelen bedreigd, zullen almede worden toegepast op al wie ter verkoop of ter uitdeeling bestemd brood, eetwaren, franken of derzelver bestanddeelen, met de in artt. 1 en 2 bedoelde vergiftige stoffen vermengd, met voorkennis van zoodanige vermening zal hebben verkocht, verietd of uitgedeeld, of gepoogd zal hebben te verkoopen, te vertieren of uit te deelen of te doen uitdeelen; mitsgaders op een iegelijk die de vergiftigde stoffen zal verkocht of verschaft hebben, met voorweten, dat dezelve tot het misdrijf zou dienen.
4. Bij uitbreiding en wijziging van art. 318 van het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt, worden de, bij dat artikel vermelde strafbepalingen, bij deze, van toepassing verklaard op een iegelijk, die tot verkoop of ter uitdeeling bestemd, brood, eet- of drinkwaren of derzelver bestanddeelen, met voor de gezondheid schadelijke stoffen zal hebben vermengd, doen vermengen of eenige dier eetwaren, drinkwaren of derzelver bestanddeelen, met voorkennis van zoodanige vermening verkocht of verietd of uitgedeeld zal hebben, of gepoogd zal hebben dezelve te verkoopen of te vertieren, uit te deelen of te doen uitdeelen.
5. In gevalle van herhaling der misdrijven in de voorgaande artikelen vermeld zullen de bepalingen worden toegepast van art. 58 van het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt.
6. Onverminderd de straffen in artt. 1, 2, 3 en 5 opgenoemd, zal door den regter de aanplakking en openbaarmaking van het vonnis worden bevolen, ten koste van den schuldig verklaarde.
7. De bij deze wet vastgestelde straffen, zullen in allen gevalle vergezeld gaan van de inbeslagneming en vernietiging van het brood, de eetwaren of dranken of tot eetwaren of dranken bestemde zelfstandigheden, die met vergiftige of schadelijke stoffen zullen vermengd zijn.
8. Door de tegenwoordige wet wordt in geenen deele gederogeerd aan de bepalingen, vervat in art. 302 van het thans nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt, betrekkelijk diegenen, welke zich aan de misdaad van vergiftiging schuldig maken, zoo als die misdaad in art. 301 van hetzelve Wetboek is omschreven.
(Zie art. 11, Wet 29 Junij 1854, — en voorts omtrent het verkoopen van vergiften enz., art. 5, wet 12 Aug. 1849, Stbl. 36; houdende verordeningen omtrent het gebruik der Pharmacopæa Belgica en de invoering van de Pharmacopæa Neerlandica, — art. 9, wet 1 Junij 1865, Stbl. 60, regelende de uitoefening der geneeskunst, — artt. 7, 13, 14, 20, 29, wet 1 Junij 1865, Stbl. 61, regelende de uitoefening der artsenij-bereidkunst).
  1. Dit woord — ontbreekt in de officiële vertaling.
  2. Beter: wapenen.
  3. Beter: wapen.
Derde afdeeling. — Onwillige nederlaag, kwetsuren en slagen, verschoonbare misdaden en wanbedrijven, en gevallen waarin zij niet verschoond mogen worden, nederlagen, kwetsuren en slagen, die noch misdaden noch wanbedrijven zijn.
[bewerken]

DERDE AFDEELING.

SECTION III.

Onwillige nederlaag 1), kwetsuren en slagen, verschoonbare misdaden en wanbedrijven, en gevallen waarin zij niet verschoond mogen worden, nederlagen 1), kwetsuren en slagen, die noch misdaden noch wanbedrijven zijn.

Homicide, blessures et coups involontaires; crimes et délits excusables, et cas où ils ne peuvent être excuses; homicide, blessures et coups qui ne sont ni crimes, ni délits.

Eerste onder-afdeeling. — Onwillige nederlaag, kwetsuren en slagen.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Onwillige nederlaag 1), kwetsuren en slagen.

Homicide, blessures et coups involontaires.

319. Al wie, uit onhandigheid of onbedrevenheid, onvoorzigtigheid, onoplettendheid, achteloosheid of verzuim van inachtneming der reglementen, onwillig een nederland [1]) gedaan, of dezelve onwillig veroorzaakt zal hebben, zal met een gevangenis van drie maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot zes honderd franken gestraft worden. 319. Quiconque, par maladresse, imprudence, inattention, négligence ou inobservation des règlements, aura commis involontairement un homicide, ou en aura involontairement été la cause, sera puni d'un emprisonnement de trois mois à deux ans, et d'une amende de cinquante francs à six cents francs.
320. In geval uit het gebrek van bedrevenheid of van voorzorg slechts kwetsuren, of slagen of stooten ontstaan zijn, zal de gevangenzetting voor zes dagen tot twee maanden, en de boete van zestien tot honderd franken zijn. 320. S'il n'est résulté du défaut d'adresse ou de précaution que des blessures ou coups, l'emprisonnement sera de six jours à deux mois, et l'amende sera de seize francs à cent francs.
  1. Beter: manslag.
Tweede onder-afdeeling. — Verschoonbare misdaden en wanbedrijven, en gevallen waarin zij niet verschoon mogen worden.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Verschoonbare misdaden en wanbedrijven, en gevallen waarin zij niet verschoond mogen worden.

Crimes et délits excusables, et cas où ils ne peuvent être excusés.

321. De doodslag, zoo als ook de kwetsuren, en slagen of stooten zijn verschoonbaar, in gevalle zij door zware slagen of gewelddadigheden jegens iemands lijf of leven, verwekt (of geprovoceerd) zijn geworden. 321. Le meurtre, ainsi que les blessures et les coups sont excusables, s'ils ont été provoqués par des coups ou violences graves envers les personnes.
322. De misdaden en wanbedrijven in het vorig artikel vermeld, zijn desgelijks verschoonbaar, in geval zij begaan zijn, met bij den dag het beklimmen of inbreken van omschuttingen, muren, of den ingang van een bewoond huis of bewoond wordend gedeelte van een huis, of van derzelver toebehooren, af te weren.
In gevalle de zaak [1]) bij den nacht voorvalt, wordt het geval bij artikel 329 bepaald.
322. Les crimes et délits mentionnés au précédent article sont également excusables, s'ils ont été commis en repoussant pendant le jour l'escalade ou l'effraction des clôtures, murs ou entrée d'une maison ou d'un appartement habité ou de leurs dépendances.
Si le fait est arrivé pendant la nuit, ce cas est réglé par l'article 329.
323. De vadermoord is nooit verschoonbaar. 323. Le parricide n'est jamais excusable.
324. De doodslag door den man aan zijne vrouw, of door deze aan haren man gepleegd, is niet verschoonbaar, in gevalle het leven van den man of de vrouw, die den doodslag begaan heeft, niet in het eigenst oogenblik van den doodslag in gevaar was gebragt.
Echter is in het geval van overspel, bij artikel 336 gemeld, de doodslag door den man aan zijn vrouw, zoo als ook aan haren medepligtige begaan, verschoonbaar, geschied zijnde in het oogenblik, dat hij in het huis zijner zamenwoning met zijne vrouw hen te zamen op de daad (in flagranti) betrapt.
324. Le meurtre commis par l'époux sur l'épouse, ou par celle-ci sur son époux, n'est pas excusable, si la vie de l'époux ou de l'épouse qui a commis le meurtre n'a pas été mise en péril dans le moment même où le meurtre a eu lieu.
Néanmoins, dans le cas d'adultère, prévu par l'article 336, le meurtre commis par l'époux sur son épouse, ainsi que sur le complice, à l'instant où il les surprend en flagrant délit dans la maison conjugale, est excusable.
325. De misdaad van ontmanning zal, indien zij onmiddelijk door eene gewelddadige schennis der eerbaarheid veroorzaakt (geprovoceerd) is, gelijk een verschoonbare doodslag of kwetsing aangemerkt worden. 325. Le crime de castration, s'il a été immédiatement provoqué par un outrage violent à la pudeur, sera considéré comme meurtre ou blessures excusables.
326. Zoo wanneer het verschoonend feit bewezen wordt,
In geval van een misdaad, die doodstraffe of eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren), of wegvoering naar een oord van ballingschap medebrengt, zal de straf tot eene gevangenis van een tot vijf jaren verminderd worden;
In geval van alle andere misdaad, zal zij tot eene gevangenis van zes maanden tot twee jaren verminderd worden.
In deze twee eerste gevallen zullen de schuldigen bovendien, bij het vonnis, onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden, ten minste voor vijf, en ten hoogste voor tien jaren.

In gevalle van een wanbedrijf, zal de straf verminderd worden tot eene gevangenis van zes dagen tot zes maanden.
326. Lorsque le fait d'excuse sera prouvé,
S'il s'agit d'un crime emportant la peine de mort, ou celle des travaux forcés à perpétuité, ou celle de la déportation, la peine sera réduite à un emprisonnement d'un an à cinq ans;


S'il s'agit de tout autre crime, elle sera réduite à un emprisonnement de six mois à deux ans;
Dans ces deux premiers cas, les coupables pourront de plus être mis par l'arrêt ou le jugement sous la surveillance de la haute police pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
S'il s'agit d'un délit, la peine sera réduite à un emprisonnement de six jours à six mois.
  1. Beter: daad.
Derde onder-afdeeling. — Neêrlagen, kwetsuren, en slagen of stooten, niet als misdaden of wanbedrijven aangemerkt.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Neêrlagen 1), kwetsuren, en slagen of stooten, niet als misdaden of wanbedrijven aangemerkt.

Homicide, blessures et coups non qualifiés crimes ni délits.

327. Daar is noch misdaad noch wanbedrijf, wanneer de begane nederlaag [1]) of de toegebragte kwetsuren, of slagen of stooten door de wet bevolen en door het wettig gezag gelast zijn geworden. 327. Il n'y a ni crime ni délit, lorsque l'homicide, les blessures et les coups étaient ordonnés par la loi et commandés par l'autorité légitime.
328. Daar is noch misdaad noch wanbedrijf, wanneer de begane nederlaag [1]) of de toegebragte kwetsuren, of slagen of stooten door den werkelijken nooddwang der wettige zelfverdediging of verdediging van een ander bevolen werd. 328. Il n'y a ni crime ni délit, lorsque l'homicide, les blessures et les coups étaient commandés par la nécessité actuelle de la légitime défense de soi-même ou d'autrui.
329. Onder de gevallen van werkelijken nooddwang van verdediging zijn de twee volgende begrepen:
1°. Zoo de nederlaag [1]) begaan, zoo de kwetsuren, of slagen of stooten toegebragt zijn, met bij den nacht, de beklimming of inbreking der omschuttingen, muren, of deuren van een bewoond huis of bewoond gedeelte van een huis, of van derzelver toebehooren, af te weren;

2°. Zoo de zaak [2]) voorvalt in zich te verweren tegen daders van gewelddadigen diefstal of plundering.
329. Sont compris dans les cas de nécessité actuelle de défense, les deux cas suivants:
1°. Si l'homicide a été commis, si les blessures ont été faites, ou si les coups ont été portés en repoussant pendant la nuit l'escalade ou l'effraction des clôtures, murs ou entrée d'une maison ou d'un appartement habité ou de leurs dépendances;
2°. Si le fait a eu lieu en se défendant contre les auteurs de vols ou de pillages exécutés avec violence.
  1. 1,0 1,1 1,2 Beter: manslag.
  2. Beter: daad.
Vierde afdeeling. — Aantasting der zeden.
[bewerken]

VIERDE AFDEELING.

SECTION IV.

Aantasting der zeden.

Attentats aux moeurs.

330. Al wie eene openbare schennis van de eerbaarheid of beleediging tegen dezelve begaan zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting voor drie maanden tot een jaar, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. 330. Toute personne qui aura commis un outrage public à la pudeur, sera punie d'un emprisonnement de trois mois à un an, et d'une amende de seize francs à deux cents francs.
331. Al wie de misdaad van verkrachting begaan, of zich schuldig gemaakt zal hebben aan eenige andere feitelijkheid [1]) tegen de eerbaarheid, tegen iemand van de eene of andere kunne met gewelddadigheid uitgevoerd of ondernomen, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 331. Quiconque aura commis le crime de viol, ou sera coupable de tout autre attentat à la pudeur, consommé ou tenté avec violence contre des individus de l'un ou de l'autre sexe, sera puni de la réclusion.
332. In gevalle de misdaad gepleegd is geworden aan een kind beneden de volle vijftien jaren, zal de schuldige met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden. 332. Si le crime a été commis sur la personne d'un enfant au-dessous de l'âge de quinze ans accomplis, le coupable subira la peine des travaux forcés à temps.
333. De straf zal in eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) bestaan, in gevalle de schuldigen onder diegenen behooren, die gezag hebben over den persoon aan wien zij de misdaad gepleegd hebben, in gevalle zij leermeesters of loonbedienden van dezelven, of in geval zij openbare beambten, of leraars (of bedienaars) van eenige godsdienst zijn, of in gevalle de schuldige, wie of wat hij ook zij, in zijne misdaad door een of meer personen bijgestaan is geworden. 333. La peine sera celle des travaux forcés à perpétuité, si les coupables sont de la classe de ceux qui ont autorité sur la personne envers laquelle ils ont commis l'attentat, s'ils sont ses instituteurs ou ses serviteurs à gages, ou s'ils sont fonctionnaires publics, ou ministres d'un culte, ou si le coupable, quel qu'il soit, a été aidé dans son crime par une ou plusieurs personnes.
334. Al wie zich feitelijk tegen de zeden vergrepen zal hebben, met zijn werk te maken om de ongebondenheid of onzedelijkheid (débauche) of de verleiding van jonge lieden beneden den ouderdom van een en twintig jaren, van de eene of andere kunne, op te wekken, te bevorderen of behulpzaam te zijn, zal gestraft worden met een gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot vijf honderd franken.
In gevalle van overgeven tot een ontuchtig leven (prostitutie) of verleiding, verwekt, bevorderd, of aangemoedigd door de vaders, moeders, voogden, of andere personen, met het opzigt over hen belast, zal de straf van dezen in twee tot vijf jaren gevangenis en drie honderd tot duizend franken geldboete bestaan.
334. Quiconque aura attenté aux meurs, en excitant, favorisant ou facilitant habituellement la débauche ou la corruption de la jeunesse de l'un ou de l'autre sexe au-dessous de l'âge de vingt-un ans, sera puni d'un emprisonnement de six mois à deux ans, et d'une amende de cinquante francs à cinq cents francs.
Si la prostitution ou la corruption a été excitée, favorisée ou facilitée par leurs père, mère, tuteurs ou autres personnes chargées de leur surveillance, la peine sera de deux ans à cinq ans d'emprisonnement, et de trois cents francs à mille francs d'amende.
335. Den schuldigen aan het wanbedrijf in het vorig artikel gemeld, zal alle voogdij of curatorschap, en alle deelhebbing in de raadplegingen van nabestaanden ontzegd worden. Namelijk, diengene waarop de eerste paragraaf van dat artikel toepasselijk is, gedurende ten minste twee en ten hoogste vijf jaren; en diengene, waarvan de tweede paragraaf handelt, gedurende ten minste tien en ten hoogste twintig jaren.

In gevalle het wanbedrijf door den vader of moeder begaan is, zal de schuldige bovendien ontzet worden van de regten en voordeelen, hem op den persoon en de goederen van het kind gegeven bij het Wetboek Napoleon, eerste boek, negende titel, van de vaderlijke magt (art. 353 en volgende van het burgerlijk Wetboek).
In alle gevallen, zullen de schuldigen bovendien bij het vonnis onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden, met toepassing op de during van dit toezigt, van hetgene bij dit artikel ten aanzien der during van de ontzegging der voogdijen en curatorschappen, en van deelhebbing aan de familie-raadplegingen, bepaald is.
335. Les coupables du délit mentionné au précédent article seront interdits de toute tutelle et curatelle, et de toute participation aux conseils de famille; savoir, les individus auxquels s'applique le premier paragraphe de cet article, pendant deux ans au moins et cinq ans au plus, et ceux dont il est parlé au second paragraphe, pendant dix ans au moins et vingt ans au plus.
Si le délit a été commis par le père ou la mère, le coupable sera de plus privé des droits et avantages à lui accordés sur la personne et les biens de l'enfant par le Code Napoléon, Livre Ier, Titre IX, de la Puissance paternelle.
Dans tous les cas, les coupables pourront de plus être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police, en observant, pour la durée de la surveillance, ce qui vient d'être établi pour la durée de l'interdiction mentionnée au présent article.
8
336. Het overspel van de vrouw zal niet aangebragt kunnen worden dan door den man. Dit vermogen zal zelfs ophouden, wanneer hij in het geval van artikel 339 is. 336. L'adultère de la femme ne pourra être dénoncé que par le mari: cette faculté même cessera, s'il est dans le cas prévu par l'article 339.
(Zie art. 22 Wetb. v. Strafv.).
337. De vrouw die van overspel overtuigd wordt, zal de straf van gevangenzetting voor ten minste drie maanden en ten hoogste twee jaren ondergaan.
De man zal meester zijn om de werking dezer veroordeling te doen ophouden, door zijne vrouw vrijwillig terug te nemen.
337. La femme convaincue d'adultère subira la peine de l'emprisonnement pendant trois mois au moins et deux ans au plus.
Le mari restera le maître d'arrêter l'effet de cette condamnation, en consentant à reprendre sa femme.
338. De medepligtige der vrouw in het overspel zal gestraft worden met een gevangenzetting voor gelijken tijd, en bovendien met eene geldboete van honderd tot twee duizend franken.

De eenige bewijzen, die tegen den beklaagde van medepligtigheid (in overspel) toegelaten mogen worden, zijn buiten het betrappen op heeter daad, zoodanige als uit brieven of andere stukken door den beklaagde geschreven, voortvloeijen.
338. Le complice de la femme adultère sera puni de l'emprisonnement pendant le même espace de temps, et, en outre, d'une amende de cent francs à deux mille francs.
Les seules preuves qui pourront être admises contre le prévenu de complicité, seront, outre le flagrant délit, celles résultant de lettres ou autres pièces écrites par le prévenu.
339. De man, die in het huis door hem met zijne vrouw bewoond, eene bijzit onderhoudt en op de klagt zijner vrouw, overtuigd wordt, zal met eene geldboete van honderd tot twee duizend franken gestraft worden. 339. Le mari qui aura entretenu une concubine dans la maison conjugale, et qui aura été convaincu sur la plainte de la femme, sera puni d'une amende de cent francs à deux mille francs.
340. Al wie in den band des huwelijks zijnde, een tweede [2]) huwelijk aangaat vóór de ontbinding van het vorige, zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden.
De openbare ambtenaar, die, kennis hebbende van het bestaan van het vorige, zich bij de verbinding van dit tweede heeft laten gebruiken, zal tot dezelfde straf veroordeeld worden.
340. Quiconque étant engagé dans les liens du mariage en aura contracté un autre avant la dissolution du précédent, sera puni de la peine des travaux forcés à temps.
L'officier public qui aura prêté son ministère à ce mariage, connaissant l'existence du précédent, sera condamné à la même peine.
(Zie art. 195).
  1. Beter: aanslag.
  2. Beter: een ander.
Vijfde afdeeling. — Onwettig arrest of aantasting en in bewaringhouding van personen.
[bewerken]

VIJFDE AFDEELING.

SECTION V.

Onwettig arrest of aantasting en in bewaringhouding van personen.

[Arrestations] illégales et séquestration de personnes.

341. Met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) zullen diegenen gestraft worden, die zonder bevel der gestelde magten, en buiten de gevallen, waarin de wet het vatten der beklaagden beveelt, eenige personen aangehouden, vastgehouden, of in bewaring gesteld zullen hebben;
Al wie tot het doen van de aanhouding of bewaring eenige plaats verstrekt zal hebben, zal dezelfde straf ondergaan.
341. Seront punis de la peine des travaux forcés à temps, ceux qui, sans ordre des autorités constituées et hors les cas où la loi ordonne de saisir des prévenus, auront arrêté, détenu ou séquestré des personnes quelconques;
Quiconque aura prêté un lieu pour exécuter la détention ou séquestration, subira la même peine.
342. In gevalle de vasthouding of bewaring langer dan eene maand geduurd heeft, zal de straf in eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) bestaan. 342. Si la détention ou séquestration a duré plus d'un mois, la peine sera celle des travaux forcés à perpétuité.
343. De straf zal tot gevangenzetting voor twee tot vijf jaren verminderd worden, in gevalle de schuldigen aan de wanbedrijven bij art. 341 gemeld, vóór dat zij werkelijk vervolg worden, de aan- of vastgehouden of in bewaring gehouden persoon, vóór den vollen tienden dag na dien van de aan- of vasthouding of in bewaringstelling, in vrijheid gesteld zullen hebben. Echter zullen zij onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden voor vijf tot tien jaren toe. 343. La peine sera réduite à l'emprisonnement de deux ans à cinq ans, si les coupables des délits mentionnés en l'article 341, non encore poursuivis de fait, ont rendu la liberté à la personne arrêtée, séquestrée ou détenue, avant le dixième jour accompli depuis celui de l'arrestation, détention ou séquestration. Ils pourront néanmoins être renvoyés sous la surveillance de la haute police, depuis cinq ans jusqu'à dix ans.
344. In elk der (drie [1]) volgende gevallen:
1°. Bijaldien de aanhouding geschied is met aanmatiging van het costuum, onder een valschen naam, of op een valschen last of bevel van het openbaar gezag;
2°. Bijaldien de aan- of vastgehouden, of in bewaring gehouden persoon, met den dood gedreigd is;
3°. Bijaldien hij aan den lijve mishandeld of gepijnigd is, zullen de schuldigen met den dood gestraft worden.
344. Dans chacun des trois cas suivants
1°. Si l'arrestation a été exécutée avec le faux costume, sous un faux nom, ou sur un faux ordre de l'autorité publique;
2°. Si l'individu arrêté, détenu ou séquestré, a été menacé de la mort;
3°. S'il a été soumis à des tortures corporelles;
Les coupables seront punis de mort.
  1. Dit woord ontbreekt in de officiële vertaling.
Zesde afdeeling. — Misdaden en wanbedrijven, strekkende om het bewijs van den burgerlijken staat van een kind te verhinderen of te vernietigen, of zijn bestaan in gevaar te brengen. — Opligting of vervoering van minderjarigen. — Inbreuk op de wetten over het begraven.
[bewerken]

ZESDE AFDEELING.

SECTION VI.

Misdaden en wanbedrijven, strekkende om het bewijs van den burgerlijken staat [1]) van een kind te verhinderen of te vernietigen, of zijn bestaan in gevaar te brengen. — Opligting of vervoering van minderjarigen. — Inbreuk op de wetten over het begraven.

Crimes et délits tendant à empêcher ou détruire la preuve de l'état civil d'un enfant, ou à compromettre son existence. — Enlèvement de mineurs. — Infraction aux lois sur les inhumations.

Eerste onder-afdeeling. — Misdaden en wanbedrijven jegens een kind.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Misdaden en wanbedrijven jegens een kind.

Crimes et délits envers l'enfant.

