Aardige sprookjes/1

Uit Wikisource
Aardige sprookjes door Onbekend

1. Sneeuwwitje

2

[ 2 ] Er zoo was eens eene koningin die wou een kindje hebben zoo wit als sneeuw, zoo rood als bloed en zoo zwart als ebbenhout. Het duurde ook niet lang of ze kreeg zoo’n dochtertje, dat ze Sneeuwwitje noemde. Maar ze had niet lang pleizier van haar kind, want ze stierf spoedig.
 Een jaar later nam de koning eene tweede gemalin, eene zeer schoone vrouw. Ze was zoo trotsch op hare schoonheid, dat ze niet kon velen, als iemand mooier was dan zij. Deze koningin had een tooverspiegel. Als ze daaraan vroeg: „Spiegeltje, spiegeltje aan den wand, wie is de schoonste in ’t gansche land?“ dan antwoordde het: „De schoonste in ’t land zijt gij!“ en ze was tevreden.
 Sneeuwwitje werd grooter en elken dag mooier. De koningin vond dat erg naar en vroeg aan haar spiegel, wie van haar beiden de mooiste was. Toen kreeg ze ten antwoord: „Vorstin, op schoonheid roemt ge vrij, — Maar Sneeuwwitje is duizendmaal schooner dan gij.“
 Nu had ze geen rust meer van afgunst. In ’t geheim gaf ze een jager bevel Sneeuwwitje te dooden. De jager nam Sneeuwwitje mede naar een groot bosch, maar toen hij op ’t punt was haar te dooden, kreeg hij berouw en liet hij haar in ’t leven. In haar plaats schoot hij een jong hertje dood en bracht het hart en de lever daarvan bij de koningin, om te bewijzen, dat hij Sneeuwwitje gedood had.
 Sneeuwwitje dwaalde nu in ’t bosch rond. Toen het donker begon te worden, bemerkte ze eindelijk een huisje, ging er heen en trad binnen. Hier vond ze een tafeltje staan dat voor zeven personen gedekt was. Er stonden zeven kleine bordjes en zeven bekertjes, daarnaast lagen zeven kleine messen en vorkjes, voor elke plaats stond een stoeltje en tegen den muur stonden zeven bedjes naast elkander. Sneeuwwitje had groote honger en at van elk bordje iets, dronk uit elk bekertje een teugje, en wilde toen in een der zeven bedjes gaan liggen, maar geen een paste. Het eerste was te smal, het tweede te kort, het derde te laag en zoo hapeerde er aan elk bedje wat, tot eindelijk het zevende goed was. Hier bleef het in liggen en viel in slaap.
 Spoedig daarop kwamen de bewoners van het huisje, de zeven dwergen, en deze bemerkten terstond, dat iemand binnen geweest was. Verwonderd riepen ze door elkander: „Wie heeft van mijn bordje gegeten?“ „Uit mijn bekertje gedronken?“ „En stukje van mijn boterham gebroken?“ en zoo maar voort, tot ze eindelijk Sneeuwwitje ontdekten. Dadelijk waren allen naar ’t bedje gegaan en zagen nu met verbazing naar het aardige kleine meisje. Door het praten en het licht werd sneeuwwitje wakker, ging opzitten, vertelde aan de dwergen, hoe ze daar gekomen was en verzocht of ze bij hen mocht blijven. De goede dwergen hadden medelijden met haar en hielden haar bij zich. Sneeuwwitje paste nu op ’t huis en hield dat in orde.
 De koningin dacht nu dat Sneeuwwitje dood was en zij nu de schoonste zou zijn, ging dies weer naar haar spiegel en vroeg als gewoonlijk, waarop ze ten antwoord kreeg:

„Deze schoonste in 't gansche land zijt gij,
Maar Sneeuwwitje over de bergen,
Die woont bij de zeven dwergen,
Is duizendmaal schooner dan gij.“

 Toen ze dat hoorde, besloot ze zelf Sneeuwwitje te dooden. Ze verkleedde zich als eene oude koopvrouw en verkocht haar een gouden ceintuur. Bij ’t wijzen twe ze die dragen moest, trok ze dien zoo vast aan, dat Sneeuwwitje dood neerviel. Gelukkig kwamen de zeven dwergen spoedig thuis en maakten de ceintuur los. Nu werd Sneeuwwitje weder levend. Toen de booze koningin thuis van haar spiegel hoorde, dat Sneeuwwitje toch nog leefde, werd ze boos, verkleedde zich weer op eene andere manier en verkocht haar, door ’t open staande raam een mooie kam. Maar deze was vergiftigd en Sneeuwwitje viel dood neer, toen ze die in de haren stak. Ook dit keer vonden de twergen de oorzaak, en toen, ze de kam uit de haren getrokken hadden, was Sneeuwwitje weer gezond.
 Woedend boos was de koningin toen ze dit vernam. Nu vergiftigde ze de helft van een mooien appel, verkleedde zich als boerin en gaf aan Sneeuwwitje, die geen kwaad vermoedde, de vergiftigde helft. Nauwelijks had ze er een hapje van genomen, of het vergif deed zijn werking en Sneeuwwitje viel dood neer. Deze maal vonden de goede dwergen niets en Sneeuwwitje bleef dood. Dmdat ze er zoo mooi uitzag legden de dwergen haar in een glazen kist en zetten die in ’t bosch, terwijl een van hen voortdurend de wacht er bij hield. Nu gebeurde het dat de jonge koning in ’t bosch verdaalde. Hij zag Sneeuwwitje en vroeg aan de dwergen of ze hem de kist met Sneeuwwitje wilden geven, want zonder haar kon hij niet meer leven. De zeven dwergen vervulden zijnen wensch en de bedienden moesten de kist weghalen. Maar een van hen struikelde over een steen, en door den schok kwam het stukje appel te voorschijn en werd Sneeuwwitje weer levend. De koning was daardoor hoogst gelukkig. Hij trouwde met Sneeuwwitje en de bruiloft had met groote pracht plaats. De booze koningin kwam ook op ’t feest, moest rood gloeiende pantoffels aantrekken en met die pantoffels aan zoo lang dansen tot ze dood neerviel. Sneeuwwitje evenwel leefde nog lang met haar gemaal in vreugde en voorspoed, en als ze niet gestorven waren, zouden ze nu nog leven.

[ 3 ]
 
Sneeuwwitje
Sneeuwwitje