Naar inhoud springen

Aardige sprookjes/2

Uit Wikisource
1 Aardige sprookjes door Onbekend

2. Asschepoes

3

[ 4 ] Er was eens een klein meisje. Haar lieve moeder was gestorven en hare tante, eene rijke, trotsche vrouw, die twee dochters had, nam haar in huis. Het arme kind kreeg het nu bitter slecht. Hare mooie kleertjes werden haar afgenomen en ze kreeg daavvoor een smerig, grijze jak in de plaats. Ze moest al het zware, ruwe werk doen als hout kloven, water holen, wasschen en schuren. Al wat er te doen was, moest zij doen. En de beide zusters scholden haar nog uit voor Asschepoes, omdat ze door haar werken er niet zoo netjes uit zag.
Als Asschepoes met haar werk klaar was, ging ze naar het graf van hare moeder en schreide bittere tranen. Die tranen bevochtigden een stekje van een hazelaar, dien ze eens op dat graf had geplant. Dat stekje groeide nu tot een grooten struik.
Op zekeren tijd zou de koning een groot feest geven, dat drie dagen moest duren. Alle jonkvrouwen van het land waren tot dat feest genoodigd, want de prins zou een van haar tot zijne gemalin kiezen. De beide zusters maakten zich ook gereed voor die partij.
Toen Asschepoes de beide zusters hielp met aankleeden, kreeg ze ook lust om naar het bal te gaan en te dansen. Ze vroeg daarom of ze ook meegaan mocht. Maar dat viel tegen. Ze werd uitgelachen. En toen ze niet ophield met vragen, wierp de booze vrouw een zak linzen in de asch en zei, als ze de linzen binnen het uur uit de asch had gezocht, mocht ze meegaan.
Toen was Asschepoes blij, want ze wist dat ze stellig geholpen zou worden door de vele vogeltjes, voor wie ze altijd voeder strooide. Ze ging daarom naar den tuin en riep haar vriendjes om bij het uitzoeken te helpen. „De goede in’t potje, de slechte in’t kropje.“
Nu kwamen er een macht van vogeltjes het keukenraam binnenvliegen en eer een half uur om was, was het werk klaar. Als Asschepoes gehoopt had nu te mogen meegaan, dan had ze misgerekend. Hoewel men het haar beloofd had, toch moest ze weer in de keuken zitten. De zusters lachten haar uit en zeiden, ze moest maar met haar vuile jak naar het bal gaan.
Toen de hoogmoedige vrouw met hare dochters was weggereden, ging het bedroefde meisje naar het graf harer moeder en schreide bitter. Het duurde niet lang of er kwam een klein wit vogeltje aanvliegen, die Asschepoes troostte en haar den raad gaf om kleeren aan het boompje te vragen.
Nauwelijks had het meisje gezegd: „Boompje, hoor naar mijn begeeren en geef mij nu eens mooie kleeren“ toen een kostbaar kleed naar beneden viel, dat Asschepoes spoedig aantrok en waarmee ze naar het feest ging. Toen ze in de zaal kwam, uitten de gasten een kreet van bewondering en ieder dacht dat ze een vreemde prinses was, want ze was bepaald de schoonste van allen. De prins ging spoedig naar haar toe en danste den geheelen avond met haar. En als iemand anders met haar dansen wilde, kwam hij er bij en zeide: „Zij danst alleen met mij.“ Te middernacht was de schoone vreemdelinge verdwenen. Niemand had Asschepoes herkend.
Den volgenden dag ging het precies als den eersten dag.
Toen den derden dag tante en de zusters waren weggereden, ging Asschepoes weer naar het graf van hare moeder, schudde het hazelnotenboompje en zei:
„Boompje, hoor naar mijn begeeren, — En geef mij nu eens mooie kleeren!“
Nu viel een kleed naar beneden dat zoo mooi was als men nog nooit had gezien. En toen Asschepoes daarmee op ’t bal kwam, dacht iedereen dat ze eene fee was. De prins liet haar den ganschen avond geen oogenblik alleen.
Toen de klok middernacht sloeg, verdween Asschepoes weer en was nergens te vinden. De prins had echter deze keer een list bedacht en de trap van boven tot beneden met lijm laten bestrijken. Toen Asschepoes haastig wegijlde, bleef een van haar schoentjes aan de trap kleven.
De prins, die haar nageijld was, raapte dat schoentje op en liet den volgenden dag door een heraut bekend maken, dat de jonkvrouw wie het schoentje paste, zijne gemalin zou worden.
Nu kwamen van alle kanten de meisjes toestroomen, maar met éen kon het schoentje aantrekken. Ook de zusters probeerden het, en [h]oewel ze erg kleine, nette voetjes hadden, paste het haar toch niet. „Maar,“ zei de prins tot de moeder, „ik meen toch, dat u drie dochters heeft.“ „Ja,“ was het antwoord, „daar is nog zoo’n nare, vuile Asschepoes, maar die kan met haar vuile plunje niet voor den dag komen.“
De prins wilde evenwel, dat Asschepoes ook zou komen. En zie, toen Asschepoes kwam en’t schoentje aaanpaste, zat het haar alsof ’t voor haar gemaakt was. De prins herkende zijne schoone danseres en was zeer blijde, haar eindelijk gevonden te hebben. Terstond kwam een prachtige, gouden koets voor de deur. Asschepoes stapte er in met den prins en zeed met hem naar zijn kasteel.
De bruiloft werd spoedig met groote pracht gevierd, en ze leefden nog lang gelukkig en tevreden tot aan hun dood. De moeder met hare dochters stierven echter heel gauw van nijd, omdat Asschepoes toch koningin was geworden.

[ 5 ]
 
Asschepoes
Asschepoes