345. Die schuldig is aan opligting of wegvoering of wegvoering, aan verberging, of aan wegmaking van een kind, (aan) onderschuiving of verwisseling van het eene kind aan of voor het andere, of aan ondersteking van een kind aan eene vrouw die niet verlost (of bevallen) is, zullen met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
Dezelfde straf zal plaats grijpen tegen diegenen, die met een kind belast zijnde, hetzelve aan hen, die regt hebben om het op te eischen, niet opgeleverd zullen hebben.
345. Les coupables d'enlèvement, de recélé ou de suppression d'un enfant, de substitution d'un enfant à un autre, ou de supposition d'un enfant à une femme qui ne sera pas accouchée, seront punis de la réclusion.
La même peine aura lieu contre ceux qui, étant chargés d'un enfant, ne le représenteront point aux personnes qui ont [le] droit de le réclamer.
346. Al wie, bij de bevalling eener vrouw tegenwoordig geweest zijnde, de verklaring bij artikel 56 van het Wetboek Napoleon (art. 30 van het burgerlijk Wetboek) (voorgeschreven [2]), en zulks binnen den tijd bij artikel 55 van hetzelfde Wetboek (art. 20 van hetzelfde Wetboek) (bepaald [2]), niet gedaan zal hebben, zal met eene gevangenzetting van zes dagen tot zes maanden, en eene geldboete van zestien tot drie honderd franken gestraft worden. 346. Toute personne qui, ayant assisté à un accouchement, n'aura pas fait la déclaration à elle prescrite par l'article 56 du Code Napoléon, et dans le délai fixé par l'art. 55 du même Code, sera punie d'un emprisonnement de six jours à six mois, et d'une amende de seize francs à trois cents francs.
347. Al wie een jonggeboren kind gevonden hebbende, hetzelve niet aan den ambtenaar van den burgerlijken staat [3]) overgegeven zal hebben, als bij artikel 58 van het Wetboek Napoleon (art. 33 van het burgerlijk Wetboek) voorgeschreven wordt, zal gestraft worden met de straffen, bij het vorig artikel gesteld.
Deze verordening is niet toepasselijk op dengene, die het kind tot zijn laste mogt willen nemen en deswegens voor de municipaliteit der plaats, waar het kind gevonden is, zijne verklaring gedaan zal hebben.
347. Toute personne qui, ayant trouvé un enfant nouveau-né, ne l'aura pas remis à l'officier de l'état civil, ainsi qu'il est prescrit par l'article 58 du Code Napoléon, sera punie des peines portées au précédent article.
La présente disposition n'est point applicable à celui qui aurait consenti à se charger de l'enfant, et qui aurait fait sa déclaration à cet égard devant la municipalité du lieu où l'enfant a été trouvé.
(Zie artt. 2, 3, 5, 6 Kon. Besluit 19 Aug. 1859, Stbl. 82.)
348. Diegenen, die een kind van beneden de volle zeven jaren, hetwelk hun om er zorg voor te dragen, of uit eenigen anderen hoofde, toevertrouwd is geworden, naar een godshuis gebragt zullen hebben, zullen met een gevangenzetting voor zes weken tot zes maanden, en eene geldboete van zestien tot vijftig franken gestraft worden.
Echter zal geenerlei straf gewezen worden, bijaldien zij niet gehouden waren of zich niet verbonden hadden, om voor niet voor den kost en het onderhoud van het kind te zorgen, en niemand daar zorg voor gedragen mogt hebben.
348. Ceux qui auront porté à un hospice un enfant au-dessous de l'âge de sept ans accomplis, qui leur aurait été confié afin qu'ils en prissent soin, ou pour toute autre cause, seront punis d'un emprisonnement de six semaines à six mois, et d'une amende de seize francs à cinquante francs.
Toutefois aucune peine ne sera prononcée, s'ils n'étaient pas tenus ou ne s'étaient pas obligés de pourvoir gratuitement à la nourriture et à l'entretien de l'enfant, et si personne n'y avait pourvu.
349. Degenen, die een kind van beneden de volle zeven jaren op eene eenzame plaats, te vondeling zullen hebben gelegd en verlaten, degenen, die last gegeven zullen hebben om het dus te vondeling te stellen, in gevalle die last uitgevoerd is, zullen te dier zake alleen, tot eene gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken veroordeeld worden. 349. Ceux qui auront exposé et délaissé en un lieu solitaire un enfant au-dessous de l'âge de sept ans accomplis ; ceux qui auront donné l'ordre de l'exposer ainsi, si cet ordre a été exécuté, seront, pour ce seul fait, condamnés à un emprisonnement de six mois à deux ans, et à une amende de seize francs à deux cents francs.
350. De straf bij het vorig artikel gesteld, zal zijn van twee tot vijf jaren, en de geldboete van vijftig tot vier honderd franken, tegen de voogden of voogdessen, leermeesters of leermeesteressen, van het kind, door hen of op hun last te vondeling gelegd of verlaten. 350. La peine portée au précédent article sera de deux ans à cinq ans, et l'amende de cinquante [francs] à quatre cents francs, contre les tuteurs ou tutrices, instituteurs ou institutrices de l'enfant exposé et délaissé par eux ou par leur ordre.
351. In gevalle ten gevolge van het te vondeling leggen of verlaten bij artikel 349 en 350 vermeld, het kind verminkt of (aan) lijf of leden beschadigd gebleven is, zal de daad aangemerkt worden als moedwillige kwetsing, het kind door degene, die het te vondeling gelegd of verlaten heeft, toegebragt: en in gevalle de dood daarop gevolgd is, zal de daad als doodslag beschouwd worden. In het eerste geval zullen de schuldigen de straf ondergaan, die bij moedwillig toegebragte kwetsuren is op te leggen, en in het andere geval die van den doodslag. 351. Si, par suite de l'exposition et du délaissement prévus par les articles 349 et 350, l'enfant est demeuré mutilé ou estropié, l'action sera considérée comme blessures volontaires à lui faites par la personne qui l'a exposé et délaissé; et si la mort s'en est ensuivie, l'action sera considérée comme meurtre: au premier cas, les coupables subiront la peine applicable au blessures volontaires; et, au second cas, celle du meurtre.
352. Degenen, die een kind van beneden de volle zeven jaren op eene niet eenzame plaats te vondeling gesteld en verlaten zullen hebben, zullen met eene gevangenzetting van drie maanden tot een jaar, en eene geldboete van zestien tot honderd franken gestraft worden. 352. Ceux qui auront exposé et délaissé en un lieu non solitaire, un enfant au-dessous de l'âge de sept ans accomplis, seront punis d'un emprisonnement de trois mois à un an; et d'une amende de seize francs à cent francs.
353. Het wanbedrijf bij het vorig artikel gemeld, zal met een gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren en eene geldboete van vijf en twintig tot twee honderd franken gestraft worden, in gevalle het begaan is door de voogden of voogdessen, leermeesters of leermeesteressen van het kind. 353. Le délit prévu par le précédent article sera puni d'un emprisonnement de six mois à deux ans, et d'une amende de vingt-cinq francs à deux cents francs, s'il a été commis par les tuteurs ou tutrices, instituteurs ou institutrices de l'enfant.
  1. Beter: stand.
  2. 2,0 2,1 Dit woord ontbreekt in de officiële vertaling.
  3. Beter: stand.
Tweede onder-afdeeling. — Opligting of wegvoering van minderjarigen.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Opligting of wegvoering van minderjarigen.

Enlèvement de mineurs.

354. Al wie door middel van bedrog of geweld, minderjarigen zal hebben opgeligt of weggevoerd, of doen opligten of wegvoeren; of hen zal hebben medegenomen, weggeleid of weggebragt, of doen medenemen, wegleiden of wegbrengen van de plaatsen, waar zij door degenen aan wier gezag of bestuur zij onderhevig of toevertrouwd waren, gesteld of gebragt waren, zal de straf van het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) ondergaan. 354. Quiconque aura, par fraude ou violence, enlevé ou fait enlever des mineurs, ou les aura entraînés, détournés ou déplacés, ou les aura fait entraîner, détourner ou déplacer des lieux où ils étaient mis par ceux à l'autorité ou à la direction desquels ils étaient soumis ou confiés, subira la peine de la réclusion.
355. In geval de alzoo opgeligte of weggevoerde een meisje van beneden de volle zestien jaren is, zal de straf in dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) bestaan. 355. Si la personne ainsi enlevée ou détournée est une fille au-dessous de seize ans accomplis, la peine sera celle des travaux forcés à temps.
356. Zoo wanneer het meisje van beneden de zestien jaren in de opligting, schaking of wegvoering toegestemd mogt hebben, of den schaker vrijwillig gevolg zijn, zal deze, in gevalle hij een meerderjarige van een en twintig jaren of daarboven mogt zijn, tot dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) veroordeeld worden.
In gevalle de schaker nog geen een en twintig jaren bereikt mogt hebben, zal hij gestraft worden met een gevangenzetting van twee tot vijf jaren.
356. Quand la fille au-dessous de seize ans aurait consenti à son enlèvement ou suivi volontairement le ravisseur, si celui-ci était majeur de vingt et un ans ou au-dessus, il sera condamné aux travaux forcés à temps.


Si le ravisseur n'avait pas encore vingt et un ans, il sera puni d'un emprisonnement de deux à cinq ans.
357. In gevalle de schaker het meisje, dat hij geschaakt heeft, getrouwd mogt hebben, zal hij niet vervolgd mogen worden dan op het beklag van diegenen, die, naar het Wetboek Napoleon (burgerlijk Wetboek), het regt hebben om nietigverklaring van het huwelijk te vorderen, en niet veroordeeld mogen worden, dan nadat de nietigheid van het huwelijk uitgewezen zal zijn. 357. Dans le cas où le ravisseur aurait épousé la fille qu'il a enlevée, il ne pourra être poursuivi que sur la plainte des personnes qui, d'après le Code Napoléon, ont le droit de demander la nullité du mariage, ni condamné qu'après que la nullité du mariage aura été prononcée.
(zie echter art. 22 Wetb. v. Strafv.).
Derde onder-afdeeling. — Inbreuken op de wetten over het begraven.
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Inbreuken op de wetten over het begraven.

Infraction aux lois sur les inhumations.

358. Diegenen, die zonder voorafgegaan bevel van den openbaren ambtenaar, in het geval, waarin dit bevel vereischt wordt, een gestorvene zullen hebben doen begraven, zullen met zes dagen tot twee maanden gevangenzetting en eene geldboete van zestien tot vijftig franken gestraft worden, onverminderd de vervolging der misdaden, wegens welke de daders van dit wanbedrijf in deze omstandigheid zouden mogen beklaagd worden.
Dezelfde straf zal plaats grijpen tegen degenen, die zich, op welk eene wijze ook, tegen de wet en de reglementen betrekkelijk de begravingen vóór den tijd, vergrepen zullen hebben.
358. Ceux qui, sans l'autorisation préalable de l'officier public, dans le cas où elle est prescrite, auront fait inhumer un individu décédé, seront punis de six jours à deux mois d'emprisonnement, et d'une amende de seize [francs] à cinquante francs; sans préjudice de la poursuite des crimes dont les auteurs de ce délit pourraient être prévenus dans cette circonstance.
La même peine aura lieu contre ceux qui auront contrevenu, de quelque manière que ce soit, à la loi et aux règlements relatifs aux inhumations précipitées.
(Zie art. 53 van het burgerlijk Wetboek)
359. Al wie het lijk van iemand, die omgebragt of aan de gevolgen van bekomen slagen of kwetsuren overleden is, verheeld of verborgen zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot vier honderd franken; onverminderd zwaarder straffen, zoo hij deel in de misdaad heeft. 359. Quiconque aura recélé ou caché le cadavre d'une personne homicidée ou morte des suites de coups ou blessures, sera puni d'un emprisonnement de six mois à deux ans, et d'une amende de cinquante francs à quatre cents francs ; sans préjudice de peines plus graves, s'il a participé au crime.
360. Met gevangenzetting van drie maanden tot een jaar, en zestien tot twee honderd franken geldboete, zal gestraft worden, al wie zich schuldig gemaakt zal hebben aan schending van graven of bewaarplaatsen [1]); onverminderd de straffen op de misdaden of wanbedrijven, die hiermede gepaard mogten zijn. 360. Sera puni d'un emprisonnement de trois mois à un an, et de seize francs à deux cents francs d'amende, quiconque se sera rendu coupable de violation de tombeaux ou de sépultures; sans préjudice des peines contre les crimes ou les délits qui seraient joints à celui-ci.
  1. Beter: begraafplaatsen.
Zevende afdeeling. — Valsch getuigenis, lastering, smaadwoorden of smaadredenen, verrading van geheimen.
[bewerken]

ZEVENDE AFDEELING.

SECTION VII.

Valsch getuigenis, lastering, smaadwoorden of smaadredenen, verrading van geheimen.

Faux témoignage, calomnie, injures, révélation de secrets.

Eerste onder-afdeeling. — Valsch getuigenis.
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Valsch getuigenis.

Faux témoignage.

361. Al wie schuldig zal zijn aan valsch getuigenis in zake van misdaad, hetzij tegen den beschuldigde, hetzij ten zijnen voordeele, zal met de straf van dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden.
In gevalle echter de beschuldigde tot zwaarder straf dan dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) veroordeeld geworden is, zal de valsche getuige die tegen hem verklaard heeft, dezelfde straf ondergaan.
361. Quiconque sera coupable de faux témoignage en matière criminelle, soit contre l'accusé, soit en sa faveur, sera puni de la peine des travaux forcés à temps.
Si néanmoins l'accusé a été condamné à une peine plus forte que celle des travaux forcés à temps, le faux témoin qui a déposé contre lui, subira la même peine.
(Zie artt. 60, 96, 196 Wetb. v. Strafv.)
362. Al wie schuldig zal zijn aan valsch getuigenis in boetstraffelijke of policiezaken, hetzij tegen den beklaagde, hetzij ten zijnen voordeele, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 362. Quiconque sera coupable de faux témoignage en matière correctionnelle ou de police, soit contre le prévenu, soit en sa faveur, sera puni de la réclusion.
363. De schuldige aan valsch getuigenis in civiele zaken, zal gestraft worden met de straf bij het vorig artikel gesteld. 363. Le coupable de faux témoignage en matière civile, sera puni de la peine portée au précédent article.
(Zie art. 25, Wet 5 Aug. 1850, Stbl. 45, tot regeling van het regt van onderzoek (enquête).)
364. De valsche getuige in boetstraffelijke, policie of civiele zaken, die geld, of eenigerhande belooning, of beloften aangenomen zal hebben, zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden.
In alle gevallen, zal hetgene de valsche getuige ontvangen heeft, verbeurd-verklaard worden.
364. Le faux témoin en matière correctionnelle, de police ou civile, qui aura reçu de l'argent, une récompense quelconque ou des promesses, sera puni des travaux forcés à temps.

Dans tous les cas, ce que le faux témoin aura reçu sera confisqué.
365. Die schuldig is aan het omkoopen van getuigen, zal tot dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) veroordeeld worden, in geval het valsche getuigenis, dat daarmede beoogd of verkregen is, de straf van het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) medebragt; tot eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren), zoo wanneer het valsche getuigenis de straf van dwangarbeid voor een tijd (een tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) of van wegvoering naar een oord van ballingschap medebrengt; en tot de doodstraf, zoo het eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) of doodstraf medebrengt. 365. Le coupable de subornation de témoins sera condamné à la peine des travaux forcés à temps, si le faux témoignage qui en a été l'objet emporte la peine de la réclusion; aux travaux forcés à perpétuité, lorsque le faux témoignage emportera la peine des travaux forcés à temps, ou celle de la déportation; et à la peine de mort, lorsqu'il emportera celle des travaux forcés à perpétuité ou la peine capitale.
366. Diegene aan wien in civiele zaken de eed opgedragen, of weder overgedragen (gedefereerd of gerefereerd) is, en die aldus een valschen eed gedaan zal hebben, zal met ontzetting van de burgerschapsregten (een correctionele gevangenisstraf van één tot drie jaren, met of zonder geldboete van tien tot vijf honderd gulden, en ontzetting van de regten in art. 8 dezer wet (29 Junij 1854) vermeld, van vijf tot tien jaren) gestraft worden. 366. Celui à qui le serment aura été déféré ou référé en matière civile, et qui aura fait un faux serment, sera puni de la dégradation civique.
Art. 8, wet
29 Junij 54.
De ontzetting van de waarneming van bediening of ambten is echter in de gevallen van art. 6 dezer wet (29 Junij 1854) — — — alleen dan niet verpligtend, wanneer de regter art. 463 van het Wetboek van Strafregt toepast.
Tweede onder-afdeeling. — Lastering, smaadwoorden of smaadredenen, geheimverbreking.
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Lastering, smaadwoorden of smaadredenen, geheimverbreking.

Calomnie, injures, révélation de secrets.

367. Schuldig aan het wanbedrijf van lastering zal zijn, die hetzij op of in openbare plaatsen of bijeenkomsten, hetzij in eene authentieke of publieke akte, hetzij in een gedrukt of ongedrukt geschrift, dat aangeslagen, verkocht of verspreid is geworden, aan iemand, wie het ook zij, daden ten laste gelegd zal hebben die, ingevalle zij plaats hadden, dengene, tegen wien zij geduid zijn, aan lijf- of boetstraffelijke vervolging, of wel blootelijk aan de verachting en den haat der burgeren, bloot zouden stellen.
Deze verordening is niet toepasselijk op daden, welke de wet veroorlooft openbaar te maken, noch ook op zoodanige als degene die dezelven aan iemand ten laste legt, uit hoofde van zijne post of van de op hem liggende pligten, gehouden was te ontdekken of bestraffen.
367. Sera conpable du délit de calomnie, celui qui, soit dans des lieux ou réunions [publics], soit dans un acte authentique et public, soit dans un écrit imprimé ou non qui aura été affiché, vendu ou distribué, aura imputé à un individu quelconque des faits qui, s'ils existaient, exposeraient celui contre lequel ils sont articulés à des poursuites criminelles ou correctionnelles, ou même l'exposeraient seulement au mépris ou à la haine des citoyens.
La présente disposition n'est point applicable aux faits dont la loi autorise la publicité, ni à ceux que l'auteur de l'imputation était, par la nature de ses fonctions ou de ses devoirs, obligé de révéler ou de réprimer.
Wet 28 Sept.
1816, Stbl.
51.
— tot vaststelling van straffen voor hen, die vreemde Mogendheden beleedigen.
Souv.besl.24
Jan. 1814,
Stbl. 17.
Art. 4. Een ieder is verantwoordelijk voor hetgeen hij schrijft, drukt of uitgeeft: indien de schrijver niet bekend is, of aangewezen kan worden, is de drukker alleen aansprakelijk.
5. Elk stuk, dat zonder naam van den schrijver of drukker, en zonder aanwijzing van den tijd en de plaats der uitgave, in het licht komt, zal als een libel beschouwd, en de uitgever of verspreider daarvan als paskwil-schrijver vervolg kunnen worden.
Wet 16 Mei
1829, Stbl.
34.
— houdende, aanvulling van eenige gapingen in het Wetboek van Strafregt.
Art. 1. Onverminderd de bepalingen van art. 60 van het Wetboek op het Strafregt, en in al de gevallen bij dat Wetboek niet uitdrukkelijk voorzien, zal als medepligtige van eene begane misdaad of misdrijf worden beschouwd degeen, die, hetzij door aanspraken in het openbaar ten aanhoore van eene verzameling van personen gehouden, hetzij door plakschriften, hetzij door gedrukte of ongedrukte en verknochte of verspreide geschriften, de burgers en ingezetenen zal hebben opgeruid om eene misdaad of een misdrijf te begaan.
Dezelfde bepaling is mede toepasselijk, in geval ten gevolge der oprijing slechts eene poging van misdaad of misdrijf, overeenkomstig art. 2 en 3 van het Wetboek op het Strafregt heeft plaats gehad.
Indien de opruijing geen gevolg hoegenaamd heeft gehad, zal dezelve worden gestraft met eene geldboete van 50 tot 100 gulden, of in geval van verzwarende omstandigheden met eene gevangenis, welke den tijd van zes maanden niet zal kunnen te boven gaan.
— (Omtrent opruijing tot misdaad of wanbedrijf, zie ad artt. 102, 202, 205, 217).
Art. 2. De bepalingen van art. 367 en volgende van het Wetboek op het Strafregt, tot art. 375 ingesloten, zijn ook toepasselijk op de misdrijven van laster en hoon, aangedaan aan openbare autoriteiten of aan ligchamen uit meer dan één persoon bestaande, al is het ook dat geen persoon uitdrukkelijk zij aangeduid.
3. De misdrijven van laster en hoon, schriftelijk begaan, zullen niet kunnen vervolg worden, dan op aanklagte der gelasterde of gehoonde partij.
— (Zie art. 22 Wetb. v. Strafv.).
4. De bepalingen van art. 2 en 3 dezer wet, zullen het regt om over de handelingen der openbare magten zijne gedachten te kunnen uiten en die te beoordeelen, geenszins kunnen krenken.
5. De beklaagde ter zake van de misdrijven van beleediging, laster, hoon of van de opruijingen in het laatste lid van art. 1 dezer wet vermeld, en door middel van de drukpers begaan, zal niet in regten kunnen worden betrokken door eene onmiddellijke dagvaarding om ter teregtzitting te verschijnen, zonder dat er eene voorloopige instructie en verwijzing hebbe plaats gehad.
Indien de beklaagde binnen het Koningrijk woonachtig is, zal de regter tegen hem blootelijk een bevel tot verschijning kunnen uitvaardigen, hetwelk in geval van achterblijven in een bevel tot medebrenging zal kunnen worden veranderd.
De beklaagde zal nimmer kunnen worden in hechtenis gesteld, vóór dat hij tot straf is veroordeeld.
6. De regtsvervolging, waartoe de misdrijven kunnen aanleiding geven, waarvan bij de drie eerste artikelen dezer wet gehandeld wordt, verjaart door een tijdsverloop van één jaar.
7. De wet van 10 April 1815, Stbl. 32, Ons besl. van 20 dier maand (Journ. Offic. 10), mitsgaders de wet van 6 Maart 1818, Stbl. 11 worden ingetrokken.
Wet 1 Junij
1830, Stbl.
15.
tot beteugeling van hoon en laster en andere vergrijpen tegen het openbaar gezag en de algemeene rust.
Art. 1. Al wie boosaardiglijk en openbaar, op welke wijze ook, of door welk middel de waardigheid of het gezag van den Koning, of de regten van het Koninklijk stamhuis zal hebben aangerand of den persoon des Konings op gelijke wijze zal hebben gesmaad, gehoond of gelasterd, zal worden gestraft met eene gevangenis van twee tot vijf jaren.
2. Gelijke smaad, hoon en laster aan eenig lid van het Koninklijk huis, zal gestraft worden met eene gevangenis van één tot drie jaren.
3. Al wie boosaardiglijk en openbaar, op welke wijze ook, of door welk middel, de verbindende kracht der wetten aangerand of tot ongehoorzaamheid aan dezelve aangespoord zal hebben, zal met eene gevangenis van zes maanden tot drie jaren gestraft worden.
Deze bepaling zal echter geene belemmering toebrengen aan de vrijheid van regtsvordering of verdediging voor de regtbanken of andere gestelde magten.
4. In geval van gerhaald misdrijf zullen de straffen bij deze wet vastgesteld, met de helft van het maximum kunnen worden verzwaard.
Hetzelfde zal kunnen plaats hebben ten aanzien der straffen bij artt. 1 en 2 der wet van den 16 Mei 1829 vastgesteld, in geval van herhaling der misdrijven bij die artikelen vermeld.
5. De beklaagden ter zake van de misdrijven bij artt. 1, 2 en 3 der tegenwoordige wet vermeld, zullen niet in regten kunnen worden betrokken, zonder dat er eene voorloopige instructie en verwijzing hebben plaats gehad.
6. Het derde artikel der wet van den 16 Mei 1829, is niet toepasselijk op de misdrijven van smaad, hoon en laster aan den Koning, de leden van het Koninklijk huis, openbare autoriteiten, derzelver leden of aan ambtenaren als zoodanige, of ter zake hunner ambtsverrigtingen, aangedaan: zullende in die gevallen deze misdrijven van officie-wege, ook zonder klagte der gelasterden of gehoonden, vervolg worden.
7. De regtsvervolging der misdrijven vermeld bij deze wet, mitsgaders in artt. 1 § 3, art. 2 en 3 der wet van 16 Mei 1829, zal verjaard zijn na verloop van drie maanden sedert het begane misdrijf, of indien er vervolgingen hebben plaats gehad, sedert de laatste geregtelijke acte.
Wet 3 Mei
1851, Stbl.
44.
— Regelende de verjaring der straffen, uitgesproken wegens de misdrijven, vermeld in de wetten van 16 Mei 1829, Stbl. 34 en 1 Junij 1830, Stbl. 15.
Éénig art. De straffen uitgesproken wegens de misdrijven, vermeld in de artt. 1, 2 en 3 der wet van 16 Mei 1829, Stbl. 34, en in de wet van 1 Junij 1830, Stbl. 15, verjaren door het verloop van tien jaren, te rekenen van den dag, waarop het arrest of vonnis kracht van gewijsde heeft bekomen.
368. Als valsch wordt aangemerkt alle te lastlegging, ter ondersteuning van welk het bewijs, in regte vereischt, niet aangevoerd wordt. Dienvolgende zal de te lastlegger niet tot zijne verdediging kunnen vorderen dat het bewijs der zaak als nog opgemaakt moge worden. Hij zal ook tot zijne verschooning niet mogen inbrengen, dat de stukken of daden openbaar kennelijk zijn, of dat de te lastlegging waarover hij aangesproken wordt, uit vreemde papieren of uit andere gedrukte schriften zijn overgenomen. 368. Est réputée fausse, toute imputation à l'appui de laquelle la preuve légale n'est point rapportée. En conséquence, l'auteur de l'imputation ne sera pas admis, pour sa défense, à demander que la preuve en soit faite: il ne pourra non plus alléguer comme moyen d'excuse que les pièces ou les faits sont notoires, ou que les imputations qui donnent lieu à la poursuite sont copiées ou extraites de papiers étrangers, ou d'autres écrits imprimés.
369. De lasteringen door middel van vreemde papieren in 't licht gegeven, kunnen vervolgd worden tegen degenen, die de artikelen hebben gezonden of doen plaatsen, of die toegebragt hebben on dezelve papieren in Frankrijk in te voeren of te verspreiden. 369. Les calomnies mises au jour par la voie de papiers étrangers, pourront être poursuivies contre ceux qui auront envoyé les articles ou donné l'ordre de les insérer, ou contribué à l'introduction ou à la distribution de ces papiers en France.
370. Wanneer het te laste gelegde feit naar vereisch van regte bewezen is, waar te zijn, zal de te lastlegger vrij van alle straf zijn.
Als bewijs naar vereisch van regte zal niet aangemerkt worden dan hetgeen uit een vonnis, of eenige andere authentieke akte ontstaat.
370. Lorsque le fait imputé sera légalement prouvé vrai, l'auteur de l'imputation sera à l'abri de toute peine.
Ne sera considérée comme preuve légale, que celle qui résultera d'un jugement, ou de tout autre acte authentique.
371. Wanneer het naar regte vereischte bewijs niet aangevoerd is, zal de lasteraar met de volgende straffen gestraft worden:
In gevalle het te laste gelegde feit van den aard om de doodstraf, eeuwige dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren), of wegvoering naar een oord van ballingschap te verdienen, zal de schuldige gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren en eene geldboete van twee honderd tot vijf duizend franken.
In alle andere gevallen, zal de gevangenzetting voor een tot zes maanden, en de geldboete van vijftig tot twee duizend franken zijn.
371. Lorsque la preuve légale ne sera pas rapportée, le calomniateur sera puni des peines suivantes:
Si le fait imputé est de nature à mériter la peine de mort, les travaux forcés à perpétuité ou la déportation, le coupable sera puni d'un emprisonnement, de deux à cinq ans, et d'une amende de deux cents francs à cinq mille francs.

Dans tous les autres cas, l'emprisonnement sera d'un mois à six [mois], et l'amende de cinquante francs à deux mille francs.
372. Wanneer de te lastgelegde feiten naar de wet strafbaar zijn, en de te lastlegger dezelve aangebragt heeft, zal gedurende de instructie in regte over die feiten, het vervolgen en uitwijzen van het wanbedrijf van lastering opgeschort blijven. 372. Lorsque les faits imputés seront punissables suivant la loi, et que l'auteur de l'imputation les aura dénoncés, il sera, durant l'instruction sur ces faits, sursis à la poursuite et au jugement du délit de calomnie.
373. Al wie bij geschrifte eene lasterlijke aanbrenging tegen een of meer personen, aan de ambtenaren der regtsoefening of regering- of regtspolicie gedaan zal hebben, zal gestraft worden met eene gevangenzetting van een maand tot een jaar, en eene geldboete van honderd tot drie duizend franken. 373. Quiconque aura fait par écrit une dénonciation calomnieuse contre un ou plusieurs individus, aux officiers de justice ou de police administrative ou judiciaire, sera puni d'un emprisonnement d'un mois à un an, et d'une amende de cent francs à trois mille francs.
374. In alle gevallen zal de lasteraar, van den dag dat hij zijne straf ondergaan zal hebben, ten minste vijf en ten hoogste tien jaren lang, ontzet zijn van de regten bij artikel 42 van dit Wetboek (8 der wet 29 Junij 1854) vermeld. 374. Dans tous les cas, le calomniateur sera, à compter du jour où il aura subi sa peine, interdit pendant cinq ans au moins et dix ans au plus des droits mentionnés en l'article 42 du présent Code.
(Zie art. 21, Wet 29 Junij 1854.
375. Wat betreft smaad- of scheldwoorden, en beleedigende uitdrukkingen, die geenerlei te lastlegging van eene bepaalde en omschreven daad maar van eene aangeduide ondeugd behelzen mogten, in gevalle zij op of in openbare plaatsen of bijeenkomsten zijn uitgesproken, of in gedrukte of ongedrukte geschriften, die verspreid en in omloop gebragt zijn geworden, geplaatst zijn, zal de straf in eene geldboete van zestien tot vijfhonderd franken bestaan. 375. Quant aux injures ou aux expressions outrageantes qui ne renfermeraient l'imputation d'aucun fait précis, mais celle d'un vice déterminé, si elles ont été proférées, dans des lieux ou réunions [publics], ou insérées dans des écrits imprimés ou non, qui auraient été répandus et distribués, la peine sera d'une amende de seize [francs] à cinq cents francs.
376. Alle andere smaadwoorden of beleedigende uitdrukkingen, waarbij deze dubbele hoedanigheid van zwaarte en openlijkheid geen plaats heeft, zullen slechts aan bloote policiestraffen plaats geven. 376. Toutes autres injures ou expressions outrageantes qui n'auront pas eu ce double caractère de gravité et de publicité, ne donneront lieu qu'à des peines de simple police.
377. Ten aanzien van te lastleggingen en honende redenen die vervat mogten zijn in de schrifturen, betrekking hebbende tot de verwering van partijen in regtzaken of in de pleidooijen; de regters, voor wie het geschil voorgedragen wordt, zullen, [1]) bij het uitwijzen der zaak, of de onderdrukking der honende woorden of schrifturen mogen bevelen, of aan degenen die er zich schuldig aan gemaakt hebben, vermaningen doen, of hen in de waarneming van hun post schorsen, en de schaden en intressen bestemmen.
Deze schorsing zal niet langer dan voor zes maanden mogen zijn. In geval van nieuw vergrijp daaromtrent, zal zij ten minste voor een jaar en ten hoogste voor vijf jaren zijn.
In gevalle de smaadredenen of beleedigende schrifturen het merk van zware lastering dragen, en de regters voor wie het geschil voorgedragen wordt, geen kennis van dit wanbedrijf mogen nemen, zullen zij tegen de daders niet dan eene schorsing bij voorraad in de waarneming hunner posten mogen uitspreken, en hen, tot het ondergaan der uitspraak over het wanbedrijf voor de bevoegde regters verwijzen.
377. A l'égard des imputations et des injures qui seraient contenues dans les écrits relatifs à la défense des parties, ou dans les plaidoyers, les juges saisis de la contestation pourront, en jugeant la cause, ou prononcer la suppression des injures ou des écrits injurieux, ou faire des injonctions aux auteurs du délit, ou les suspendre de leurs fonctions, et statuer sur les dommages et intérêts.
La durée de cette suspension ne pourra excéder six mois : en cas de récidive, elle sera d'un an au moins et de cinq ans au plus.
Si les injures ou écrits injurieux portent le caractère de calomnie grave, et que les juges saisis de la contestation ne puissent connaître du délit, ils ne pourront prononcer contre les prévenus qu'une suspension provisoire de leurs fonctions, et les renverront, pour le jugement du délit, devant les juges compétents.
(Zie art. 22, Wetb. v. Burg. Regtsv.; — art. 11, 20 en 28 van het Reglement van orde en discipline voor de advocaten en procureurs; vastgesteld bij Kon. Besluit 14 Septemb. 1838, Stbl. 36).
378. Genees- en heelmeesters, en andere soortgelijke ambtenaren, alsmede de artsenijbereiders, vroedvrouwen, en alle andere personen, door hun staat of beroep, kennis dragende van geheimen welke hun toebetrouwd worden, wanneer zij, buiten de gevallen, waarin de wet hen verpligt om zich aanbrenger te stellen, deze geheimen geopenbaard zullen hebben, zullen gestraft worden met een gevangenis van één tot zes maanden en eene boete van honderd tot vijf honderd franken. 378. Les médecins, chirurgiens et autres officiers de santé, ainsi que les pharmaciens, les sages-femmes, et toutes autres personnes dépositaires, par état ou profession, des secrets qu'on leur confie, qui, hors le cas où la loi les oblige à se porter dénonciateurs, auront révélé ces secrets, seront punis d'un emprisonnement d'un mois à six mois, et d'une amende de cent francs à cinq cents francs.
(Zie artt. 14, 65 Wetb. v. Strafv.)
Wet 7 Maart
1852, Stbl.
48.
—"tot regeling der gemeenschap door electro-magnetische telegraphen.
Art. 10. De straffen bedreigd in art. — 378 van het Strafwetboek, zijn toepasselijk op de personen die, in hunne betrekking tot een telegraaf, zich schuldig gemaakt hebben aan de terughouding of opening van telegraphische berigten, en aan het openbaar maken van de geheimen, in zulke berigten vervat. Art. 463 van het Strafwetboek is toepasselijk op overtredingen, krachtens de tegenwoordige wet (7 Maart 1852) strafbaar.
Zie ook: art. 2 reglement voor de dienst van den Rijks-telegraaf; Kon. Besluit 4 Dec. 1865, Stbl. 132.)
  1. Beter: zullen de regters voor wie het geschil voorgedragen wordt, bij het —.

Tweede hoofdstuk — Misdaden en wanbedrijven tegen de eigendommen.

[bewerken]

TWEEDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE II.

Misdaden en wanbedrijven tegen de eigendommen.

Crimes et délits contre les propriétés.

(vastgesteld den 19 februarij 1810, afgekondigd den 1 maart daaraanvolgende).

(loi décrétée le 19 février 1810, promulguée le 1 mars suivant).

Eerste afdeeling — Dieverij
[bewerken]

EERSTE AFDEELING.

SECTION I.

Dieverij.

Vols.

379. Al wie eenig goed, dat hem niet toebehoort, arglistig wegneemt, maakt zich schuldig aan dieverij. 379. Quiconque a soustrait frauduleusement une chose qui ne lui appartient pas, est coupable de vol.
Kon. besluit
19 Aug.1825,
Stbl. 33.
— houdende bepalingen omtrent de wijze van vervolging dergenen, welke zich aan rooverijen van dijksmaterialen schuldig maken.
— — Bij alteratie van art. 16 en 17 van het reglement van 16 December 1811, zullen degenen, welke zich schuldig maken aan het rooven van materialen op de dijken geplaatst, of in de voorraads-magazijnen voorhanden, of van materialen tot dijkwerken behoorende en daarvan een gedeelte uitmakende, aan Onze Officieren van Justitie worden overgeleverd, om door de criminele of correctionele regtbanken, naar gelang van zaken, te worden veroordeeld tot de straffen tegen diefstallen, en vernielingen of bedervingen van dijken en andere openbare werken, bij het lijfstraffelijk Wetboek voorgeschreven; onverminderd des regters bevoegdheid om, wanneer de omstandigheden zoodanig zijn, dat dezelve eenigermate verontschuldiging verdienen, de straf, krachtens Onze besluiten, naar gelang van zaken te verzachten en boven en behalve de teruggave der geroofde materialen, of de vergoeding van derzelver waarde en het herstel der toegebragte schade.
380. Het wegnemen van goed in nadeel eener getrouwde vrouw door haar man; van goed in nadeel van de man door zijne vrouw; van goed dat aan een overleden echtgenoot toebehoorde, door den weduwnaar of de weduwe; van goed in nadeel van den vader of moeder, of grootvader of grootmoeder in eerder of verderen graad, door kinderen of kindskinderen; van goed in nadeel van kinderen of kindskinderen in eerder of verderen graad, door ouders of grootouders; of van goed door aangehuwden in dezelfde graden van betrekking, zal alleen aanspraak geven tot civiele vergoeding.

Wat betreft alle andere personen, die gestolen goederen in 't geheel of ten deele zouden mogen geheeld of verborgen, en ten hunnen bate aangewend hebben, deze zullen strafbaar zijn, als schuldig aan dieverij.
380. Les soustractions commises par des maris au préjudice de leurs femmes, par des femmes au préjudice de leurs maris; par un veuf ou une veuve quant aux choses qui avaient appartenu à l'époux décédé, par des enfants ou autres descendants au préjudice de leurs pères ou mères ou autres ascendants; par des pères et mères ou autres ascendants au préjudice de leurs enfants ou autres descendants; ou par des alliés aux mêmes degrés, ne pourront donner lieu qu'à des réparations civiles.
A l'égard de tous autres individus qui auraient recélé ou appliqué à leur profit tout ou partie des objets volés, ils seront punis comme coupables de vol.
381. Met de doodstraf zullen gestraft worden degenen, die zich schuldig gemaakt hebben aan een diefstal, waarbij de vijf volgende verzwarende omstandigheden plaats hebben:
1°. Dat de dieverij bij nacht is gepleegd;
2°. Dat zij door twee of meer personen gepleegd is;
3°. Dat de schuldigen of een van hen, openlijke of verborgen wapenen bij zich hadden;
4°. Dat zij de misdaad begaan hebben, hetzij met behulp van inbreken van buiten, of van inklimmen, of van valsche sleutels, in een huis, appartement, kamer, of woonplaats, die bewoond worden of die tot bewoning dienen, of in derzelver aanhoorigheden; hetzij met aanneming van de benaming van een openbaar ambtenaar of officier, of in het costuum of uniform van den ambtenaar of officier, of onder voorgeven van een valsche last of order van het civiel- of militair gezag;
5°. Dat zij de misdaad met geweldpleging begaan hebben, of met bedreigingen van hunne wapenen te gebruiken.
381. Seront punis de la peine de mort, les individus coupables de vols commis avec la réunion des cinq circonstances suivantes:

1°. Si le vol a été commis la nuit;
2°. S'il a été commis par deux ou plusieurs personnes;
3°. Si les coupables ou l'un deux étaient porteurs d'armes apparentes ou cachées;
4°. S'ils ont commis le crime soit à l'aide d'effraction extérieure ou d'escalade ou de fausses clés, dans une maison, appartement, chambre ou logement habités ou servant à l'habitation, ou leurs dépendances, soit en prenant le titre d'un fonctionnaire public ou d'un officier civil ou militaire, ou après s'être revêtus de l'uniforme ou du costume du fonctionnaire ou de l'officier, ou en alléguant un faux ordre de l'autorité civile ou militaire;
5°. S'ils ont commis le crime avec violence ou [menace] de faire usage de leurs armes.
3e. druk. 9
382. Met eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) zal gestraft worden, al wie schuldig is aan een diefstal, gepleegd met behulp van geweldoefening en met twee van de vier eerste omstandigheden van het vorig artikel bovendien.
In geval ook de geweldoefening, met behulp van welke de diefstal gepleegd is geworden, sporen van kwetsing of kneuzing heeft nagelaten, zal deze omstandigheid alleen genoeg zijn, om de straf van eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) te doen opleggen.
382. Sera puni de la peine des travaux forcés à perpétuité, tout individu coupable de vol commis à l'aide de violence, et, de plus, avec deux des quatre premières circonstances prévues par le précédent article.
Si même la violence, à l'aide [de] laquelle le vol a été commis, a laissé des traces de blessures ou de contusions, cette circonstance seule suffira pour que la peine des travaux forcés à perpétuité soit prononcée.
383. Dieverijen op de openbare wegen gepleegd, zullen desgelijks de straf van eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) medebrengen. 383. Les vols commis dans les chemins publics, emporteront également la peine des travaux forcés à perpétuité.
Art. 14, wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft:
— 3°. diefstal op den openbaren weg, zonder geweld of bedreiging; — —.
De veroordeelden wegens de diefstallen onder n°. 5 — — vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in art. 8 (der wet 29 Junij 1854) opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 468 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
384. Met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) zal gestraft worden, al wie schuldig is aan dieverijen, gepleegd met behulp van eenige middelen bij het vierde nommer van artikel 381 vermeld, schoon zelfs het breken, beklimmen en het gebruiken van valsche sleutels plaats gehad mogt hebben in gebouwen, perken of omschuttingen, die niet tot bewoning dienen, en tot geen bewoonde huizen behooren, en wanneer ook het breken niet dan binnensmuur geschied mogt zijn. 384. Sera puni de la peine des travaux forcés à temps, tout individu coupable de [vol] commis à l'aide d'un des moyens énoncés dans le n°. 4 de l'article 381, même quoique l'effraction, l'escalade et l'usage des fausses clés aient eu lieu dans des édifices, parcs ou enclos non servant à l'habitation et non dépendant des maisons habitées, et lors même que l'effraction n'aurait été qu'intérieure.
Art. 14 wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft: — —
4°. diefstal met braak, inklimming of valsche sleutels, op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld; — —
De veroordeelden wegens de diefstallen onder n°. 4 — — vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in art. 8 (der wet 29 Junij 1854) opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
385. Desgelijks zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden, al wie schuldig is aan dieverij, hetzij met geweldpleging begaan, wanneer deze geweldpleging geenerlei spoor van kwetsing of kneuzing heeft nagelaten en met geenerlei andere verzwarende omstandigheden gepaard (is) gegaan; hetzij zonder geweldpleging begaan, maar met zamenloop van de drie volgende omstandigheden:
1°. Dat de dieverij bij nacht is gepleegd;
2°. Dat zij door twee of meer personen gepleegd is;
3°. Dat de schuldige, of een van die, openlijke of verborgene wapenen bij zich had.
385. Sera également puni de la peine des travaux forcés à temps, tout individu, coupable de [vol] commis, soit avec violence, lorsqu'elle n'aura laissé aucune trace de blessure ou de contusion, et qu'elle ne sera accompagnée d'aucune autre circonstance, soit sans violence, mais avec la réunion des trois circonstances suivantes:
1°. Si le vol a été commis la nuit;
2°. S'il a été commis par deux ou plusieurs personnes;
3°. Si le coupable, ou l'un des coupables, était porteur d'armes apparentes ou cachées.
386. Met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) zal gestraft worden, al wie zich schuldig gemaakt heeft aan dieverijen, in een der navolgende gevallen gepleegd:
1°. In gevalle de dieverij bij nacht en door twee of meer personen gepleegd is; of zoo zij gepleegd is met slechts een van deze twee omstandigheden, maar tevens op eene plaats die bewoond was of tot bewoning diende;
386. Sera puni de la peine de la réclusion, tout individu coupable de [vol] commis dans l'un des cas ci-après:
1°. Si le vol a été commis la nuit, et par deux ou plusieurs personnes, ou s'il a été commis avec une de ces deux circonstances seulement, mais en même temps dans un lieu habité ou servant à l'habitation;
Art. 14 wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft: — —
5°. Diefstal bij nacht, door meer dan één persoon, op plaatsen, die niet als bewoonde huizen worden aangemerkt of daarmede gelijk gesteld; — —
De veroordeelden wegens de diefstallen onder n°. 5 — — vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in art. 8 (der wet 29 Junij 1854) opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
2°. In gevalle de schuldige, of een der schuldigen, openlijke of verborgen wapenen bij zich had, schoon dan ook de plaats, waar de diefstal gepleegd is, niet bewoond wierd noch ook tot bewoning diende, en schoon ook de dieverij bij den dag en door één eenig persoon begaan zoude mogen zijn;
3°. In gevalle de dief een huis- of loonbediende is; zelfs wanneer hij den diefstal begaan mogt hebben jegens lieden die hij niet diende, maar die zich, hetzij in het huis van zijn heer, hetzij in het huis, waar hij met zijn heer was, bevonden; of in gevalle hij een handwerksman, gezel, of leerknecht in het huis, de werkplaats, of den winkel of het pakhuis van zijn meester is, of iemand die in de woning waar hij gestolen heeft, gewoon was te werken;
2°. Si le coupable, ou l'un des coupables, était porteur d'armes apparentes ou cachées, même quoique le lieu où le vol a été commis ne fût ni habité ni servant à l'habitation, et encore quoique le vol ait été commis le jour et par une seule personne;
3°. Si le voleur est un domestique ou un homme de service à gage, même lorsqu'il aura commis le vol envers des personnes qu'il ne servait pas, mais qui se trouvaient soit dans la maison de son maître, soit dans celle où il l'accompagnait ; ou si c'est un ouvrier, compagnon ou apprenti, dans la maison, l'atelier ou le magasin de son maître, ou un individu travaillant habituellement dans l'habitation où il aura volé;
Art. 14 wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft: — —
6°. diefstal, vermeld in art. 386, n°. 3 van het Wetboek van Strafregt; —
De veroordeelden wegens de diefstallen onder n°. 6 — — vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in art. 8 (der wet 29 Junij 1854) opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
4°. In gevalle de dieverij gepleegd is door een herbergier, een logementhouder, een voerman, een schipper of schuitenvoerder, of een van hun bedienden, wanneer zij goederen die hun als zoodanig toevertrouwd waren, geheel of ten deele gestolen hebben; of eindelijk, zoo de schuldige den diefstal gepleegd heeft in de herberg of het logement (hotellerie), waar hij intrek had. 4° Si le vol a été commis par un aubergiste, un hôtelier, un voiturier, un batelier ou un de leurs préposés, lorsqu'ils auront volé tout ou partie des choses qui leur étaient confiées à ce titre; ou enfin, si le coupable a commis le vol dans l'auberge ou l'hôtellerie dans laquelle il était reçu.
Art. 14 wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van twee tot vijf jaren worden gestraft: — —
7°. diefstal, vermeld in n°. 4 van hetzelve art. 386, doch alleen in het geval, dat hij is bedreven door iemand in herbergen opgenomen.
De veroordeelden wegens de diefstallen onder n°. 7 — — vermeld, kunnen worden ontzet van de regten in art. 8 (der wet 29 Junij 1854) opgenoemd, gedurende den tijd van vijf tot tien jaren.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
387. De voerlieden en schippers of schuitenvoerders of hun bedienden, die wijnen of eenig ander soort van dranken of waren, die hen ter vervoering toevertrouwd waren, vervalscht zullen hebben, en zulks door middel van schadelijke inmengsels, zullen gestraft worden met de straf bij het vorig artikel gesteld.
In gevalle daar geene schadelijke inmengsels bij plaats gehad hebben, zal de straf in een gevangenis van een maand tot een jaar, en eene boete van zestien tot honderd franken bestaan.
387. Les voituriers, bateliers ou leurs préposés qui auront altéré des vins ou toute autre espèce de liquide ou de marchandises dont le transport leur avait été confié, et qui auront commis cette altération par le mélange de substances malfaisantes, seront punis de la peine portée au précédent article.
S'il n'y a pas eu mélange de substances malfaisantes, la peine sera un emprisonnement d'un mois à un an, et une amende de seize francs à cent francs.
388. Al wie paarden, of lastbeesten, koets-, wagen- of karrebeesten, of rijbeesten, groot en klein vee, gereedschap van landbouw, oogsten, koren- of graanstapels of hoopen, die een deel van den oogst uitmaken, in de weiden of op de akkers gestolen zal hebben, zal met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
Het zal even zoo zijn met houtdieverijen in de verkoopingen, en steendieverijen in de steengroeven, gelijk met het stelen van visch in vijvers, vischkommen of vischwaters.
388. Quiconque aura volé, dans les champs, des chevaux, ou bêtes de charge, de voiture ou de monture, gros et menus bestiaux, des instruments d'agriculture, des récoltes ou meules de grains faisant partie de récoltes, sera puni de la réclusion.

Il en sera de même à l'égard des vols de bois dans les ventes et de pierres dans les carrières, ainsi qu'à l'égard du vol de poissons en étang, vivier ou réservoir.
Art. 16 wet
29 Junij 54.
Met de straffen, in art. 401 van het Wetboek van Strafregt bedreigd, worden gestraft de in art. 388 van dat Wetboek omschrevene diefstallen van gereedschappen van landbouw, oogsten, koren- of graanstapels of hoopen, die een deel van den oogst uitmaken, in de weiden of op de akkers; steendieverijen in steengroeven; dieverijen van hout op koopen gesteld; en van visch in de vijvers, vischkommen of bewaarplaatsen van visch.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
389. Dezelfde straf zal plaats hebben, in gevalle, om een diefstal te plegen, palen of staketsels, die tot afscheiding der eigendommen dienen, weggenomen of verzet zijn geworden. 389. La même peine aura lieu, si pour commettre un vol il y a un enlèvement ou déplacement de bornes servant de séparation aux propriétés.
390. Voor een bewoond huis wordt gerekend, elk gebouw, woning, loots of hut, zelfs die niet grondvast is, geschikt of bestemd tot bewoning, ook zonder werkelijk bewoond te worden, en wat daarbij behoort, als open plaatsen, werven (basses-cours), schuren of spijkers, stallen, gebouwen of getimmerten daarin besloten, van welk gebruik ook, en ofschoon zij binnen de algemeene omsluiting of omschutting, een bijzondere sluiting mogten hebben. 390. Est réputé maison habitée, tout bâtiment, logement, loge, cabane, même mobile, qui, sans être actuellement habité, est destiné à l'habitation, et tout ce qui en dépend, comme cours, basses-cours, granges, écuries, édifices qui y sont enfermés, quelqu’en soit l'usage, et quand même ils auraient une clôture particulière dans la clôture ou enceinte générale.
391. Voor besloten plaats of perk wordt gerekend alle grond, die omringd is met grachten of slooten, staketsels, gevlochten rijs- of rasterwerk, planken, groeijende of doode heggen, of muren, waarvan ook gemaakt, hoedanige ook de hoogte, de diepte, de oudheid of vervallen staat van deze omschutsels wezen mag, wanneer daar geen deur met een sleutel of ander slot aan is, of wanneer de deur van geen digte planken, en gewoonlijk open mogt zijn. 391. Est réputé parc ou enclos, tout terrain environné de fossés, de pieux, de claies, de planches, de haies vives ou sèches, ou de murs, de quelque espèce de matériaux que ce soit, quelles que soient la hauteur, la profondeur, la vétusté, la dégradation [de] ces diverses clôtures, quand il n'y aurait pas de porte fermant à clé ou autrement, ou quand la porte serait à claire-voie et ouverte habituellement.
392. De losse kooijen, of afzetsels met hekken, geschikt [1]) om vee in het land te omsluiten of te omperken, waarvan ook gemaakt, worden ook voor besloten plaatsen gerekend, en wanneer zij met losse hutten of andere schuilplaatsen voor de herders of bewaarders verbonden zijn, worden zij gerekend onder de aanhoorigheden van bewoonde huizen. 392. Les parcs mobiles destinés à contenir du bétail dans la campagne, de quelque matière qu'ils soient faits, sont aussi réputés enclos ; et lorsqu'ils tiennent aux cabanes mobiles ou autres abris destinés aux gardiens, ils sont réputés dépendants de maison habitée.
393. Onder den naam van breken wordt verstaan, alle verbreking, verwringing, vernieling of afneming, omwerping, wegneming van muren, daken, planken, deuren, vensters, sloten, hangsloten, of andere stukken of werktuigen, dienende om den doorgang af te sluiten of te beletten, en van alle soort van sluiting, hoegenaamd ook. 393. Est qualifié effraction tout forcement, rupture, dégradation, démolition, enlèvement de murs, toits, planchers, portes, fenêtres, serrures, cadenas, ou autres ustensiles ou instruments servant à fermer ou à empêcher le passage, et de toute espèce de clôture, quelle qu'elle soit.
394. Het breken geschiedt van buiten in, of binnenshuis. 394. Les effractions sont extérieures ou intérieures.
395. Inbreken van buiten is, waardoor men zich in de huizen of op de hoven of plaatsen, perken, of wat er toe behoort, of in de bijzondere woningen (of appartementen) binnen een huis indringt. 395. Les effractions extérieures sont celles à l'aide desquelles on peut s'introduire dans les maisons, cours, basses-cours, enclos ou dépendances, ou dans les appartements ou logements particuliers.
396. Breken binnenshuis is, hetgeen aan binnendeuren of sluitingen, alsmede aan kasten of andere toegesloten stukken huisraad geschiedt, na in de bij het vorig artikel gemelde plaatsen gekomen te zijn.

Onder het breken binnenshuis wordt ook begrepen het eenvoudig wegnemen van kisten, doozen, pakken met pakdoek en touwen toegemaakt, en andere gesloten losse stukken, waarin eenig goed, van welken aard ook, vervat is, ofschoon het openbreken niet op de plaats zelve geschied mag zijn.
396. Les effractions intérieures sont celles qui, après l'introduction dans les lieux mentionnés en l'article précédent, sont faites aux portes ou clôtures du dedans, ainsi qu'aux armoires ou autres meubles fermés.
Est compris dans la classe des effractions intérieures, le simple enlèvement des caisses, boites, ballots sous toile et corde, et autres meubles fermés, qui contiennent des effets quelconques, bien que l'effraction n'ait pas été faite sur le lieu.
397. Door inklimming wordt verstaan, alle wijze van over de muren, deuren of poorten, daken of afdaken, en andere sluitingen heen, in de huizen, gebouwen, hoven, werven, getimmerten van welken aard ook, tuinen, perken en besloten plaatsen te geraken.
Het inkomen door een opening van onder den grond, behalve die geschikt was om tot ingang te dienen, is eene omstandigheid van gelijk bezwaar als de inklimming.
397. Est qualifié escalade, toute entrée dans les maisons, bâtiments, cours, basses-cours, édifices quelconques, jardins, parcs et enclos, exécutée par-dessus les murs, portes, toitures ou toute autre clôture.
L'entrée par une ouverture souterraine, autre que celle qui a été établie pour servir d'entrée, est une circonstance de même gravité que l'escalade.
398. Onder de benaming van valsche sleutels zijn begrepen, alle haken, krombekken, keizers of loopers, nagemaakte, vervalschte, veranderde sleutels, of die welke door den eigenaar, huurder, herbergier, of geherbergde niet bestemd zijn voor de sloten, hangsloten, of sluitingen hoegenaamd ook, waartoe de schuldige dezelven gebruikt zal hebben. 398. Sont qualifiés fausses clés, tous crochets, rossignols, passe-partout, clés imitées, contrefaites, altérées, ou qui n'ont pas été destinées par le propriétaire, locataire, aubergiste ou logeur, aux serrures, cadenas, ou aux fermetures quelconques auxquelles le coupable les aura employées.
399. Al wie sleutels, nagemaakt of vervalscht zal hebben, zal veroordeeld worden tot eene gevangenzetting van drie maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijf tot twintig tot honderd en vijftig franken.
In gevalle de schuldige een slotenmaker van beroep is, zal hij met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) gestraft worden.
Alles onverminderd zwaarder straffen, ingevalle er die vallen, bij medepligtigheid van misdaad.
399. Quiconque aura contrefait ou altéré des clés, sera condamné à un emprisonnement de trois mois à deux ans, et à une amende de vingt-cinq francs à cent cinquante francs.
Si le coupable est un serrurier de profession, il sera puni de la réclusion.
Le tout sans préjudice de plus fortes peines, s'il y échet, en cas de complicité de crime.
400. Al wie door overmagt, geweld of dwang, de teekening of de overgifte van een geschrift, akte, verbandbrief, of wat stuk het zijn mag, dat eenige verbindtenis, beschikking of bevrijding behelst of met zich brengt, afgedwongen zal hebben, zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden. 400. Quiconque aura extorqué par force, violence ou contrainte, la signature ou la remise d'un écrit, d'un acte, d'un titre, d'une pièce quelconque contenant ou opérant obligation, disposition ou décharge, sera puni de la peine des travaux forcés à temps.
401. De overige dieverijen in deze afdeeling niet bij name of afzonderlijk vermeld, gaauwdieverijen en beurzensnijderijen (larcins et filouteries), zoo als ook de pogingen tot het begaan van deze zelfde wanbedrijven, zullen gestraft worden met een gevangenzetting voor ten minste een jaar, en ten hoogste vijf jaren, en zullen ook zelfs met eene geldboete gestraft mogen worden, die van zestien franken ten minste, en ten hoogste van vijf honderd franken zal zijn. De schuldigen zullen ook verstoken mogen worden van de regten bij art. 42 van dit Wetboek (8 der wet 29 Junij 1854) gemeld, gedurende ten minste vijf, en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag, dat zij hun straf ondergaan zullen hebben.
Ook zullen zij, bij het vonnis, voor gelijk getal jaren onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.
401. Les autres vols non spécifiés dans la présente section, les larcins et filouteries, ainsi que les tentatives de ces mêmes délits, seront punis d'un emprisonnement d'un an au moins et de cinq ans au plus, et pourront même l'être d'une amende qui sera de seize francs au moins et de cinq cents francs au plus.

Les coupables pourront encore être interdits des droits mentionnés en l'article 42 du présent Code, pendant cinq ans au moins et dix ans au plus, à compter du jour où ils auront subi leur peine.
Ils pourront aussi être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police pendant le même nombre d’années.
Art. 18 wet
29 Junij 54.
Met gevangenisstraf van zes dagen tot eene maand, met of zonder geldboete van acht tot vijf en zeventig gulden, worden gestraft:
de enkele diefstallen vallende onder art. 401 van het Wetboek van Strafregt, van
mestspeciën;
zoden, plaggen, heide en helm;
te veld staand gras en veldvruchten;
groen of ander hout, gehakt of niet gehakt;
riet, biezen, gesneden of niet gesneden;
gevallene bladeren;
mos, dennenknoppen en eikels;
mits deze enkele diefstallen zijn gepleegd noch met behulp van vaartuigen, noch met behulp van trek- of lastdieren, noch in vereeniging van meer dan vier personen.
De poging tot de in dit artikel opgenomene diefstallen blijft even als de daad strafbaar, behoudens de slotbepaling van het voorgaand artikel.
Art. 17, wet
29 Junij 54.
Indien er op de poging in dat Wetboek eene mindere straf is bedreigd, wordt deze toegepast.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt is toepasselijk in de gevallen van art. 14 dezer wet (29 Junij 1854).
(Zie art. 21, wet 29 Junij 1854).
Wet 29Junij
54,Stbl. 108.
Art. 1. Ter kennisneming der kantonregters worden in eersten aanleg gebragt en in zooverre aan de regtsmagt der arrondissements-regtbanken onttrokken:
a. de enkele diefstallen en pogingen daartoe, opgenoemd in art. 18 der wet houdende eenige veranderingen in de straffen op misdrijven gesteld; — —.
6. De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet — —.
(Zie ad art. 3, 52, 53, 58).
  1. Beter: bestemd.
Tweede afdeeling — Bankbreuken, opligtingen, en andere soorten van bedriegerijen
[bewerken]

TWEEDE AFDEELING.

SECTION II.

Bankbreuk, opligtingen, en andere soorten van bedriegerijen.

Banqueroutes, escroqueries et autres espèces de fraude.

Eerste onder-afdeeling — Bankbreuk en opligting
[bewerken]

§ 1.

§ 1.

Bankbreuk en opligting.

Banqueroute et escroquerie.

402. Diegenen, die in de gevallen bij het Wetboek van Koophandel uitgedrukt, schuldig verklaard zullen worden aan bankbreuk (banqueroute), zullen gestraft worden als volgt:
De bedriegelijke bankbreukigen [1]) zullen gestraft worden met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren);
De eenvoudige bankbreukigen zullen gestraft worden met ten minste een maand, en ten hoogste twee jaren gevangenzetting.
402. Ceux qui, dans les cas prévus par le Code de commerce, seront déclarés coupables de banqueroute, seront punis ainsi qu'il suit:
Les banqueroutiers frauduleux seront punis de la peine des travaux forcés a temps;

Les banqueroutiers simples seront punis d'un emprisonnement d'un mois au moins et de deux ans au plus.
403. Diegenen, die achtervolgens het Wetboek van Koophandel, medepligtig aan bedriegelijke bankbreuk verklaard zullen worden, zullen gestraft worden met dezelfde straf als de bedriegelijke bankbreukigen. 403. Ceux qui, conformément au Code de commerce, seront déclarés complices de banque-route frauduleuse, seront punis de la même peine que les banqueroutiers frauduleux.
Het Wetboek van Koophandel is ten deze vervangen door de wet van 10 Mei 1837, Stbl. 21.
404. De wisselagenten en makelaars die ophouden met betalen (failleeren), zullen gestraft worden met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren); in gevalle zij overtuigd worden van bedriegelijke bankbreuk, zal de straf in eeuwigen dwangarbeid (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens twintig jaren) bestaan. 404. Les agents de change et courtiers qui auront fait faillite, seront punis de la peine des travaux forcés à temps; s'ils sont convaincus de banqueroute frauduleuse, la peine sera celle des travaux forcés à perpétuité.
Wet 10 Mei
1837, Stbl.
31.
— houdende tijdelijke aanvulling der bepaling omtrent de enkele en bedriegelijke bankbreuk.
Art. 1. Van het oogenblik af dat het Nederlandsche Wetboek van Koophandel zal zijn ingevoerd en tot tijd en wijle dat het nog in werking zijnde Wetboek van Strafregt, door het Nederlandsche zal zijn vervangen, behoudens hetgeen bij de voorlopige daarin te brengen wijzigingen, omtrent dit onderwerp mogt worden vastgesteld, zullen ten aanzien van enkele en van bedriegelijke bankbreuk, gelden de navolgende bepalingen:
Art. 2. Als enkel bankbreukige zal worden vervolgd, en zal zoodanig kunnen worden verklaard de gefailleerde koopman, die zich bevinden zal in een of meer der volgende gevallen.
1°. Indien de uitgaven voor zijne huishouding gedaan, welke hij verpligt is in zijn dagboek in te schrijven, worden geoordeeld buitensporig te zijn.
2°. Indien het blijkt dat hij door het spel of door gewaagde en louter van het toeval afhankelijke ondernemingen, aanzienlijke verliezen heeft ondergaan.
3°. Indien uit zijnen laatsten staat en balans blijkt, dat hij aanzienlijke geldopnemingen heeft gedaan, op koopmanschappen met verlies en beneden den marktprijs heeft verkocht, terwijl de baten zijns boedels beneden de vijftig ten honderd van het bedrag zijner schulden waren.
4°. Indien hij wisselbrieven of ander handelspapier geschikt om in omloop te worden gebragt, heeft uitgegeven, voor meer dan driemaal het beloop der baten zijns boedels, volgens zijnen laatsten staat en balans.
Art. 3. Als enkel bankbreukige zal kunnen worden vervolgd en zal zoodanig kunnen verklaard worden:
1°. De gefailleerde koopman die niet zal hebben afgelegd de verklaring ter griffie, voorgeschreven bij art. 2 van den I. titel des III. boeks van het Nederlandsche Wetboek van Koophandel.
2°. De gefailleerde koopman die na zijn faillissement in vrijheid gebleven zijnde, in de gevallen bedoeld bij artt. 27 en 35 van denzelfden titel, ofschoon daartoe behoorlijk geroepen en zonder wettige verhindering niet in persoon zal verschenen zijn.
3°. De gefailleerde koopman die boeken te voorschijn brengt, welke ongeregeld zijn gehouden, zonder dat die echter blijken van bedrog opleveren, of die niet alle zijne boeken te voorschijn brengt.
4°. De gefailleerde koopman, die bij het faillissement der vennootschap, onder welke firma hij handelde, niet zal hebben opgevolgd het art. 2 van den I. titel des III. boeks van het Nederlandsche Wetboek van Koophandel.
Art. 4. Enkele bankbreuk wordt even als alle andere wanbedrijven voor de correctionele regtbanken vervolgd.
In geval van veroordeeling te dezer zake zullen de regtbanken gelasten dat het vonnis zal worden aangeplakt en in een openbaar dagblad aangekondigd, met bepaling van de plaats waar die aanplakking zal moeten geschieden en met aanwijzing van het dagblad, waarin die aankondiging zal moeten worden geplaatst.
Art. 5. Als bedriegelijke bankbreukige zal worden vervolgd, en zal zoodanig worden verklaard de gefailleerde koopman, die zich bevinden zal in een of meer der volgende gevallen:
1°. Indien hij verdichte uitgaven of verliezen als waar heeft voorgesteld, of het gebruik van alle zijne ontvangsten niet verantwoordt.
2°. Indien hij eenige sommen gelds, eenige inschuld van zijnen boedel, eenige koopmanschappen, waren of roerende goederen verduisterd heeft.
3°. Indien hij verdichte verkoopen, geldopnemingen of schenkingen gedaan heeft.
4°. Indien hij in verstandhouding met voorgewende schuldeischers, verdichte schulden zijns boedels als waar heeft voorgesteld, door het maken van bedriegelijke geschriften, of door zich zonder oorzaak of genotene waarden bij openbare akten of onderhandsche schuldbekentenissen tot schuldenaar te stellen.
5°. Indien hij, van eenen bijzonderen last voorzien of tot bewaarnemer gesteld zijnde van gelden, handelspapieren, koopwaren of koopmanschappen, de gelden of de waarde der voorwerpen waartoe die last of bewaargeving betrekkelijk was, te zijnen bate heeft aangewend.
6°. Indien hij onroerende of roerende goederen onder eenen geleenden naam heeft gekocht.
7°. Indien hij zijne boeken verborgen heeft.
Art. 6. Als bedriegelijke bankbreukige zal kunnen worden vervolgd en zal zoodanig kunnen worden verklaard:
1°. De gefailleerde koopman, die geene boeken heeft gehouden, of wiens boeken den waren staat zijner baten en lasten niet opleveren.
2°. De gefailleerde koopman die uit de verzekerde bewaring waarin hij gesteld was, hetzij zonder of met borgtogt van ten allen tijde te zullen verschijnen, ontslagen zijnde, echter ofschoon behoorlijk geroepen en zonder wettige verhindering, niet in regten zal verschenen zijn.
Art. 7. Bedriegelijke bankbreuk en medepligtigheid daaraan wordt even als alle andere misdaden vervolgd.
Bij de arresten van veroordeeling zal derzelver aanplakking en bekendmaking door een openbaar dagblad worden gelast, met aanwijzing van de plaats waar die aanplakking en van het dagblad, waardoor de aankondiging zal moeten geschieden.
Art. 8. Wanneer een aangeklaagde overtuigd wordt van en schuldig verklaard aan eene der misdaden in de voorgaande artt. 5 en 6 uitgedrukt, zal hij gestraft worden met de straffen bij het in werking zijnde Wetboek van Strafregt, op bedriegelijke bankbreuk gesteld.
Art. 9. Medepligtig aan bedriegelijke bankbreuk, zullen worden verklaard en met dezelfde straffen als zoodanig bankbreukigen zelf, zullen gestraft worden, zij, die overtuigd zullen zijn van met den bankbreukigen te hebben zamengespannen, om zijne roerende of onroerende goederen geheel of ten deele te verduisteren of aan den boedel te onttrekken, valsche schuldvorderingen te zijnen laste verkregen te hebben, en die bij de verificatie hunner schuldvorderingen en in geval de beëediging dier schuldvordering gelast wordt, ook bij eedpræstatie volhard zullen hebben om dezelve als opregt en deugdelijk te doen gelden.
405. Al wie, hetzij met gebruikmaking van valsche namen of valsche kwaliteiten, hetzij, met zich van bedriegelijke middelen te bedienen, om het bestaan van valsche ondernemingen, van een niet bestaand vermogen of krediet, te doen gelooven, of om de hoop of vrees te verwekken ten aanzien van eenigen uitslag van zaken, van eenig toeval of andere hersenschimmige gebeurtenis, zich gelden, losse goederen, of verbind-tenissen, beschikkingen, papieren van geldswaarde, toezeggingen, kwijtingen of bevrijdingen zal hebben doen afgeven of ter hand stellen, en langs een dezer wegen, zich bedriegelijk van eens anders bezittingen, in 't geheel of ten deele meester zal hebben gemaakt, of getracht zal hebben meester te maken, zal gestraft worden met een gevangenzetting voor ten minste een jaar, en ten hoogste vijf jaren, en eene geldboete van ten minste vijftig en ten hoogste drie duizend franken.
De schuldige zal bovendien, gedurende ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag, dat hij zijne straf ondergaan zal hebben, ontzet mogen worden van de regten, bij art. 42 van dit Wetboek, (8 der wet 29 Junij 1854) vermeld. Alles, behoudens zwaarder straffen, in gevalle daar misdaad van valschheid bij is.
405. Quiconque, soit en faisant usage de faux noms ou de fausses qualités, soit en employant des manœuvres frauduleuses pour persuader l'existence de fausses entreprises, d'un pouvoir ou d'un crédit imaginaire, ou pour faire naître l'espérance ou la crainte d'un succès, d'un accident ou de tout autre événement chimérique, se sera fait remettre ou délivrer des fonds, des meubles ou des obligations, dispositions, billets, promesses, quittances ou décharges, et aura, par un de ces moyens, escroqué ou tenté d'escroquer la totalité ou partie de la fortune d'autrui, sera puni d'un emprisonnement d'un an au moins et de cinq ans au plus, et d'une amende de cinquante francs au moins et de trois mille francs au plus.
Le coupable pourra être, en outre, à compter du jour oit il aura subi sa peine, interdit, pendant cinq ans au moins et dix ans au plus, des droits mentionnés en l'article 42 du présent Code: le tout sauf les peines plus graves, s'il y a crime de faux.
(Zie art. 21, wet 29 Junij 1854).
Wet 22 Dec.
1857, Stbl.
171.
Tot buiten effectstelling en vervangen der Fransche wet van 3 September 1807 op de intressen.
Art. 1. De wet van 3 September 1807 (Bulletin des Lois, n°. 2. De wettelijke interessen bedragen in burgerlijke zaken vijf en in handelszaken des ten honderd in het jaar.
  1. De officiële vertaling heeft: bankbrekers.
Tweede onder-afdeeling — Misbruik van vertrouwen
[bewerken]

§ 2.

§ 2.

Misbruik van vertrouwen.

Abus de confiance.

406. Al wie misbruik gemaakt zal hebben van de behoeften, de zwakheden, of de driften van een minderjarige, om hem ten zijnen nadeele verbindtenissen, kwijtingen, of bevrijdingen te doen onderschrijven, voor het leenen van geld of roerende goederen of in den handel in omloop zijnde of andere papieren of effekten, onder welke gedaante deze handel ook gepleegd of vermomd zoude mogen zijn, zal gestraft worden met een gevangenzetting van ten minste twee maanden, ten hoogste twee jaar, en eene geldboete die het vierde deel der teruggaven en schaden en intressen, aan de verkorte personen verschuldigd, niet te boven zal mogen gaan, noch minder dan vijf en twintig franken zijn.
Het verordende bij de tweede paragraaf van het vorig artikel zal bovendien van toepassing gemaakt mogen worden.
406. Quiconque aura abusé des besoins, des faiblesses ou des passions d'un mineur pour lui faire souscrire, à son préjudice, des obligations, quittances ou décharges, pour prêt d'argent ou de choses mobilières, ou d'effets de commerce, ou de tous autres effets obligatoires, sous quelque forme que cette négociation ait été faite ou déguisée, sera puni d'un emprisonnement de deux mois au moins, de deux ans au plus, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des restitutions et des dommages et intérêts qui seront dus aux parties lésées, ni être moindre de vingt-cinq francs.
La disposition portée au second paragraphe du précédent article, pourra de plus être appliquée.
407. Al wie misbruik gemaakt zal hebben van een handteekening in blanco, die hem toevertrouwd werd, met bedriegelijk boven dezelve eenige verbindtenis, kwijting, of bevrijding, of eenige andere akte of geschrift, waardoor de handteekenaar in persoon of goederen verkort zou kunnen worden, te schrijven zal gestraft worden met de straffen, bij artikel 405 gesteld.
In gevalle de handteekening in blanco hem niet toevertrouwd geweest mogt zijn, zal hij als falzaris vervolgd, en als zoodanig gestraft worden.
407. Quiconque, abusant d'un blanc-seing qui lui aura été confié, aura frauduleusement écrit au-dessus une obligation ou décharge, ou tout autre acte pouvant compromettre la personne ou la fortune du signataire, sera puni des peines portées en l'article 405.

Dans le cas où le blanc-seing ne lui aurait pas été confié, il sera poursuivi comme faussaire et puni comme tel.
408. Al wie, ten nadeele van den eigenaar, bezitter of houder, verduisterd of weerloos gemaakt zal hebben, papieren geldswaarde hebbende, gelden, koopwaren, biljetten, kwijtingen, of eenige andere geschriften, verbindtenis of bevrijding van verbindtenis of behelzende of uitwerkende, die hem niet in handen gesteld zijn geweest, dan hetzij ter bewaring, hetzij tot eenigen betaald wordenden arbeid, en om dezelve terug te geven of over te levweren, of om er een bepaald gebruik van te maken of iets bepaalds mêe te doen, zal gestraft worden met de straffen bij artikel 406 gesteld.
Alles onverminderd hetgeen bij artikel 254 tot 256 gezegd is, ten aanzien van het verduisteren, vernielen en wegnemen van gelden, goederen, of stukken in of uit openbare bewaarplaatsen.
408. Quiconque aura détourné ou dissipé, au préjudice du propriétaire, possesseur ou détenteur, des effets, deniers, marchandises, billets, quittances ou tous autres écrits contenant ou opérant obligation ou décharge, qui ne lui auraient été remis qu'à titre de dépôt ou pour un travail salarié, à la charge de les rendre ou représenter, ou d'en faire un usage ou un emploi déterminé, sera puni des peines portées dans l'article 406.

Le tout sans préjudice de ce qui est dit aux articles 254, 255 et 256, relativement aux soustractions et enlèvements de deniers, effets ou pièces, commis dans les dépôts publics.
409. Al wie, na in een geregtelijk geschil eenig bewijsstuk, akte, of memorie overgelegd te hebben, dat stuk, op hoedanig eene wijs ook, weggenomen of verduisterd zal hebben, zal gestraft worden met eene geldboete van vijf en twintig tot drie honderd franken.
Deze straf zal gewezen worden bij het geregt, waar voor het geschil hangende is.
409. Quiconque, après avoir produit dans une contestation judiciaire quelque titre, pièce ou mémoire, l'aura soustrait de quelque manière que ce soit, sera puni d'une amende de vingt-cinq francs à trois cents francs.
Cette peine sera prononcée par le tribunal saisi de la contestation.
Derde onder-afdeeling — Inbreuk op de verordeningen over de huizen waar gespeeld wordt, de loterijen en pandhuizen
[bewerken]

§ 3.

§ 3.

Inbreuk op de verordeningen over de huizen waar gespeeld wordt, de loterijen en pandhuizen.

Contravention aux réglemens aur les maisons de jeu, les loteries, et les maisons de prêt sur gages.

410. Diegenen, die een huis van hazardspelen gehouden, en daarin het publiek toegelaten zullen hebben, hetzij dan vrijwillig, hetzij op voorstelling van de daarin belang- of deelhebbenden; desgelijks de bankhouders van dat huis, en alle degenen, die loterijen, bij de wet niet toegelaten, opgerigt of gehouden zullen hebben, voorts alle bewindvoerders, opzigters of agenten van deze oprigtingen, zullen gestraft worden, met een gevangenzetting voor ten minste twee en ten hoogste zes maanden, en een geldboete van honderd tot zes duizend franken.
De schuldigen zullen bovendien, voor gedurende ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, te rekenen van den dag, dat zij hunne straf ondergaan zullen hebben, ontzet mogen worden van de regten, bij artikel 42 van dit Wetboek (8 der wet 29 Junij 1954), gemeld.
In alle gevallen zullen alle de gelden zaken, of papieren vam geldwaarde, die gevonden zullen worden ter speeltafel gebragt, of in de loterij gelegd of ingezet te zijn, gelijk ook het huisraad, de gereedschappen, werktuigen, en toestel, tot het spel of de loterij gebruikt of bestemd, en het huisraad en de roerende goederen, waarmêe de plaatsen voorzien of versierd zullen zijn, verbeurd verklaard worden.
410. Ceux qui auront tenu une maison de jeux de hasard, et y auront admis le public, soit librement, soit sur la présentation des intéressés ou affiliés, les banquiers de cette maison, tous ceux qui [auront] établi ou tenu des loteries non autorisées par la loi, tous administrateurs, préposés ou agents de ces établissements, seront punis d'un emprisonnement de deux mois au moins et de six mois au plus, et d'une amende de cent francs à six mille francs.
Les coupables pourront être de plus, à compter du jour ou ils auront subi leur peine, interdits, pendant cinq ans au moins et dix au plus, des droits mentionnés en l'article 42 du présent Code.
Dans tous les cas, seront confisqués tous les fonds ou effets qui seront trouvés exposés au jeu ou mis à la loterie, les meubles, instruments, ustensiles, appareils employés ou destinés au service des jeux ou des loteries, les meubles, et les effets mobiliers dont les lieux seront garnis ou décorés.
Keiz.decreet
25 Sept.1813,
Bull. d. lois,
no. 526.
Art. 2. Ieder vonnis, hetwelk ter uitvoering van art. 410 van het Wetboek van strafregt zal gewezen zijn ter zake van geheime loterijen, zal aangeplakt worden ten koste van de daders der misdrijven.
Keiz.decreet
13 Oct. 1812,
B.d.l.no.158.
— houdende reglementaire bepalingen op de Hollandsche loterij; — (waarbij aangehaald, de wet van 9 Vendemiaire an VI).
(Wet)22Julij
1814, Stbl.86.
— houdende verbod van alle vreemde of particuliere loterijen.
Souv. besluit.
19 Jan. 1814,
Stbl. 15.
— betreffende het verbod van verkoop, in huurgeving en kanscontracten, zoowel als ten aanzien van het geven van crediet aan particulieren, door collecteurs, geautoriseerde splitters en geadmitteerde debitanten der Nederlandsche loterij: — ingetrokken bij
Kon. besluit
5 Nov. 1818,
Stbl. 37.
— houdende bepalingen ten opzigte van de uitgifte, het verkoopen en debiteren van loten der Nederlandsche loterij.
Kon. besluit
3Maart 1824,
Stbl. 22.
— houdende verbod aan ongekwalificeerde personen om, ten behoeve van het publiek, inlagen in eenige loterij hoegenaamd te ontvangen of te bezorgen.
Kon. besluit
13Nov. 1827,
Stbl. 50.
— houdende afschaffing der Genuésche loterij binnen het Rijk en nadere bepalingen omtrent de Koninklijke Nederlandsche loterij.
Kon. besluit
31 Mei 1828,
Stbl. 34.
— houdende uitlegging van art. 1 van dat van den 3 Maart 1824, Stbl. 22, betreffende de onderhandsche verlotingen.
Kon. besluit
6 Jan. 1831,
Stbl. 2.
— houdende voorloopige wijzigingen in de inrigting en het debiet der Nederlandsche loterij.
Kon. besluit
20 Apr. 1866,
Stbl. 76.
— houdende verbod van het verhuren van loten in de staatsloterij.
(Zie art. 21, wet 29 Junij 1854).
411. Diegenen die zonder wettigen vergunning, leenhuizen op pand of zekerheid opgeright of gehouden zullen hebben, of in gevalle van wettige vergunning geen boek gehouden zullen hebben als reglementen vereischen, houdende achtereen, en zonder eenig wit tusschen beide of eenige tusschenregel, de te leen verstrekte sommen of zaken, de namen, woonplaatsen, en het beroep van de leeners, den aard, de hoedanigheid en waarde van hetgeen tot zekerheid gegeven is, zullen gestraft worden met gevangenzetting van ten minste veertien dagen, ten hoogste drie maanden, en eene geldboete van honderd tot twee duizend franken. 411. Ceux qui auront établi ou tenu des maisons de prêt sur gages ou nantissement, sans autorisation légale, ou qui, ayant une autorisation, n'auront pas tenu un registre conforme aux règlements, contenant de suite, sens aucun blanc ni interligne, les sommes ou les objets prêtés, les nom, domicile et profession des emprunteurs, la nature, la qualité, la valeur des objets mis en nantissement, seront punis d'un emprisonnement de quinze jours au moins, de trois mois au plus, et d'une amende de cent francs à deux mille francs.
Zie Decr. Impér. 24 Juin 1806, qui prohibe les maisons de jeux de hazard. Bull. d. l. 101).
Vierde onder-afdeeling — Belemmeringen tegen de vrijheid van bieden, bij verkoopingen, verpachtingen, aannemingen.
[bewerken]

§ 4.

§ 4.

Belemmeringen tegen de vrijheid van bieden, bij verkoopingen, verpachtingen, aannemingen.

Entraves [apportées] à la liberté des enchères.

412. Die, bij de toewijzing of het toeslaan van den eigendom, van het vruchtgebruik of van den huur van roerend of vast goed, van eene aanneming, van eene levering, van een werk, of van eenig dienst hoegenaamd, de vrijheid van bieden of aannemen bij wege van feitelijkheid, gewelddadigheid, of bedreiging, hetzij vóór, hetzij onder het bieden of aannemen, belemmerd zullen hebben, zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van ten minste veertien dagen, ten hoogste drie maanden, en eene boete van ten minste honderd en ten hoogste vijf duizend franken.


Dezelfde straf zal plaats hebben tegen degenen, die de bieders of aannemers door gaven of beloften terug gehouden zullen hebben.
412. Ceux qui, dans les adjudications de la propriété, de l'usufruit ou de la location des choses mobilières ou immobilières, d'une entreprise, d'une fourniture, d'une exploitation ou d'un service quelconque, auront entravé ou troublé la liberté des enchères ou des soumissions, par voies de fait, violences ou menaces, soit avant, soit pendant les enchères ou les soumissions, seront punis d'un emprisonnement de quinze jours, au moins, de trois mois au plus, et d'une amende de cent francs au moins et de cinq mille francs au plus.
La même peine aura lieu contre ceux qui, par dons ou promesses, auront écarté les enchérisseurs.
Vijfde onder-afdeeling — Schending der reglementen of verordeningen betrekkelijk handwerken of fabrieken, koophandel en kunsten.
[bewerken]

§ 5.

§ 5.

Schending der reglementen of verordeningen betrekkelijk handwerken of fabrieken, koophandel en kunsten.

Violation des r`glemens relatifs aux manufactures, au commerce et aux arts.

413. Alle overtreding der reglementen of verordeningen van openbaar beheer of bestuur, betrekkelijk de voortbrengsels der fransche handwerken of fabrieken, die naar buitenslands uitgevoerd zullen worden, en welke ten voorwerp hebben, zekerheid wegens de deugdelijkheid, de maat, en de soort van het werk te geven, zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste twee honderd en ten hoogste drie duizend franken, en verbeurdverklaring van de waren. De twee straffen mogen te gelijk en te zamen, of ieder alleen en afzonderlijk gewezen worden, naar de omstandigheden. 413. Toute violation des règlements d'administration publique, relatifs aux produits des manufactures françaises qui s'exporteront à l'étranger, et qui ont pour objet de garantir la bonne qualité, les dimensions et la nature de la fabrication, sera punie d'une amende de deux cents francs au moins, de trois mille francs au plus, et de la confiscation des marchandises. Ces deux peines pourront être prononcées cumulativement ou séparément, selon les circonstances.
Kon. besluit
1 Dec. 1865,
Stbl. 131.
— houdende bepalingen omtrent de certificaten van Nederlandschen oorsprong of bewerking, ter uitvoering van art. 11 der wet van 3 Julij 1865, Stbl. 76.
(Zie voorts de aanteekeningen op artt. 141 en 142).
3e. druk. 10
414. Alle onderlinge zamenspanning of vereeniging van degenen, die handwerkslieden in 't werk stellen, strekkende om tegen regt en billijkheid eene vermindering van het werkloon door te drijven, wanneer zij van eene poging of (een) aanvang van uitvoering gevolgd wordt, zal gestraft worden met gevangenzetting voor zes tot één maand, en eene geldboete van twee honderd tot drie duizend franken. 414. Toute coalition entre ceux qui font travailler des ouvriers, tendant à forcer injustement et abusivement l'abaissement des salaires, suivie d'une tentative ou d'un commencement d'exécution, sera punie d'un emprisonnement de six jours à un mois, et d'une amende de deux cents francs à trois mille francs.
415. Alle onderlinge zamenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden, om te gelijker tijd het werk te doen ophouden, het werk in eene fabriek of werkplaats te verbieden, het te werk komen en blijven vóór of na zeker uur te beletten, en in 't algemeen, om den arbeid te doen staken, te beletten of duurder te maken, zoo wanneer er eenige poging in het werk gesteld of een aanvang met de uitvoering gemaakt is, zal gestraft worden met een gevangenis van ten minste één maand, en ten hoogste drie maanden.
De hoofden of aanleggers zullen gestraft worden met een gevangenzetting van twee tot vijf jaren.
415. Toute coalition de la part des ouvriers pour faire cesser en même temps de travailler, interdire le travail dans un atelier, empêcher de s'y rendre et d'y rester avant ou après de certaines heures, et en général pour suspendre, empêcher, enchérir les travaux, s'il y a eu tentative ou commencement d'exécution, sera punie d'un emprisonnement d'un mois au moins et de trois mois au plus.

Les chefs ou moteurs seront punis d'un emprisonnement de deux ans à cinq ans.
416. Ook zullen gestraft worden met de straffen bij het vorig artikel gesteld en met inachtneming van hetzelfde onderscheid, de werklieden, die eenige boete, verbod, ontzegging, of eenige proscriptie onder den naam van vervloeking of verdoeming, of wat benaming het zijn mag, uitgesproken of aangezegd zullen hebben, hetzij tegen de fabriekbestuurders en ondernemers van werken, hetzij tegen elkander.

In het geval van dit en het vorig artikel, zullen de hoofden of aanleggers van het wanbedrijf, na het uiteinde van hunne straf, onder het toezigt van de hooge policie gesteld mogen worden voor ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.
416. Seront aussi punis de la peine portée par l'article précédent et d'après les mêmes distinctions, les ouvriers qui auront prononcé des amendes, des défenses, des interdictions ou toutes proscriptions sous le nom de damnations et sous quelque qualification que ce puisse être, soit contre les directeurs d'ateliers et entrepreneurs d'ouvrages, soit les uns contre les autres.
Dans le cas du présent article et dans celui du précédent, les chefs ou moteurs du délit pourront, après l'expiration de leur peine, être mis sous la surveillance de la haute police pendant deux ans au moins et cinq ans au plus.
417. Al wie, met oogmerk om aan de fransche kunstvlijt nadeel toe te brengen, opzigters, kommiezen of werklieden van eenige inrigting (of etablissement) zich naar buitenlands zal hebben doen begeven, zal gestraft worden met een gevangenzetting van zes maanden tot twee jaren, en eene geldboete van vijftig tot drie honderd franken. 417. Quiconque, dans la vue de nuire à l'industrie française, aura fait passer en pays étranger des directeurs, commis ou des ouvriers d'un établissement, sera puni d'un emprisonnement de six mois à deux ans, et d'une amende de cinquante francs à trois cents francs.
418. Alle opzigter, kommies of werkman van eene fabriek, die aan vreemdelingen of buitenslands wonende Franschen, geheimen van de fabriek, waarin hij gebruikt wordt, medegedeeld zal hebben, zal gestraft worden met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren), en eene geldboete van vijf honderd tot twintig duizend franken.
Ingevalle de geheimen aan Franschen in Frankrijk wonende, medegedeeld zijn, zal de straf in een gevangenis van drie maanden tot twee jaren en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken bestaan.
418. Tout directeur, commis, ouvrier de fabrique, qui aura communiqué à des étrangers ou à des Français résidant en pays étranger, des secrets de la fabrique où il est employé, sera puni de la réclusion, et d'une amende de cinq cents francs à vingt mille francs.
Si ces secrets ont été communiqués à des Français résidant en France, la peine sera d'un emprisonnement de trois mois à deux ans, et d'une amende de seize francs à deux cents francs.
419. Al wie door het opzettelijk uitstrooijen van valsche of lasterlijke geruchten, door meer te bieden dan verkoopers zelven vorderden, door vereenigingen, verbindingen, of zamenspanningen van de voornaamste inhebbers van een zelfde waar of koopmanschap, ten einde dezelve op zekeren prijs te houden, of wel, door eenigerhande bedriegelijke wegen of middelen, het steigeren [1]) of vallen der waren of koopmanschappen, of openbare papieren en effecten, boven of beneden den prijs, waarop de natuurlijke en vrije trek [2]) van den koophandel dezelve gebragt zou hebben, bewerkt of veroorzaakt heeft, zal gestraft worden met een gevangenzetting van ten minste één maand, en ten hoogste één jaar, en eene geldboete van vijf honderd tot tien duizend franken. De schuldigen zullen bovendien bij het vonnis voor ten minste twee en ten hoogste vijf jaren onder het toezigt van de hooge policie gesteld mogen worden. 419. Tous ceux qui, par des faits faux ou calomnieux semés à dessein dans le public, par des suroffres faites aux prix que demandaient les vendeurs eux-mêmes, par réunions ou coalitions entre les principaux détenteurs d'une même marchandise ou denrée, tendant à ne la pas vendre, ou à ne la vendre qu'à un certain prix, ou qui par des voies ou moyens frauduleux quelconques auront opéré la hausse ou la baisse du prix des denrées ou marchandises ou des papiers et effets publics [au-dessus ou] au-dessous des prix qu'aurait déterminés la concurrence naturelle et libre du commerce, seront punis d'un emprisonnement d'un mois au moins, d'un an au plus, et d'une amende de cinq cents francs à dix mille francs. Les coupables pourront de plus être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police pendant deux ans au moins et cinq ans au plus.
420. De straf zal zijn van ten minste twee maanden, en ten hoogste twee jaren gevangenis, en duizend tot twintig duizend franken geldboete, in gevalle deze kunstgrepen in 't werk gesteld zijn omtrent koren of andere granen, meel, meelachtige zelfstandigheden, brood, wijn, of eenige andere dranken.

Het stellen onder toezigt, dat alsdan zal kunnen geschieden, zal voor ten minste vijf en ten hoogste tien jaren zijn.
420. La peine sera d'un emprisonnement de deux mois au moins et de deux ans au plus, et d'une amende de mille francs à vingt mille francs, si ces manœuvres ont été pratiquées sur grains, grenailles, farines, substances farineuses, pain, vin, ou toute autre boisson.
La mise en surveillance qui pourra être prononcée, sera de cinq ans au moins et dix ans au plus.
421. Weddingschappen ten aanzien van het rijzen of dalen der openbare fondsen of effekten zullen gestraft worden, als bij artikel 419. 421. Les paris qui auront été faits sur la hausse ou la baisse des effets publics, seront punis des peines portées par l'article 419.
422. Voor weddingschap van dezen aard, zal gerekend worden, alle overeenkomst om openbare effekten te verkoopen of te leveren, die door den verkooper niet bewezen zullen worden, ten tijde van de overeenkomst ter zij-er beschikking geweest te zijn, of ten tijde van de levering tot zijne beschikking te hebben moeten komen. 422. Sera réputée pari de ce genre, toute convention de vendre ou de livrer des effets publics qui ne seront pas prouvés par le vendeur avoir existé à sa disposition au temps de la convention, ou avoir dû s'y trouver au temps de la livraison.
423. Al wie den kooper bedrogen zal hebben in de gehalte van goud of zilver, in de gehalte van een voor echt verkochten steen, in de soort [3]) van eenige waar of koopmanschap; al wie, door valsche maat of gewigt te gebruiken, den kooper in de hoeveelheid van het verkochte bedrogen zal hebben, zal gestraft worden met gevangenzetting voor ten minste drie maanden, ten hoogste één jaar, en eene geldboete, die niet boven het vierde deel der teruggaven en schaden en intressen, noch beneden de vijftig franken zal mogen zijn.

De voorwerpen waar het wanbedrijf in gepleegd is, of derzelver waarde, in geval zij nog aan den verkooper toebehooren, zullen verbeurd verklaard worden: de valsche maten en gewigten zullen ook verbeurd verklaard, en bovendien aan stukken gebroken worden.
423. Quiconque aura trompé l'acheteur sur le titre des matières d'or ou d'argent, sur la qualité d'une pierre fausse vendue pour fine, sur la nature de toutes marchandises; quiconque, par usage de faux poids ou de fausses mesures, aura trompé sur la quantité des choses vendues, sera puni de l'emprisonnement pendant trois mois au moins, un an au plus, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des restitutions et dommages et intérêts, ni être au-dessous de cinquante francs.
Les objets du délit, ou leur valeur, s'ils appartiennent encore au vendeur, seront confisqués : les faux poids et les fausses mesures seront aussi confisqués, et de plus seront brisés.
424. In geval de verkooper en kooper bij het aangaan of sluiten van hun koop, andere maten of gewigten gebruikt hebben, dan die bij de Staatswetten vastgesteld zijn, zal de kooper verstoken zijn van alle aanspraak tegen den verkooper, die hem met de verboden maten of gewigten bedrogen heeft. Onverminderd de strafvordering, zoo wegens dit bedrog als wegens het gebruiken zelf van verboden maten en gewigten.

De straf ter zake van het bedrof, zal zijn als bij het vorig artikel.
De straf wegens het gebruiken van verboden maten en gewigten, zal bepaald worden bij het vierde boek van dit Wetboek, behelzende de bloote policie-straffen.
424. Si le vendeur et l'acheteur se sont servis, dans leurs marchés, d'autres poids ou d'autres mesures que ceux qui ont été établis par les lois de l'état, l'acheteur sera privé de toute action contre le vendeur qui l'aura trompé par l'usage de poids ou de mesures prohibés; sans préjudice de l'action publique pour la punition tant de cette fraude que de l'emploi même des poids et des mesures prohibés.
La peine, en cas de fraude, sera celle portée par l'article précédent.
La peine, pour l'emploi des mesures et poids prohibés, sera déterminée par le livre IV du présent Code, contenant les peines de simple police.
425. Het drukken en uitgeven van schriften, muziekstukken, stukken van teeken- of schilderkunst, of eenig ander gedrukt of in plaat gebragt werk, hetzij in 't geheel of ten deele, in weêrwil van de wetten en verordeningen ten opzigte van den eigendom des schrijvers, of makers, is een nadruk; en alle nadruk is een wanbedrijf. 425. Toute édition d'écrits, de composition musicale, de dessin, de peinture ou de toute autre production, imprimée ou gravée en entier ou en partie, au mépris des lois et règlements relatifs à la propriété des auteurs, est une contrefaçon; et toute contrefaçon est un délit.
426. Het verkoopen of verspreiden van nadrukken of namaaksels, het invoeren op Fransch grondgebied, van werken, die, na in Frankrijk gedrukt te zijn, buitenslands nagedrukt zijn, zijn een wanbedrijf van dezelfde soort. 426. Le débit d'ouvrages contrefaits, l'introduction sur le territoire français d'ouvrages qui, après avoir été imprimés en France, ont été contrefaits chez l'étranger, sont un délit de la même espèce.
427. De straf tegen den nadrukker of tegen den invoerder, zal bestaan in eene geldboete van ten minste honderd, en ten hoogste twee duizend franken; en tegen den verkooper, in eene geldboete van ten minste vijf en twintig, en ten hoogste vijf honderd franken.

De verbeurdverklaring van den nadruk zal zoo tegen den nadrukker als tegen den invoerder en den verkooper gewezen worden.
De platen, vormen of matrijzen der nagedrukte voorwerpen zullen ook verbeurd verklaard worden.
427. La peine contre le contrefacteur, ou contre l'introducteur, sera une amende de cent francs au moins et de deux mille francs au plus; et contre le débitant, une amende de vingt-cinq francs au moins et de cinq cents francs au plus.
La confiscation de l'édition contrefaite sera prononcée tant contre le contrefacteur que contre l'introducteur et le débitant.
Les planches, moules ou matrices des objets contrefaits seront aussi confisqués.
428. Alle bestuurvoerder, alle ondernemer van een tooneel of schouwburg, alle gezelschap of maatschappij van toeneelisten, welke op zijn tooneel eenige stukken zal hebben laten vertoonen, in weêrwil van de wetten en verordeningen ten opzigte van den eigendom der schrijvers, zal met eene geldboete van ten minste vijftig, ten hoogste vijf honderd franken en verbeurdverklaring der ontvangsten gestraft worden. 428. Tout directeur, tout entrepreneur de spectacle, toute association d'artistes, qui aura fait représenter sur son théâtre des ouvrages dramatiques, au mépris des lois et règlements relatifs à la propriété des auteurs, sera puni d'une amende de cinquante francs au moins, de cinq cents francs au plus, et de la confiscation des recettes.
429. In de gevallen, bij de vier laatst-voorgaande artikelen vermeld, zal de opbrengst der verbeurdverklaringen of der verbeurdverklaarde ontvangsten, aan den eigenaar ter hand gesteld worden, om hem tot zoo verre schadeloos te stellen wegens het geleden nadeel. Het hooger bedrag van zijn schade, of wel, de volkomen schadeloosstelling, in gevalle er geen verkoop van verbeurdverklaarde zaken, of geene aantasting van ontvangsten plaats gehad heeft, zal langs de gewone wegen geregeld worden. 429. Dans les cas prévus par les quatre articles précédents, le produit des confiscations, ou les recettes confisquées, seront remis au propriétaire pour l'indemniser d'autant du préjudice qu'il aura souffert; le surplus de son indemnité, ou l'entière indemnité, s'il n'y a eu ni vente d'objets confisqués ni saisie de recettes, sera réglé par les voies ordinaires.
Publicatie 3
Junij 1803.
— van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek, wegens het niet verder verleenen van priviligiën en octrooijen, betreffende het drukken en uitgeven van boeken, en verbod tegen het nadrukken van oorspronkelijke of vertaalde werken, enz.
Souv. besl.
24 Jan.1814,
Stbl. 17.
— houdende bepalingen omtrent den boekhandel en den eigendom van letterkundige werken.
Souv. besl.
24 Jan.1815,
Stbl. 6.
— houdende voorschriften tot verzekering van het regt van eigendom aan hen, die van buitenlandsche werken eene vertaling willen uitgeven.
Wet 25 Jan.
1817, Stbl.5.
— de regten bepalende, die in de Nederlanden, ten opzigte van het drukken en uitgeven van letter- en kunstwerken, kunnen worden uitgeoefend.
Art. 4. Alle inbreuk op het voorzegde kopijregt, hetzij bij eene eerste uitgave van eenig nog niet gedrukt boek- of kunstwerk, hetzij bij herdruk van hetgeen reeds in druk was, zal als nadruk aangemerkt, en als zoodanig gestraft worden, met confiscatie van alle binnen dit Rijk voorhanden zijnde ongedebiteerde exemplaren van den nadruk, ten voordeele van den eigenaar van den oorspronkelijken druk, alsmede met betaling aan denzelfde eigenaar, van de waarde van 2000 exemplaren van het nagedrukte boek- of kunstwerk, te berekenen naar den boekverkoopers-prijs van den wettigen druk, en zulks behalve de betaling eener boete, niet te boven gaande de som van duizend guldens, en niet minder dan honderd gulden, ten behoeve van de algemeene armen van de woonplaats des nadrukkers; en zal de nadrukker bovendien, in geval van herhaald misdrijf, en naar gelang der omstandigheden, onbekwaam kunnen worden verklaard, om in het vervolg het beroep van boek- of kunstdrukker of verkooper te kunnen uitoefenen; alles onderminderd de bepalingen en straffen, welke tegen vervalsching bij de algemeene wetten zijn of mogten worden gestatuëerd.
Op dezelfde wijze als hierboven is bepaald, zal worden gestraft het invoeren, verspreiden of verkoopen van buiten het Koningrijk nagedrukte oorspronkelijke letter- en kunstwerken, of vertalingen, waarvan men hier te lande het kopijregt bezit.
Kon. besl. 3
Julij 1822, Stbl. 16.
— betrekkelijk het doen drukken en uitgeven van staatsstukken, door particulieren.
Kon. besl.24
April 1841,
Stbl. 11.
— hoedende intrekking van het besluit van 2 Julij 1822, Staatsbl. 16, en van de verdere, op grond daarvan genomene, en in het Staatsblad vermelde besluiten.
Wet 12 Aug.
1849, Stbl.
26.
— op de invoering van de Pharmacopoea Neerlandica en Nederlandsche apotheek.
Art. 2. Het uitsluitend regt van drukken en uitgeven der Pharmacopoea Neerlandica en der Nederlandsche apotheek wordt aan den Staat voorbehouden. De drukker, uitgever, verkooper en verspreider van eenig exemplaar van dit formulierboek, niet van Staatswege gedrukt, uitgegeven of gewaarmerkt, worden gestraft met eene boete van ƒ 100 voor ieder exemplaar door hen gedrukt, uitgegeven, verkocht, verspreid of in hun bezit gevonden, en in geval van onvermogen om die boete te betalen, met gevangenis van eene maand tot twee jaren.
Alle zoodanige exemplaren, waar ook gevonden, worden in beslag genomen, en ten behoeve van den Staat verbeurdverklaard.
(Zie verder hierachter: Lijst van Speciale wetten enz.: i. v. Drukpers (letterkundige eigendom).
  1. Beter: stijgen.
  2. Beter: mededinging.
  3. Beter: in den aard.
Zesde onder-afdeeling — Wanbedrijven van leveranciers.
[bewerken]

§ 6.

§ 6.

Wanbedrijven van leveranciers.

Délits des fournisseurs.

430. Alle personen, hetzij als deelhebbers van eenig gezelschap of deelgenootschap, hetzij op zich zelven, met leveranciën, ondernemingen, of beheeringen voor rekening van de land- of zeemagt belast, die, zonder door geweld van overmagt (vis major) daartoe genoodzaakt te zijn, de dienst, waar zij mede belast zijn, zullen hebben doen ontbreken, zullen gestraft worden met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) en eene geldboete, die het vierde deel der schaden en intressen niet te boven zal mogen gaan, noch neden de vijf honderd franken zijn. Alles, onverminderd zwaarder straffen, in geval van verstandhouding met den vijand. 430. Tous individus chargés, comme membres de compagnie ou individuellement, de fournitures, d'entreprises ou régies pour le compte des armées de terre et de mer, qui, sans y avoir été contraints par une force majeure, auront fait manquer le service dont ils sont chargés, seront punis de la peine de la réclusion, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des dommages et intérêts, ni être au-dessous de cinq cents francs; le tout sans préjudice de peines plus fortes en cas d'intelligence avec l'ennemi.
431. Wanneer het nalaten van de dienst aan de agenten der leveranciers te wijten is, zullen die agenten tot de bij het vorig artikel gestelde straffen veroordeeld worden.

De leveranciers en hun agenten zullen even zeer gestraft worden, wanneer de eene zoo wel als de andere in de misdaad deel hebben.
431. Lorsque la cessation du service proviendra du fait des agents des fournisseurs, les agents seront condamnés aux peines portées par le précédent article.
Les fournisseurs et leurs agents seront également condamnés, lorsque les uns et les autres auront participé au crime.
432. In gevalle openbare ambtenaren of agenten, door de hooge regering over iets gesteld, of door dezelve betaald wordende, den schuldige behulpzaam geweest zijn om de dienst te doen ontbreken, zoo zullen zij met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden, onverminderd zwaarder straffen, in geval van verstandhouding met den vijand. 432. Si des fonctionnaires publics ou des agents, préposés ou salariés du gouvernement, ont aidé les coupables à faire manquer le service, ils seront punis de la peine des travaux forcés à temps, sans préjudice des peines plus fortes en cas d'intelligence avec l'ennemi.
433. Alhoewel de dienst niet ontbroken mogt hebben, indien echter de levering en arbeid vertraagd of opgehouden is, of indien er in de soort, deugdelijkheid of hoeveelheid van den arbeid of het handwerk of van het geleverde, bedrog is gepleegd, zullen de schuldigen met een gevangenis van ten minste zes maanden en ten hoogste vijf jaren gestraft worden, en bovendien met eene geldboete, die niet (boven) het vierde deel der schaden en intressen, noch (beneden) de honderd franken zal mogen [1]).
In de verschillende gevallen, bij de artikelen die deze onder-afdeeling uitmaken, vermeld, zal de vervolging van het wanbedrijf niet mogen geschieden, dan op de aanbrenging van de Hooge regering.
433. Quoique le service n'ait pas manqué, si, par négligence, les livraisons et les travaux ont été retardés, ou s'il y a eu fraude sur la nature, la qualité ou la quantité des travaux ou main-d’œuvre ou des choses fournies, les coupables seront punis d'un emprisonnement de six mois au moins et de cinq ans au plus, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des dommages et intérêts, ni être moindre de cent francs.
Dans les divers cas prévus par les articles composant le présent paragraphe, la poursuite ne pourra être faite que sur la dénonciation du gouvernement.
  1. De officiële vertaling heeft: die niet beneden het vierde deel der schaden en intressen, noch boven de honderd franken zal mogen zijn.
Derde afdeeling — Vernielingen, bedervingen, schaden
[bewerken]

DERDE AFDEELING.

SECTION III.

Vernielingen, bedervingen, schaden.

Destructions, degradations, dommages.

434. Al wie opzettelijk in gebouwen, schepen, schuiten, pakhuizen, werven, bosschen, hakhout, of oogsten, hetzij te veld staand, hetzij gekapt, gemaaid (of gezameld), hetzij ook het hout gestapeld of geboscht is, en de oogsten in bargen of op hoopen staan, den brand heeft gestoken, of brandbare stoffen derwijze geplaatst heeft, om den brand tot deze zaken of een van die te doen overgaan, zal met den dood gestraft worden. 434. Quiconque aura volontairement mis le feu à des édifices, navires, bateaux, magasins, chantiers, forêts, bois taillis ou récoltes, soit sur pied, soit abattus, soit aussi que les bois soient en tas ou en cordes, et les récoltes en tas ou en meules, ou à des matières combustibles placées de manière à communiquer le feu à ces choses ou à l'une d'elles, sera puni de la peine de mort.
Art. 13, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:
5°. brandstichting, omschreven in de artt. 434 — van het Wetboek van Strafregt, wanneer niet te voorzien was dat eenig menschenleven daardoor in gevaar kon worden gebragt.
— Art. 9 (omtrent verzachtende omstandigheden) dezer wet (29 Junij 1854) is hier niet van toepassing.
435. De straf zal dezelfde zijn tegen diegenen, die door het doen springen van een mijn, gebouwen, schepen of schuiten vernield zullen hebben. 435. La peine sera la même contre ceux qui auront détruit, par l'effet d'une mine, des édifices, navires ou bateaux.
Art. 13, wet
29 Junij 54.
De doodstraf wordt veranderd in tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren, ten aanzien der misdaden van:
5°. brandstichting, omschreven in de artt. 435 — van het Wetboek van Strafregt, wanneer niet te voorzien was dat eenig menschenleven daardoor in gevaar kon worden gebragt.
— Art. 9 (omtrent verzachtende omstandigheden) dezer wet (29 Junij 1854) is hier niet van toepassing.
436. De bedreiging van een woning of eenig ander eigendom in den brand te steken, zal gestraft worden met de straf die tegen het bedreigen van vermoording gesteld is, en volgens de onderscheiding, bij artikel 305 tot 307 ingesloten, gemaakt. 436. La menace d'incendier une habitation ou toute autre propriété, sera punie de la peine portée contre la menace d'assassinat, et d'après les distinctions établies par les articles 305, 306 et 307.
437. Al wie opzettelijk, door welk middel het zijn mag, gebouwen, bruggen, dijken, wegen, of andere werken, die hij wist aan een ander toe te behooren, vernield of afgeworpen zal hebben, zal gestraft worden met het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) en eene geldboete die niet boven het vierde deel der teruggaven en schadeloosstellingen, noch ook beneden de honderd franken zal mogen zijn.

In geval er iemand bij omgekomen of gekwetst is geworden, zal de schuldige in het eerste geval met den dood, en in het tweede met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden.
437. Quiconque aura volon-tairement détruit ou renversé, par quelque moyen que ce soit, en tout ou en partie, des édifices, des ponts, digues ou chaussées ou autres constructions qu'il savait appartenir à autrui, sera puni de la réclusion, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des restitutions et indemnités, ni être au-dessous de cent francs.
S'il y a eu homicide ou blessures, le coupable sera, dans le premier cas, puni de mort, et dans le second, puni de la peine des travaux forcés à temps.
Kon. Besl. 19
Aug. 1823,
Stbl. 33.
(betrekkelijk de vernielingen of bedervingen van dijken en andere openbare werken: zie ad art. 379).
438. Al wie zich feitelijkerwijze verzet zal hebben tegen het maken van werken, die op gezag der Hooge regering aangelegd of gebouwd worden, zal gestraft worden met een gevangenis van drie maanden tot twee jaren, en eene geldboete, die niet boven het vierde deel der schaden en intressen, noch ook beneden de zestien franken zal mogen zijn.
De aanleggers der feitelijkheid zullen het hoogste of maximum van de straf ondergaan.
438. Quiconque, par des voies de fait, se sera opposé à la confection de travaux autorisés par le Gouvernement, sera puni d'un emprisonnement de trois mois à deux ans, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des dommages-intérêts, ni être au-dessous de seize francs.

Les moteurs subiront le maximum de la peine.
439. Al wie opzettelijk, op hoedanig eene wijze ook, registers of aantekenboeken, minuten, of oorspronkelijke akten van het openbaar gezag, verbandbrieven, of bewijsstukken, biljets, wissels, effekten van koophandel of bankpapieren, eenige verbindtenis, beschikking, of vrijstelling van verbindtenis inhoudende of uitwerkende, verbrand of vernield zak hebben, zal gestraft worden als volgt:
In gevalle de vernielde stukken, akten van het openbaar gezag, of effecten van koophandel of bankpapieren zijn, zal de straf in het tuchthuis (van vijf tot tien jaren) bestaan.
In alle ander geval zal de schuldige gestraft worden met een gevangenzetting van twee tot vijf jaren, en eene geldboete van honderd tot drie honderd franken.
439. Quiconque aura volon-tairement brûlé ou détruit d'une manière quelconque, des regis-tres, minutes ou actes originaux de l'autorité publique, des titres, billets, lettres de change, effets de commerce ou de banque, contenant ou opérant obligation, disposition ou décharge, sera puni ainsi qu'il suit:

Si les pièces détruites sont des actes de l'autorité publique, ou des effets de commerce ou de banque, la peine sera la réclusion.
S'il s'agit de toute autre pièce, le coupable sera puni d'un emprisonnement de deux ans à cinq ans, et d'une amende de cent francs à trois cents francs.
440. Alle plundering, alle vernieling van eetwaren of koopmanschappen, goederen (effets), roerende eigendommen, met gemeenerhand of bij zamenrotting en met openbaar geweld gedaan, zal met dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren) gestraft worden; en ieder der schuldigen zal bovendien tot eene geldboete van twee honderd tot vijf duizend franken veroordeeld worden. 440. Tout pillage, tout dégât de denrées ou marchandises, effets, propriétés mobilières, commis en réunion ou bande et à force ouverte, sera puni des travaux forcés à temps; chacun des coupables sera de plus condamné à une amende de deux cents francs à cinq mille francs.
441. Echter zullen diegenen, die zouden mogen bewijzen door opzetting of aanzoek medegesleept te zijn, om in deze geweldenarijen deel te nemen, gestraft mogen worden met niet meer dan het tuchthuis (van vijf tot tien jaren). 441. Néanmoins ceux qui prouveront avoir été entraînés par des provocations ou sollicitations à prendre part à ces violences, pourront n'être punis que de la peine de la réclusion.
442. In gevalle de geplunderde of vernielde eetwaren, in koren of andere granen, meel, meelachtige zelfstandig-heden, brood, wijn, of andere dranken, bestaan, zal de straf, die de hoofden, aanhitsers of opruijers, voor zich zullen moeten ondergaan, het hoogst of maximum zijn van de straffen van dwangarbeid voor een tijd (eene tuchthuisstraf van minstens vijf en hoogstens vijftien jaren), en dat van de geldboete bij art. 440 gesteld. 442. Si les denrées pillées ou détruites sont des grains, grenailles ou farines, substances farineuses, pain, vin ou autre boisson, la peine que subiront les chefs, instigateurs ou provocateurs seulement, sera le maximum des travaux forcés à temps, et celui de l'amende prononcée par l'article 440.
443. Al wie, door middel van een bijtend vocht of door eenig ander middel, opzettelijk koopwaren of onbereide stoffen ter verwerking dienende, bedorven zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis van ééne maand tot twee jaren, en eene geldboete die niet boven het vierde deel der schaden en intressen, noch beneden de zestien franken zal mogen zijn.

In gevalle het wanbedrijf begaan is door een werkman van de fabriek of door een bediende van het huis van koophandel, zal de gevangenis van twee tot vijf jaren zijn, onverminderd de gestelde boete, (zoo als boven gezegd is [1]).
443. Quiconque, à l'aide d'une liqueur corrosive ou par tout autre moyen, aura volontairement gâté des marchandises ou matières servant à fabrication, sera puni d'un emprisonnement d'un mois à deux ans, et d'une amende qui ne pourra excéder le quart des dommages et intérêts, ni être moindre de seize francs.
Si le délit a été commis par un ouvrier de la fabrique ou par un commis de la maison de commerce, l'emprisonnement sera de deux à cinq ans, sans préjudice de l'amende, ainsi qu'il vient d'être dit.
444. Al wie te veld staande oogsten of eenig van zelf opgekomen of met menschenhanden gesteld plantsoen verwoest zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis van ten minste twee, en ten hoogste vijf jaren.

De schuldigen zullen bovendien, bij het vonnis, voor ten minste vijf en ten hoogste tien jaren, onder het toezigt der hooge policie gesteld mogen worden.
444. Quiconque aura dévasté des récoltes sur pied ou des plants venus naturellement ou faits de main d'homme, sera puni d'un emprisonnement de deux ans au moins, de cinq ans au plus.
Les coupables pourront de plus être mis, par l’arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police pendant cinq ans au moins et dix ans au plus.
445. Al wie een of meer boomen, die hij wist een ander toe te behooren, geveld zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis, die ten aanzien van ieder boom niet beneden zes dagen, noch boven de zes maanden zal mogen zijn [2]), zonder dat echter het geheel vijf jaren te boven mag gaan. 445. Quiconque aura abattu un ou plusieurs arbres qu'il [savait] appartenir à autrui, sera puni d'un emprisonnement qui ne sera pas au-dessous de six jours, ni au-dessus de six mois, à raison de chaque arbre, sans que la totalité puisse excéder cinq ans.
446. De straffen zullen dezelfde zijn ten aanzien van ieder boom, die derwijze geknot, afgehakt of ontschorst is, dat hij versterven moet. 446. Les peines seront les mêmes à raison de chaque arbre mutilé, coupé ou écorcé de manière à le faire périr.
447. In geval van verowesting van een of meer gezette enten, zal de gevangenis van zes dagen tot twee maanden voor ieder ent, zonder dat echter het geheel twee jaren te boven mag gaan. 447. S'il y a eu destruction d'une ou de plusieurs greffes, l'emprisonnement sera de six jours à deux mois, à raison de chaque greffe, sans que la totalité puisse excéder deux ans.
448. Het minste (of minimum) van de straf zal in de gevallen van artikel 445 en 446, in twintig, en in het geval van 447, in tien dagen bestaan, zoo de boomen op de pleinen, heerenwegen of reiswegen, openbare straten of wegen, hetzij hoofd- of bijwegen, of dwarswegen of straten, geplant waren. 448. Le minimum de la peine sera de vingt jours dans les cas prévus par les articles 445 et 446, et de dix jours dans le cas prévu par l'article 447, si les arbres étaient plantés sur des places, routes, chemins, rues ou voies publiques ou vicinales, ou de traverse.
449. Al wie granen of beestenvoeder, dat hij wist aan een ander te behooren gemaaid of gesneden zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis, die niet beneden de zes dagen noch boven de twee maanden zal zijn. 449. Quiconque aura coupé des grains ou des fourrages qu'il savait appartenir à autrui, sera puni d'un emprisonnement qui ne sera pas au-dessous de six jours, ni au-dessus de deux mois.
450. De gevangenis zal van ten minste twintig dagen en ten hoogste vier maanden zijn, zoo het graan of voeder vóór zijne rijpheid gemaaid of gesneden is.
In de gevallen van dit en de zes vorige artikelen, zal de schuldige, bijaldien het feit gepleegd is uit haat tegen een openbaar beambte, (en ter zake zijner bediening) [3]) gestraft worden met het hoogste (of maximum) van de straf, die bij het artikel, waartoe het geval behoort, gesteld is.
Hetzelfde zal plaats hebben, ofschoon deze omstandigheid niet bestaat, zoo het feit bij nacht gepleegd is.
450. L'emprisonnement sera de vingt jours au moins et de quatre mois au plus, s'il a été coupé du grain en vert.
Dans les cas prévus par le présent article et les six précédents, si le fait a été commis en haine d'un fonctionnaire public [et à raison de ses fonctions], le coupable sera puni du maximum de la peine établie par l'article auquel le cas se référera.
Il en sera de même, quoique cette circonstance n'existe point, si le fait a été commis pendant la nuit.
451. Alle breken of vernielen van gereedschappen van landbouw, van perken, van beesten, van herders- of oppassershutten, zal gestraft worden met een gevangenis van ten minste één maand, ten hoogste één jaar. 451. Toute rupture, toute destruction d'instruments d'agri-culture, de parcs de bestiaux, de cabanes de gardiens, sera punie d'un emprisonnement d'un mois au moins, d'un an au plus.
452. Al wie paarden of andere wagen- of karre-, rij- of lastbeesten, hoorn-beesten, schapen, geiten of varkens, of visschen in de kommen, vijvers en andere bewaarplaatsen van visch, vergeven [4]) zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis van één tot vijf jaren, en eene geldboete van zestien tot drie honderd franken. De schuldigen zullen bij het vonnis, voor ten minste twee en ten hoogste vijf jaren onder het toezigt van de hooge policie gesteld mogen worden. 452. Quiconque aura empoisonné des chevaux ou autres bêtes de voiture, de monture ou de charge, des bestiaux à cornes, des moutons, chèvres ou porcs, ou des poissons dans des étangs, viviers ou réservoirs, sera puni d'un emprisonnement d'un an à cinq ans, et d'une amende de seize francs à trois cents francs. Les coupables pourront être mis, par l'arrêt ou le jugement, sous la surveillance de la haute police pendant deux ans au moins et cinq ans au plus.
453. Al wie, buiten noodzaak, een der beesten, bij het vorige artikel vermeld, gedood zal hebben, zal gestraft worden als volgt:
In geval het wanbedrijf begaan is in de behuizingen, omperking en toebehooren, of op de landen, waarvan de eigenaar van het beest, eigenaar, huurder, bruiker of pachter was, zal de straf een gevangenis van twee maanden tot zes maanden zijn.

In geval het begaan is in plaatsen, waarvan de dader eigenaar, huurder, bruiker of pachter was, zal de gevangenis zijn van zes dagen tot één maand.

In geval het ergens anders begaan is, zal de gevangenis zijn van veertien dagen tot zes weken.

Het hoogste (of maximum) van de straf zal altijd gewezen moeten worden in geval van schending van afsluiting.
453. Ceux qui, sans nécessité, auront tué l'un des animaux mentionnés au précédent article, seront punis ainsi qu'il suit:
Si le délit a été commis dans les bâtiments, enclos et dépendances, ou sur les terres dont le maître de l'animal tué était propriétaire, locataire, colon ou fermier, la peine sera un emprisonnement de deux mois a six mois.
S'il a été commis dans les lieux dont le coupable était propriétaire, locataire, colon ou fermier, l'emprisonnement sera de six jours à un mois.
S'il a été commis dans tout autre lieu, l'emprisonnement sera de quinze jours à six semaines.
Le maximum de la peine sera toujours prononcé en cas de violation de clôture.
454. Al wie, buiten noodzaak, een huisdier gedood zal hebben op eene plaats, waarvan degeen, wien dat dier toebehoort, eigenaar, huurder, bruiker, of pachter is, zal gestraft worden met een gevangenis van ten minste zes dagen en ten hoogste zes maanden.

In geval er schending van sluiting bij plaats gehad heeft, zal het hoogst (of maximum) van de straf gewezen moeten worden.
454. Quiconque aura, sans nécessité, tué un animal domestique dans un lieu dont celui à qui cet animal appartient est propriétaire, locataire, colon ou fermier, sera puni d'un emprisonnement de six jours au moins et de six mois au plus.
S'il y a eu violation de clôture, le maximum de la peine sera prononcé.
455. In de gevallen van art. 444 en volgende, tot aan dit [5]) artikel ingesloten, zal eene geldboete gewezen worden, die niet boven het vierde deel der teruggaven en schaden en intressen, en niet beneden de zestien franken zal mogen zijn. 455. Dans les cas prévus par les articles 444 et suivants jusqu'au précédent article inclusivement, il sera prononcé une amende qui ne pourra excéder le quart des restitutions et dommages et intérêts, ni être au-dessous de seize francs.
456. Al wie, in 't geheel of ten deele, grachten of slooten gedempt, om-heiningen, waarvan ook gemaakt, afgebroken, levende of doode hagen of heggen, afgehakt of gesneden, of uitgetrokken zal hebben. Al wie eindpalen, of hoeksteenen of hoekboomen, of andere boomen, die geplant of erkend zijn om de scheidingen tusschen onderscheiden erven aan te wijzen, verzet of weggenomen zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis, die niet beneden één maand, noch boven één jaar zal mogen zijn, en eene geldboete ten bedrage van het vierde deel der teruggaven en schaden en intressen, doch die in geenerlei geval beneden de vijftig franken zal mogen zijn. 456. Quiconque aura, en tout ou en partie, comblé des fossés, détruit des clôtures, de quelques matériaux qu'elles soient faites, coupé ou arraché des haies vives ou sèches; quiconque aura déplacé ou supprimé des bornes, ou pieds corniers, ou autres arbres plantés ou reconnus pour établir les limites entre différents héritages, sera puni d'un emprisonnement qui ne [pourra être] au-dessous d'un mois ni excéder une année, et d'une amende égale au quart des restitutions et des dommages et intérêts, qui, dans aucun cas, ne pourra être au-dessous de cinquante francs.
457. Met eene geldboete, die het vierde deel der teruggaven en schaden en intressen niet te boven zal mogen gaan, noch ook beneden de vijftig franken zijn, zullen gestraft worden de eigenaars of pachters, of ieder gebruiker of vruchttrekker van molens, waterwerken of waterboezems, die, door het rijzen of verheffen van hunne afleiders, boven den peil bij het wettig gezag vastgesteld, de wegen, of de eigendommen van een ander overstroomd zullen hebben.
In geval hierdoor eenige beschadiging onstaan is, zal de straf, boven de geldboete nog in een gevangenis van zes dagen tot één maand bestaan.
457. Seront punis d'une amende qui ne pourra excéder le quart des restitutions et des dommages et intérêts, ni être au-dessous de cinquante francs, les propriétaires ou fermiers, ou toute personne jouissant de moulins, usines ou étangs, qui, par l'élévation du déversoir de leurs eaux au-dessus de la hauteur déterminée par l'autorité compétente, auront inondé les chemins ou les propriétés d'autrui.
S'il est résulté du fait quelques dégradations, la peine sera, outre l'amende, un emprisonnement de six jours à un mois.
Kon. Besl. 28
Aug. 1820,
Stbl. 19.
nopens de toepassing der in vigeur zijnde wetten op de policie der door loopend water werkende molens en usines enz.
458. Het in brand raken van eens anders roerende of onroerende eigendommen, onstaan door de oudheid, of bij gebreke hetzij van het onderhouden of herstellen, hetzij van het vegen der ovens, schoorsteenen, smidsen, werkplaatsen, naburige huizen of smederijen, of door het aansteken van vuren in de velden, op minder dan honderd meters van de huizen, gebouwen, bosschen, heiden, plantaadjen, boomgaarden, beplantingen, hagen, bargen, korenstapels, stroo, hooi, voeraadje, of andere voorraad van brandbare zaken, of door vuur of licht zonder genoegzame voorzorg te dragen of te laten liggen of staan, of door het onvoorzigtig aan- of afsteken of laten afgaan van vuurwerken, zal gestraft worden met eene geldboete van ten minste vijftig en ten hoogste vijf honderd franken. 458. L'incendie des propriétés mobilières ou immobilières d'autrui, qui aura été causé par la vétusté ou le défaut soit de réparation, soit de nettoyage des fours, cheminées, forges, maisons ou usines prochaines, ou par des feux allumés dans les champs à moins de cent mètres [des] maisons, édifices, forêts, bruyères, bois, vergers, plantations, haies, meules, tas de grains, pailles, foins, fourrages, ou de tout autre dépôt de matières combustibles, ou par des feux ou lumières portés ou laissés sans précaution suffisante, ou par des pièces d'artifice allumées ou tirées par négligence ou imprudence, sera puni d'une amende de cinquante francs au moins, et de cinq cents francs au plus.
Wet 19 Jan.
1808.
— houdende verbod tegen het oplaten van luchtbollen waaraan gehecht zijn lampen, fakkels of eenige andere brandende stoffen.
(Omtrent de correctie, daarin bij art. 3 voorkomende, zie art. 5, 2° al., wet 29 Junij 1854).
Wet 26 Jan
1815, Stbl 7.
— houdende bepalingen en voorbehoedsmiddelen, omtrent den vervoer van buskruid, oorlogsbehoeften en brandstoffen.
(Omtrent de in deze wet voorkomende straf van correctie, zie art. 6, 2° al. der wet 29 Junij 1854).
Kon. besl. 31
Jan. 1824,
Stbl. 19.
— de vergunningen ter oprigting van sommige fabrijken en trafijken.
Kon. besl. 18
Febr. 1846,
Stbl. 9.
— houdende bepaling dat tot daarstelling of verandering van fabrijken van lucifers en zwavelstokken-makerijen, de toestemming der plaatselijke besturen wordt vereischt.
459. Ieder houder of oppasser van dieren of van melk- of slagtbeesten, die verdacht zijn van aangedaan te zijn van besmettelijke ziekte, die niet dadelijk kennis daarvan gegeven zal hebben aan den maire der gemeente, waar zij gevonden worden, en die zelfs vóór dat de maire op die kennisgeving geantwoord heeft, deze dieren of melk- of slagtbeesten niet opgesloten gehouden zal hebben, zal gestraft worden met een gevangenis van zes dagen tot twee maanden, en eene geldboete van zestien tot twee honderd franken. 459. Tout détenteur ou gardien d'animaux ou de bestiaux soupçonnés d'être infectés de maladie contagieuse, qui n'aura pas averti sur-le-champ le maire de la commune où ils se trouvent, et qui même, avant que le maire ait répondu à l'avertissement, ne les aura pas tenus renfermés, sera puni d'un emprisonnement de six jours à deux mois, et d'une amende de seize francs à deux cents francs.
Wet 9 Julij
1842, Stbl.
21.
— tot wijziging en aanvulling der wet van den 30 Mei 1840, Staatsbl. 16, houdende eene belasting op de runderen enz.
Art. 5. Een ieder, die zich weigerachtig mogt betoonen, om zijn vee voor de beschrijving te laten opnemen; die nalatig of weigerachtig mogt zijn, om aan de in het algemeene belang van den veestapel reeds vastgestelde of nog nader vast te stellen maatregelen en bepalingen te voldoen; om onverwijld aangifte wegens de ziekte van zijn vee te doen; om de personen, welke van Regeringswege tot onderzoek van ziek of verdacht vee gezonden worden, des noodig vergezeld van het hoofd of een lid van plaatselijk bestuur, daartoe in de behuizingen, op de stallen, in de weiden of op andere plaatsen toe te laten; om de van hem gevorde opgaven, aanwijzingen of inlichtingen te geven, of het vee, waarbij zulks doelmatig geoordeeld wordt, des gevorderd, te doen dooden, en om, in het algemeen, zich te onderwerpen aan de bevelen, welke ten deze van Regeringswege ten algemeene nutte worden gegeven, zal, in zooverre daartegen bij het Wetboek van Strafregt niet is voorzien, gestraft worden met eene gevangenis van acht dagen tot twee maanden, of met eene geldboete van ƒ 25 tot ƒ 200; zullende bij de toepassing der straf, indien daartoe termen zijn, door den Regter gebruik kunnen gemaakt worden van de bevoegdheid bij art. 463 van het Wetboek van Strafregt toegekend.
En zal dien onverminderd het gegeven bevel, waaromtrent nalatigheid of verzet mogt hebben plaats gehad, onverwijld moeten worden ten uitvoer gelegd, des noods onder inroeping der sterke magt, welke hiertoe in dusdanig geval dienstbaar gesteld wordt.
Wet 19 April
1867,Stbl.30.
— houdende voorzieningen omtrent den veetyphus.
Art. 12. Onverminderd de bepalingen in de artt. 459 tot 462 van het strafwetboek is ieder eigenaar, houder of hoeder van vee, wanneer het bestaan van veetyphus binnen het Rijk door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken is bekend gemaakt, op boete van ƒ 25 tot ƒ 100 voor iedere overtreding, verpligt, onmiddelijk aan den burgermeester van iedere ziekte kennis te geven, waardoor één of meer stuks van zijn rund- of wolvee zijn aangetast.
Art. 18. — — Artt. 5 en 6 der wet 9 Julij 1842, Stbl. 21, zijn alleen toepasselijk voor zoover geen veetyphus op de wijze in art. 12 (dezer wet) vermeld, is geconstateerd.
3e. druk. 11
460. Desgelijks zullen gestraft worden met eene gevangenis van twee tot zes maanden, en eene geldboete van honderd tot vijf honderd franken, diegenen, die in weerwil van het verbod der regering, hunne besmette dieren of beesten onder anderen zullen hebben laten loopen. 460. Seront également punis d'un emprisonnement de deux mois à six mois, et d'une amende de cent francs à cinq cents francs, ceux qui, au mépris des défenses de l'administration, auront laissé leurs animaux ou bestiaux infectés communiquer avec d'autres.
461. In gevalle uit dit laten loopen onder andere beesten, eene besmetting onder ander vee ontstaan is, zullen diegenen, die het verbod der regering overtreden zullen hebben, gestraft worden met eene gevangenis van twee tot vijf jaren, en eene geldboete van honderd tot duizend franken. Alles onverminderd de uitvoering der wetten en verordeningen betreffende de veeziekten, en de oplegging der straffen daarbij gesteld. 461. Si, de la communication mentionnée au précédent article, il est résulté une contagion parmi les autres animaux, ceux qui auront contrevenu aux défenses de l'autorité administrative seront punis d'un emprisonnement de deux ans à cinq ans, et d'une amende de cent francs à mille francs ; le tout sans préjudice de l'exécution des lois et règlements relatifs aux maladies épizootiques, et de l'application des peines y portées.
462. In gevalle de boetstraffelijke wanbedrijven, waarvan in dit hoofdstuk gesproken wordt, door veld- of boschwachters, of policie-ambtenaren, onder welke benaming het zijn moge, begaan (zijn) geworden, zal de straf van gevangenis ten minste van een maand zijn, en ten hoogste van nog een derde boven de zwaarste straf, die een anderen schuldige, om hetzelfde wanbedrijf, opgelegd zou worden. 462. Si les délits de police correctionnelle dont il est parlé au présent chapitre ont été commis par des gardes champêtres ou forestiers, ou des officiers de police, à quelque titre que ce soit, la peine d'emprisonnement sera d'un mois au moins, et d'un tiers au plus en sus de la peine la plus forte qui serait appliquée à un autre coupable du même délit.
  1. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  2. Beter: — zal mogen zijn, ter zake van elken boom, zonder het — —.
  3. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.
  4. Beter: vergiftigd.
  5. Beter: tot aan het voorgaand artikel.
Algemeene bepalingen.
[bewerken]

Algemeene bepaling.

Disposition générale.

463. In alle de gevallen, waarin de straf van gevangenis bij dit Wetboek gesteld wordt, worden de vierscharen gemagtigd om, bijaldien het veroorzaakte nadeel geen vijf en twintig franken te boven gaat, en bijaldien de omstandigheden het wanbedrijf schijnen te verkleinen, de gevangenis zelfs tot beneden de zes dagen, en de boete zelfs (tot) beneden de zestien franken te verminderen. Zij zullen ook de eene of de andere dezer straffen afzonderlijk mogen wijzen, zonder dat zij (echter) in eenig geval beneden de bloote policie-straffen mag zijn. 463. Dans tous les cas où la peine d'emprisonnement est portée par le présent Code, si le préjudice causé n'excède pas vingt-cinq francs, et si les circonstances paraissent atténuantes, les tribunaux sont autorisés à réduire l'emprisonnement, même au-dessous de six jours, et l'amende, même au-dessous de seize francs. Ils pourront aussi prononcer séparément l'une ou l'autre de ces peines, sans qu'en aucun cas elle puisse être au-dessous des peines de simple police.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook dan wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.
Het is toepasselijk in de gevallen van de (volgende) artikelen dezer wet:
Art. 5, bij de correctionele straffen, die de straf van de kaak vervangen.
Art. 6, bij de correctionele straffen, die de straf van ontzetting van burgerschapsregten vervangen.
Art. 10, bij de correctionele straffen, bedreigd op poging tot misdaad.
Art. 11, bij herhaling van misdaad of wanbedrijf.
Art. 12, bij herhaling na voorafgaande veroordeeling door den militairen strafregter.
Art. 14, bij de correctionele straffen, gesteld op misdaden, die volgens deze wet (29 Junij 1854) met correctionele straffen bedreigd worden.
Art. 15, bij de correctionele straffen,bij deze wet (29 Junij 1854) gesteld op de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders of jegens grootouders.

Art. 16, bij de correctionele straffen, bij deze wet (29 Junij 1854) gesteld op diefstallen, voorzien bij art. 388 van het Wetboek van Strafregt.
Art. 17, bij poging tot misdaden, welke volgens de wet (29 Junij 1854) correctioneel strafbaar worden.
Art. 18, bij de straffen op diefstallen,

welke met minder straf bedreigd worden, dan bij art. 401 van het Wetboek van Strafregt bepaald is.
Art. 19, bij de correctionele straffen, door deze wet (29 Junij 1854) op de landloopers en bedelaars, bedreigd.
Art. 6, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103.
De misdrijven, door deze wet ter kennisneming der kantonregters gebragt, verliezen hun kenmerk van wanbedrijf niet; —
(derhalve is ook daarop het artikel 463 van het Wetboek van Strafregt toepasselijk).

Vierde boek — Policie-overtredingen en straffen

[bewerken]

VIERDE BOEK.

LIVRE IV.

Policie-overtredingen en straffen [1]).

Contraventions de police et peines.

(vastgesteld den 20 van sprokkelmaand 1810, afgekondigd den 2 van lentemaand).

(loi décrétée le 20 février 1810, promulguée le 2 mars suivant).

Eerste hoofdstuk — Van de straffen

[bewerken]

EERSTE HOOFDSTUK.

CHAPITRE I.

Van de straffen.

Des peines.

464. De policie-straffen zijn:
De gevangenis;
De geldboete;
En de verbeurdverklaring van zekere aangehouden goederen.
464. Les peines de police sont:
L'emprisonnement;
L'amende;
Et la confiscation de certains objets saisis.
465. De gevangenis zal voor policie-overtreding, niet minder dan één dag zijn en ook geen vijf dagen te boven gaan, naar de soortverdeelingen, of klassen, onderscheidingen, en gevallen, hierna in het bijzonder uitgedrukt.
De dagen van gevangenzetting zijn volle dagen van vier en twintig uren.
465. L'emprisonnement, pour contravention de police, ne pourra être moindre d'un jour, ni excéder cinq jours, selon les classes, distinctions et cas ci-après spécifiés.
Les jours d'emprisonnement sont des jours complets de vingt-quatre heures.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
Het (art. 463 van het Wetboek van Strafregt) is mede toepasselijk bij eerste of latere overtreding van policie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.
Art. 5, wet
29 Junij 54,
Stbl. 103.
De wet van 28 Junij 1851, Staatsbl. 68, is niet van toepassing bij veroordeeling tot gevangenisstraf ter zake der misdrijven, in deze wet (29 Junij 1854, Staatsbl. 103) ter kennisneming der kantonregters gebragt.
Circulaire
Min.vanJus-
titie 10 Julij
54, Wbl.1565.
Bij veroordeeling wegens feiten, niet in het Wetboek van Strafregt, maar elders met straf bedreigd, blijven de twee bewuste artikelen (463 van het Strafwetboek en 20 der wet 29 Junij 1854) steeds buiten toepassing.
466. De geldboeten wegens de overtreding zullen gewezen mogen worden van één tot vijftien franken ingesloten, naar de onderscheidingen en soortverdeelingen, hierna in het bijzonder uitgedrukt, en zullen aangewend worden ten bate van de gemeente, waar de overtreding begaan zal zijn. 466. Les amendes pour contravention pourront être prononcées depuis un franc jusqu'à quinze francs inclusivement, selon les distinctions et classes ci-après spécifiées, et seront appliquées au profit de la commune où la contravention aura été commise.
467. Ter betaling van de boete zal er aantasting van persoon plaats hebben.
Echter zal de veroordeelde, uit dezen hoofde niet langer dan veertien dagen vastgehouden worden, zoo hij van zijn onvermogen tot betalen blijken doet.
467. La contrainte par corps a lieu pour le paiement de l'amende.
Néanmoins le condamné ne pourra être, pour cet objet, détenu plus de quinze jours, s'il justifie de son insolvabilité.
(Art. 1, wet 22 April 1864, Stbl. 29; zie art. 52 volg.)
468. In geval van ongenoegzaamheid der goederen, zullen de teruggaven en schadeloosstellingen aan de verkorte partij verschuldigd, vóór de boete gaan. 468. En cas d'insuffisance des biens, les restitutions et les indemnités dues à la partie lésée sont préférées à l'amende.
469. De teruggaven, schadeloosstel-lingen en kosten zullen de aantasting van persoon met zich brengen, en de veroordeelde zal gevangenis houden tot de volkomen betaling toe. In geval echter deze veroordeelingen gewezen zijn ten bate van den Staat, zullen de veroordeelden genot mogen hebben van de vergunning bij artikel 467 verleend in het geval van onvermogen bij hetzelve gemeld. 469. Les restitutions, indemnités et frais entraîneront la contrainte par corps, et le condamné gardera prison jusqu'à parfait paiement; néanmoins, si ces condamnations sont prononcées au profit de l'état, les condamnés pourront jouir de la faculté accordée par l'article 467, dans le cas d'insolvabilité prévu par cet article.
(Zie artt. 231, 233, 253, n°. 4, Wetb. v. Strafv. in verband met art. 44, 4°. al. Wet op de Regt. Org. en het beleid der Justitie; art. 375 Wetb. v. Strafv.)
470. De policie-geregten zullen ook, in de gevallen bij de wet bepaald, verbeurdverklaringen mogen wijzen, hetzij van de goederen bij de overtreding aangehouden (hetzij van de goederen uit de overtreding voortgesproten) [2]), hetzij van hetgene waarin of waarmede zij begaan is of begaan stond te worden. 470. Les tribunaux de police pourront aussi, dans les cas déterminés par la loi, prononcer la confiscation, soit des choses saisies en contravention, soit des choses produites par la contravention, soit des matières ou des instruments qui ont servi ou étaient destinés à la commettre.
(Zie art. 22, wet 29 Junij 1854, opgegeven bij art. 11.)
  1. Met en benevens de bepalingen van het IV. boek van het Wetboek van Strafregt bestaan er een tal van verordeningen: — het ligt in den aard der zake, dat deze, als zoo vele maatregelen van algemeen bestuur, en gewestelijke of plaatselijke aangelegenheden ten onderwerp hebbende, hier niet kunnen worden opgenomen.
  2. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.

Tweede hoofdstuk — Overtredingen en straffen

[bewerken]

TWEEDE HOOFDSTUK.

CHAPITRE II.

Overtredingen en straffen.

Contraventions et peines.

Eerste afdeeling — Eerste soortverdeeling of klasse

[bewerken]

EERSTE AFDEELING.

SECTION I.

Eerste soortverdeeling of klasse.

Première classe.

471. Met eene geldboete, van één tot vijf franken ingesloten, zullen gestraft worden:
1°. Die nalatig geweest zullen zijn, de ovens, schoorsteenen of stookplaatsen waar gestookt wordt, te onderhouden, the herstellen, of te vegen.
2°. Die het verbod van op zekere plaatsen vuurwerken af te steken, overtreden zullen hebben.
471. Seront punis d'amende, depuis un franc jusqu'à cinq francs inclusivement:
1°. Ceux qui auront négligé d'entretenir, réparer ou nettoyer les fours, cheminées ou usines où l'on fait usage du feu.
2°. Ceux qui auront violé la défense de tirer, en certains lieux, des pièces d'artifice.
(Zie wet 19 Januarij 1808, opgegeven bij art. 458.)
3°. De herbergiers en anderen, die verpligt zijnde licht te branden, dit verzuimd zullen hebben. Diegenen, die in de gemeenten, waar dit ten laste der inwoners gelaten is, het schoonmaken der straten of stegen verzuimd zullen hebben.
4°. Diegenen, die den openbaren weg belemmerd zullen hebben, met daar, buiten noodzaak, bouwstoffen of andere zaken, hoegenaamd ook, neêr te leggen (of te laten liggen [1]), waardoor de vrijheid of veiligheid van den doorgang belet of verminderd wordt. Diegenen, die, met overtreding van de wetten en verordeningen, verzuimd zullen hebben licht te doen branden bij de door hen op de straat gelegd dingen, of de door hen in de straten en pleinen gedane opgravingen.
5°. Diegenen, die verzuimd of geweigerd zullen hebben de verordeningen of reglementen, betreffende de vuilnishoopen na te komen, of aan de aanzegging der regering te gehoorzamen ten aanzien van het herstellen of afbreken van vervallen huizen.
6°. Diegenen, die voor hun gebouwen, zaken neêrgeworpen of gesteld zullen hebben, die door haren val of door ongezonde uitwasemingen nadeel zouden kunnen doen.
7°. Diegenen, die op de straten, de wegen, pleinen, openbare plaatsen, of in de velden, ploegijzers, nijptangen, staven, staken, of andere werktuigen, gereedschappen of wapenen, waarvan de dieven of andere kwaaddoeners misbruik zouden kunnen maken, zullen hebben laten liggen.
8°. Diegenen, die, waar dit door de wetten of reglementen vereischt wordt, nagelaten zullen hebben, verlden of tuinen van rupsen te zuiveren.
9°. Diegenen, die, zonder dat er eenige omstandigheid bij is, waaromtrent de wet voorziening doet, vruchten aan een ander behoorende, geplukt, of op de plaats zelve gegeten zullen hebben.
10°. Diegenen, die, zonder andere omstandigheid, (in) de velden of akkers, nog niet geheel van hun oogsten ontbloot of ontledigd, koren of hooi geraapt, of druiven gelezen zullen hebben, hetzij vóór het opgaan, hetzij na het ondergaan van de zon.
11°. Diegenen, die zonder daartoe uitgetergd te zijn, scheldwoorden tegen iemand geuit zouden mogen hebben, behalve die in artikel 367 tot 378 ingesloten, begrepen zijn.
12°. Diegenen, die bij onvoorzigtigheid vuiligheden op iemand geworpen zouden mogen hebben.
13°. Diegenen, die, zonder eigenaars of vruchtgebruikers, of huurders of pachters te zijn, of gebruik van een grond of van een regt van door-of overgang te hebben, of zaakwaarnemer of bedrijf van een der opgenoemden te zijn, op en over dien grond of een gedeelte van dien gekomen en gegaan zijn, wanneer hij toegemaakt of bezaaid is.

14°. Diegenen, die hun melk- of slagtvee, of hunne trek-, last- of rijbeesten over eens anders grond zullen hebben laten gaan, eer de oogst weggehaald is.
3°. Les aubergistes et autres qui, obligés à l'éclairage, l'auront négligé; ceux qui auront négligé de nettoyer les rues ou passages, dans les communes où ce soin est laissé à la charge des habitants.
4°. Ceux qui auront embarrassé la voie publique, en y déposant ou y laissant, sans nécessité, des matériaux ou des choses quelconques qui empêchent ou diminuent la liberté ou la sûreté du passage; ceux qui, en contravention aux lois et règlements, auront négligé d'éclairer les matériaux par eux entreposés ou les excavations par eux faites dans les rues et places.

5°. Ceux qui auront négligé ou refusé d'exécuter les règlements ou arrêtés concernant la petite voirie, ou d'obéir à la sommation émanée de l'autorité administrative, de réparer ou démolir les édifices menaçant ruine.
6°. Ceux qui auront jeté ou exposé au-devant de leurs édifices, des choses de nature à nuire par leur chute ou par des exhalaisons insalubres.
7°. Ceux qui auront laissé dans les rues, chemins, places, lieux publics, ou dans les champs, des coutres de charrue, pinces, barres, barreaux ou autres machines, ou instruments ou armes dont puissent abuser les voleurs et autres malfaiteurs.
8°. Ceux qui auront négligé d'écheniller dans les campagnes ou jardins où ce soin est prescrit par la loi ou les règlements.
9°. Ceux qui, sans autre circonstance prévue par les lois, auront cueilli ou mangé, sur le lieu même, des fruits appartenant à autrui.
10°. Ceux qui, sans autre circonstance, auront glané, râtelé ou grappillé dans les champs non encore entièrement dépouillés et vidés de leurs récoltes, ou avant le moment du lever ou après celui du coucher du soleil.
11°. Ceux qui, sans avoir été provoqués, auront proféré contre quelqu'un des injures, autres que celles prévues depuis l'article 367 jusque et compris l'article 378.
12°. Ceux qui imprudemment auront jeté des immondices sur quelque personne.
13°. Ceux qui, n'étant ni propriétaires, ni usufruitiers, ni locataires, ni fermiers, ni jouissant d'un terrain ou d'un droit de passage, ou qui n'étant agents ni préposés d'aucune de ces personnes, seront entrés et auront passé sur ce terrain ou sur partie de ce terrain, s'il est préparé ou ensemencé.
14°. Ceux qui auront laissé passer leurs bestiaux ou leurs bêtes de trait, de charge ou de monture, sur le terrain d'autrui, avant l'enlèvement de la récolte.
472. Bovendien zullen verbeurdverklaard worden, de vuurwerken, in het geval van het tweede nommer van artikel 471 aangehouden, de ploegijzers, gereedschappen en wapenen, in nommer 7 van hetzelfde artikel gemeld. 472. Seront, en outre, confisqués, les pièces d'artifice saisies dans le cas du n°. 2 de l'article 471, les coutres, les instruments et les armes mentionnés dans le n°. 7 du même article.
473. De straf van gevangenis voor drie dagen ten hoogste, zal bovendien, naar de omstandigheden zijn, gewezen mogen worden tegen degenen, die vuurwerken afgestoken, en tegen degenen, die in overtreding van nommer 10 van artikel 471, koren of hooi geraapt, of druiven gelezen zullen hebben. 473. La peine d'emprison-nement, pendant trois jours au plus, pourra de plus être pron-oncée, selon les circonstances, contre ceux qui auront tiré des pièces d'artifice; contre ceux qui auront glané, râtelé ou grappillé en contravention au n°. 10 de l'article 471.
474. De straf van gevangenis zal tegen al degenen, die bij artikel 471 gemeld worden, in geval van herhaling van overtreding, altijd plaats hebben ten hoogste gedurende drie dagen. 474. La peine d'emprisonnement contre toutes les personnes mentionnées en l'article 471, aura toujours lieu, en cas de récidive, pendant trois jours au plus.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
— — — De toepassing der — bedreigde gevangenisstraf is in geen geval meer verpligtend.
  1. Deze woorden ontbreken in de officiële vertaling.

Tweede afdeeling — Tweede soortverdeeling of klasse

[bewerken]

TWEEDE AFDEELING.

SECTION II.

Tweede soortverdeeling of klasse.

Deuxième classe.

475. Met eene geldboete van zes [1]) tot tien franken ingesloten, zullen ge-raft worden:
1°. Diegenen, die zich tegen den wijnban of andere uitgegane bannen of geboden, bij de reglementen gewettigd, vergrepen zullen hebben.
2°. De herbergiers, logementhouders, of verhuurders van gestoffeerde huizen, die nagelaten zullen hebben, terstond en zonder eenige tusschenruimte, in een regelmatig boek of register, de namen, kwaliteiten, vaste woonplaats, dag van aankomst bij hen en van vertrek, op te schrijven, van al wie een nacht in hun huis doorgebragt zou mogen hebben. Diegenen van hen, die nagelaten zouden mogen hebben, dit boek op de bij de reglementen bepaalde tijden of wanneer het van hen gevorderd werd, aan de maires, adjunct-maires, policie-ambtenaren of kommissarissen, of aan degenen, die ten dien einde gesteld zijn, te vertoonen. Alles onverminderd de gevallen van aansprakelijkheid, bij artikel 73 van dit Wetboek vermeld, met opzigt tot de misdaden of wanbedrijven dergenen, die bij hen intrek (logement) of verblijf gehad hebbende, niet naar den regel opgeschreven mogten zijn.

3°. De voerlieden van pakwagens, de karrelieden, of geleiders, drijvers of menners (conducteurs) van welk soort van rijtuigen ook, of van lastbeesten, die zich vergrepen zouden mogen hebben tegen de reglementen, waarbij zij verpligt zijn om zich bestendig bij hunne paarden, wagen- of lastbeesten en bij hunne rijtuigen, bij de hand en in staat te houden om hen te besturen en te geleiden; om slechts eene zijde der straten of openbare wegen in te nemen; om voor alle andere rijtuigen uit den weg te gaan of op zij te wijken, en bij ontmoeting denzelven ten minste de halve straat of weg vrij te laten.


4°. Degenen, die de paarden, trek-, last- of rijbeesten binnen eene bewoonde plaats hebben laten loopen, of de reglementen tegen het overladen, het hard rijden, of kwalijk besturen der rijtuigen overtreden hebben.

5­°. Degenen, die op de straten, wegen, pleinen, of openbare plaatsen, loterijspelen of andere hazardspelen gehouden zullen hebben.
475. Seront punis d'amende, depuis six francs jusqu'à dix francs inclusivement:
1°. Ceux qui auront contrevenu aux bans de vendanges ou autres bans autorisés par les règlements.
2°. Les aubergistes, hôteliers, logeurs ou loueurs de maisons garnies, qui auront négligé d'inscrire de suite, et sans aucun blanc, sur un registre tenu régulièrement, les nom, qualités, domicile habituel, dates d'entrée et de sortie de toute personne qui aurait couché ou passé une nuit dans leurs maisons; ceux d'entre eux qui auraient manqué à représenter ce registre aux époques déterminées par les règlements, ou lorsqu'ils en auraient été requis, aux maires, adjoints, officiers ou commissaires de police, ou aux citoyens commis à cet effet; le tout sans préjudice des cas de responsabilité mentionnés en l'article 73 du présent Code, relativement aux crimes ou aux délits de ceux qui, ayant logé ou séjourné chez eux, n'auraient pas été régulièrement inscrits.
3°. Les rouliers, charretiers, conducteurs de voitures quelconques ou de bêtes de charge, qui auraient contrevenu aux règlements par lesquels ils sont obligés de se tenir constamment à portée de leurs chevaux, bêtes de trait ou de charge et de leurs voitures, et en état de les guider et conduire; d'occuper un seul côté des rues, chemins ou voies publiques ; de se détourner ou ranger devant toutes autres voitures, et, à leur approche, de leur laisser libre au moins la moitié des rues, chaussées, routes et chemins.
4°. Ceux qui auront fait ou laissé courir les chevaux, bêtes de trait, de charge ou de monture, dans l'intérieur d'un lieu habité, ou violé les règlements contre le chargement, la rapidité ou la mauvaise direction des voitures.
5°. Ceux qui auront établi ou tenu dans les rues, chemins, places ou lieux publics, des jeux de loterie ou d'autres jeux de hasard.
(Zie ad art. 410.)
6°. Degenen, die vervalschte dranken verkocht of vertierd zullen hebben. Onverminderd de zwaarder straffen, die bij de boetgeregten gewezen zullen worden, in geval zij schadelijke toemengsels voor de gezondheid bevatten mogten. 6°. Ceux qui auront vendu ou débité des boissons falsifiées; sans préjudice des peines plus sévères qui seront prononcées par les tribunaux de police correctionnelle, dans le cas où elles contiendraient des mixtions nuisibles à la santé.
(Zie ad art. 318.)
7°. Degenen die krankzinnige lieden of die niet wel bij het hoofd zijn, aan hunne oppassing toevertrouwd zijnde, of kwaadaardige of wilde beesten, los hebben laten loopen. Die hunne honden op de voorbijgangers aangehitst, of, wanneer die de voorbijgangers aanvallen of vervolgen, niet weêrhouden zullen hebben, zelfs wanneer daar geenerlei kwaad of schade uit ontstaan mogt zijn.
8°. Diegenen die steenen of andere harde ligchamen, of vuiligheden, tegen de huizen, gebouwen, of omsluitingen van anderen, of in de tuinen, of omsloten plaatsen gesmeten mogten hebben, ook die iemand opzettelijk met harde ligchamen of vuiligheden geworpen mogten hebben.
9°. Diegenen, die, geen eigendom, vruchtgebruik, noch gebruik hebbende van een stuk gronds of van een regt van door- of overgang, daar op- en overgegaan zijn, in den tijd dat die grond bezet was met halmgranen, druiven, of andere rijpe of rijpende vruchten.

10°. Degenen, die vee, trek-, last- of rijbeesten hebben laten loopen op eens anders bezaaiden of in den oogst staande grond, in welken tijd van het jaar het zijn mag, of in een hakbosch aan een ander toebehoorende.


11°. Degenen, die geweigerd zouden mogen hebben, de echte en onvervalschte geldspeciën en munten van het Rijk, naar de waarde, waarvoor zij gangbaar zijn, aan te nemen.
7°. Ceux qui auraient laissé divaguer des fous ou des furieux étant sous leur garde, ou des animaux malfaisants ou féroces; ceux qui auront excité ou n'auront pas retenu leurs chiens lorsqu'ils attaquent ou poursuivent les passants, quand même il n'en serait résulté aucun mal ni dommage.
8°. Ceux qui auraient jeté des pierres ou d'autres corps durs ou des immondices contre les maisons, édifices ou clôtures d'autrui, ou dans les jardins ou enclos, et ceux aussi qui auraient volontairement jeté des corps durs ou des immondices sur quelqu'un.
9°. Ceux qui, n'étant propriétaires, usufruitiers ni jouissant d'un terrain ou d'un droit de passage, y sont entrés et y ont passé dans le temps où ce terrain était chargé de grains en tuyau, de raisins ou autres fruits mûrs ou voisins de la maturité.
10°. Ceux qui auraient fait ou laissé passer des bestiaux, animaux de trait, de charge ou de monture, sur le terrain d'autrui, ensemencé ou chargé d'une récolte, en quelque saison que ce soit, ou dans un bois taillis appartenant à autrui.
11°. Ceux qui auraient refusé de recevoir les espèces et monnaies nationales, non fausses ni altérées, selon la valeur pour laquelle elles ont cours.
Art.20, wet
26 Nov.1847,
Stbl. 69.
De negotiepenningen zijn geen wettig betaalmiddel. Niemand is verpligt zilveren pasmunt tot een hooger bedrag dan van tien gulden, of koperen pasmunt tot een hooger bedrag dan van één gulden in betaling aan te nemen.
12°. Degenen die, daar in staat toe zijnde, geweigerd of nagelaten zouden mogen hebben, den arbeid of de dienst te doen, of den bijstand te verleenen, die van hen gevorderd mogt zijn bij omstandigheden van ongelukken, oproepen, schipbreuk, overstrooming, brand of andere nood, gelijk ook in geval van rooverijen, plunderingen, betrapping van een misdadiger op heeter daad, bij openbaren kreet, of bij geregtelijke ten uitvoerleggingen (of executiën).
13°. De personen bij artikel 284 en 288 van dit Wetboek aangeduid.
12°. Ceux qui, le pouvant, auront refusé ou négligé de faire [les] travaux, le service, ou de prêter le secours dont ils auront été requis, dans les circonstances d'accidents, tumultes, [naufrage], inondation, incendie, ou autres calamités, ainsi que dans les cas de brigandages, pillages, flagrant délit, clameur publique, ou d'exécution judiciaire.


13°. Les personnes désignées aux articles 284 et 288 du présent Code.
476. Boven en behalve de geldboete bij het vorig artikel gesteld, zal, naar de omstandigheden, een gevangenis van ten hoogste drie dagen gewezen mogen worden tegen de overtredende voerlieden van pakwagens, de karrelieden, en andere geleiders, menners, of drijvers (conducteurs); tegen degenen, die met hard rijden, kwalijk besturen of overladen van rijtuigen of beesten, zich tegen de wet vergrepen hebben; tegen de verkoopers en vertierders van vervalschte dranken; tegen diegenen die met harde ligchamen of vuiligheden geworpen zullen hebben. 476. Pourra, suivant les circonstances, être prononcé, outre l'amende portée en l'article précédent, l'emprisonnement pendant trois jours au plus, contre les rouliers, charretiers, voituriers et conducteurs en contravention; contre ceux qui auront contrevenu à la loi par la rapidité, la mauvaise direction, ou le chargement des voitures ou des animaux; contre les vendeurs et débitants de boissons falsifiées; contre ceux qui auraient jeté des corps durs ou des immondices.
477. Aangehouden en verbeurdver-klaard zullen worden:
1°. De tafels, gereedschappen, en toestel van spelen of loterijen, op de straten en openbare wegen gehouden, gelijk ook de inlagen, de potgelden, de waren, de prijzen of gewinnen, aan de spelers voorgesteld, in het geval van artikel 476.
2°. De vervalschte dranken, bevonden wordende aan den verkooper en vertierder toe te behooren. Deze dranken zullen uitgestort worden.
3°. De onzedelijke geschriften of prenten. Deze zullen op den papiermolen verstampt worden.
477. Seront saisis et confisqués,

1°. Les tables, instruments, appareils des jeux ou des loteries [établis] dans les rues, chemins et voies publiques, ainsi que les enjeux, les fonds, denrées, objets ou lots proposés aux joueurs, dans le cas de l'article 476;
2°. Les boissons falsifiées, trouvées appartenir au vendeur et débitant: ces boissons seront répandues;
3°. Les écrits ou gravures contraires aux moeurs: ces objets seront mis sous le pilon.
(Zie art. 287, 318, 410.)
478. De straf der gevangenis van ten hoogste vijf dagen, zal, in geval van herhaling van overtreding, altijd tegen alle de personen bij artikel 475 vermeld, gewezen worden. 478. La peine de l'emprison-nement pendant cinq jours au plus, sera toujours prononcée, en cas de récidive, contre toutes les personnes mentionnées dans l'article 475.
Art.20, wet
29 Junij 54.
— — — De toepassing der — bedreigde gevangenisstraf is in geen geval meer verpligtend.
  1. De officiële vertaling heeft: van één tot tien franken —.

Derde afdeeling — Derde soortverdeeling of klasse

[bewerken]

DERDE AFDEELING.

SECTION III.

Derde soortverdeeling of klasse.

Troisième classe.

479. Met een geldboete van elf tot vijftien franken ingesloten, zullen gestraft worden:
1°. Degenen, die buiten de gevallen van artikel 434 tot 462, en dit ingesloten, opzettelijk aan eens anders roerende eigendommen schade toegebragt zullen hebben.
2°. Degenen, die den dood of kwetsuren van melk- of slagtbeesten of andere dieren, aan een ander toebehoorende, veroorzaakt zullen hebben, door het los laten loopen van krankzinnigen of die niet wel bij het hoofd zijn, of van wilde (of) kwaadaardige dieren, of door het hard rijden, kwalijk besturen, of overladen van rijtuigen, paarden, trek-, last- of rijbeesten.
3°. Die dezelfde schade veroorzaakt zullen hebben door het onvoorzigtig of onverstandig gebruiken of behandelen van wapenen, of met het werpen van steenen of andere harde ligchamen.

4°. Die dezelfde ongelukken veroorzaakt zullen hebben door de oudheid, het verval, het gebrek van herstellen of onderhouden van huizen of gebouwen, of door belemmeringen te leggen, uitgravingen of dergelijke te doen op, in, of bij de straten, wegen, pleinen, of openbare paden, zonder de daarbij gelaste of gebruikelijke voorzorgen en teekens.
5°. Die in hunne pakhuizen, winkels, werkplaatsen of handelhuizen, of in de hallen, op de markten of verkoopplaatsen, valsch gewigt, of valsche maten zullen hebben; onverminderd de straffen, die bij de boetgeregten tegen degenen, die van dit valsch gewigt of die valsche maat gebruik gemaakt mogten hebben, gewezen zullen worden.

6°. Die gewigten of maten gebruiken zullen, verschillende van die, welke bij de krachthebbende wetten vastgesteld zijn.
479. Seront punis d'une amende de onze à quinze francs inclusivement:
1°. Ceux qui, hors les cas prévus depuis l'article 434 jusque et compris l'article 462, auront volontairement causé du dommage aux propriétés mobilières d'autrui;
2°. Ceux qui auront occasionné la mort ou la blessure des animaux ou bestiaux appartenant à autrui, par l'effet de la divagation des fous ou furieux, ou d'animaux malfaisants ou féroces, ou par la rapidité ou la mauvaise direction ou le chargement excessif des voitures, chevaux, bêtes de trait, de charge, ou de monture;
3°. Ceux qui auront occasionné les mêmes dommages par l'emploi ou l'usage d'armes sans précaution ou avec maladresse, ou par jet de pierres ou d'autres corps durs;
4°. Ceux qui auront causé les mêmes accidents par la vétusté, la dégradation, le défaut de réparation ou d'entretien des maisons ou édifices, ou par l'encombrement ou l'excavation, ou telles autres oeuvres, dans ou près les rues, chemins, places ou voies publiques, sans les précautions ou signaux ordonnés ou d'usage;
5°. Ceux qui auront de faux poids ou de fausses mesures dans leurs magasins, boutiques, ateliers ou maisons de commerce, ou dans les halles, foires ou marchés, sans préjudice des peines qui seront prononcées par les tribunaux de police correctionnelle contre ceux qui auraient fait usage de ces faux poids ou de ces fausses mesures;
6°. Ceux qui emploieront des poids ou des mesures différents de ceux qui sont établis par les lois en vigueur;
(Zie hier achter: lijst van speciale wetten enz., i. v. maten en gewigten.)
7°. Degenen, die zich ophouden met waarzeggen, voorzeggen (prognosticeren), of droomuitleggen.
8°. Die butengeruchten of bewegingen, of nachtgeruchten en bewegingen maken, tot verstoring van de rust der inwoners; of hun medepligtigen [1]).
7°. Les gens qui font le métier de deviner et pronostiquer, ou d'expliquer les songes;
8°. Les auteurs ou complices de bruits ou tapages injurieux ou nocturnes, troublant la tranquillité des habitants.
480. De straf van gevangenis voor ten hoogste vijf dagen zal, naar de omstandigheden, uitgewezen mogen worden:
1°. Tegen diegenen, die den dood of de kwetsuren van dieren of melk- of slagtbeesten of ander vee, aan een ander toebehoorende, veroorzaakt zullen hebben, in de gevallen bij nommer 3 van het vorig artikel uitgedrukt; 2°. tegen de bezitters van valsche gewigten en maten; 3°. tegen degenen, die zich van andere gewigten of maten bedienen, dan bij de krachthebbende wet vastgesteld zijn; 4°. tegen de droomuitleggers; 5°. tegen de verwekkers ban burengeruchten of nachtgeruchten of bewegingen, of hunne medepligtigen.
480. Pourra, selon les circonstances, être prononcée la peine d'emprisonnement pendant cinq jours au plus:
1°. Contre ceux qui auront occasionné la mort ou la blessure des animaux ou bestiaux appartenant à autrui, dans les cas prévus par le n°. 3 du précédent article; 2°. contre les possesseurs de faux poids et de fausses mesures; 3°. contre ceux qui [emploient] des poids ou des mesures différents de ceux que la loi en vigueur a établis; 4°. contre les interprètes de songes; 5°. contre les auteurs ou complices de bruits ou tapages injurieux ou nocturnes.
481. Bovendien zullen aangehouden en verbeurdverklaard worden: 1°. de valsche gewigten, en valschte maten, gelijk ook de gewigten en maten, die van diegenen verschillen, die de wet vastgesteld heeft; 2°. de gereedschappen, toestel, en kleeding, dienende of bestemd tot het plegen van 't ambacht van waarzegger, voorzegger (prognostiqueur), of droomuitlegger. 481. Seront, de plus, saisis et confisqués, 1°. les faux poids, les fausses mesures, ainsi que les poids et les mesures différents de ceux que la loi a établis; 2°. les instruments, ustensiles et costumes servant ou destinés à l'exercice du métier de devin, pronostiqueur, ou interprète de songes.
482. De straf van gevangenis voor vijf dagen zal altijd, bij herhaling van overtreding, stand grijpen tegen de personen bij artikel 479 vermeld. 482. La peine d'emprisonnement pendant cinq jours aura toujours lieu, pour récidive, contre les personnes et dans les cas mentionnés en l'article 479.
Art. 20, wet
29 Junij 54.
— — — De toepassing der — bedreigde gevangenisstraf is in geen geval meer verpligtend. —
  1. Beter: Die beleedigende of nachtelijke burengeruchten of bewegingen maken tot verstoring van de rust der inwoners, of hunne medepligtigen.
Bepaling, aan de drie afdeelingen hierboven gemeen.
[bewerken]

Bepaling, aan de drie afdeelingen hierboven gemeen.

[Disposition commune] aux trois sections ci-dessus.

483. Herhaling van overtreeding heeft plaats in alle de gevallen, bij dit Boek gemeld, wanneer tegen den overtreder, binnen de laatstvorige twaalf maanden, eene eerdere uitspraak gedaan is wegens policie-overtreding binnen de onderhoorigheid van hetzelfde geregt begaan. 483. Il y a récidive dans tous les cas prévus par le présent livre, lorsqu'il a été rendu contre le contrevenant, dans les douze mois précédents, un premier jugement pour contravention de police commise dans le ressort du même tribunal.
Algemeene verordening.
[bewerken]

Algemeene verordening.

Disposition générale.

484. In alle zaken, waarop bij dit Wetboek niet voorzien is, en waarop voorzien is bij bijzondere wetten en verordeningen, zullen de hoven, vierscharen en geregten voortgaan, deze in acht te nemen. 484. Dans toutes les matières qui n'ont pas été réglées par le présent Code et qui sont régies par des lois et règlements particuliers, les cours et les tribunaux continueront de les observer.
 
Vergeleken tegen het oorspronkelijke door ons Voorzitter, Vice-voorzitter, en Secretarissen van het Wetgevend Lig-chaam. Parijs den 12, 13, 15, 16, 17, 19 en 20 van Sprokkelmaand 1810. Ge-teekend: de Graaf De Montesquiou, voorzitter. Emmery, vice-voorzitter. B. Dauzat, Chiavarina, Emmery, Clausel-Cousserges, secretarissen Collationné à l'orginal, par nous président, vice-président et secrétaires du Corps législatif. Paris, les 12, 13, 15, 16, 17, 19 et 20 Février 1810. Signé le comte de Montesquiou, président; Emmery, vice-président; B. Dauzat, Chiavarina, Emmery, Clausel-Coussergues, Secrétaires.
 
Doen te weten en bevel wij dat de tegenwoordige, met de Staatszegels bekrachtigd, geplaatst in het bulletin der wetten, verzonden zullen worden aan de hoven, aan de geregten, en aan de administrative autoriteiten, ten einde die in te schrijven in hunne registers, in acht te nemen, en te doen in acht nemen; en wordt onze Opperregter, Minister van Justitie, gelast over de afkondiging daarvan te waken. Mandons et ordonnons que les présentes, revêtues des sceaux de l'État, insérées au Bulletin des lois, soient adressées aux Cours, aux Tribunaux et aux autorités administratives, pour qu'ils les inscrivent dans leurs registres, les observent et les fassent observer; et notre Grand-Juge Ministre de la Justice est chargé d'en surveiller la publication.
 
Gegeven in ons paleis van de Tuileries, den 22, 23, 25, 26 en 27 van Sprokkelmaand, den 1 en 2 van Lentemaand 1810. Donné en notre palais des Tuileries, les 22, 23, 25, 26, 27 Février, 1er et 2 Mars l'an 1810.
Geteekend, NAPOLÉON. Signé, NAPOLÉON.
Gezien door ons, Aarts-Kanselier des Rijks,
Geteekend, Cambacérés.
Vu par nous Archicancelier de l'Empire,
Signé Cambacérés.
Van wege den Keizer.
De Minister, Secretaris van Staat,
Geteekend, H.B. Hertog van Bassano.
Par l'Empéreur:
Le Ministre Secrétaire d'état,
Signé H.B. Hertog van Bassano.
De opperregter, Minister van Justitie,
Geteekend, de Hertog van Massa.
Le Grand-Juge, Ministre de la
Justice,
Signé Duc de Massa.
Eensluidend verklaard door ons
De opperregter, Minister van Justitie,
Geteekend, de Hertog van Massa.
Certifié conforme par nous
Grand-Juge Ministre de la Justice,
Le Duc de Massa