Album der Natuur/1853/Boom-Kikvorsch Guyana, van Hasselt
De groote Boom-Kikvorsch van Guyana (1853) door Alexander Willem Michiel van Hasselt |
'De groote Boom-Kikvorsch van Guyana' werd gepubliceerd in Album der Natuur (tweede jaargang, 1853), p. 31–32. Dit werk is in het publieke domein. |
DE GROOTE BOOM-KIKVORSCH
VAN GUYANA.
Over dit dier leest men bij r. schomburgk woordelijk het volgende: "Op een mijner togten in het binnenland werd ik des nachts meermalen in mijnen slaap gestoord en gewekt door een hevig gebrul, dat veel overeenkomst had met het bulken van koeijen, en zich in regelmatige tusschenpoozen liet hooren. Des morgens vroeg ik met ongeduld aan de Indianen, welk dier toch dit leven maakt, en toen ik tot antwoord kreeg, "dat het slechts een kikvorsch was," hield ik het er voor, dat men mij voor den gek hield. De Caraiben intusschen hielden zich onverzettelijk bij hun gegeven antwoord, en voegden daarbij, dat dit dier in hunne taal "Konebe-aru" heette, dat het zich op eenen bepaalden boom ophield, wiens stam hol en altijd met water gevuld was. Ten overvloede boden zij mij aan, om het bewijs voor hunne woorden te leveren, wanneer ik mede wilde gaan in het nabij gelegen woud. Daar bragt men mij bij eenen hoogen boom, behoorende tot de familie der Tiliaceae, zijnde eene nieuwe soort, Bodelschwingia macrophylla. Het was een schoone boom, met groote bladen, welriekende bloemen, en uitgeholden stam. Een der Indianen klom er terstond in, stopte een rond gat, dat zich boven aan den stam op eene hoogte van 40 voeten bevond, goed digt, en ging toen met de overigen aan het werk om den boom om te hakken. De holle stam was met eene ruime hoeveelheid water gevuld, waarin wij, wel is waar, eerst den rustverstoorder zelven niet vonden, maar wel een twintigtal maskers van dezen, in het eerste tijdperk van ontwikkeling. Ons zoeken naar den vader of de [ 32 ]moeder van deze bleef voorshands vruchteloos, en ik moest het invallen van den nacht afwachten, om mijne weetgierigheid te kunnen voldoen, daar men mij verzekerde, dat wij dan het gewone brullen en schreeuwen van dat vreemde dier weder zouden vernemen. Aldus geschiedde het; tegen 9 uren des avonds liet de zware stem zich weder hooren, en met een licht voorzien begaven wij ons naar den gevelden boom. Wij vonden den lang gewenschten terstond; de kikvorsch, door het schijnsel van ons licht verblind, liet zich gemakkelijk grijpen. Het was werkelijk de Hyla venulosa van daudin,[1] de zeer groote, schoon geteekende boom-kikvorsch, wiens hoogst eigenaardig geluid, door daudin in zijne beschrijving niet vermeld, mij zoo zeer had verrast. Nog verhaalden de Indianen mij van dit dier, dat het een der onbedrieglijkste weêr-propheten is, dien men daar te lande kent, daar het alleen dan zijne zware stem laat klinken, wanneer het den volgenden dag zal regenen; zelfs de inlandsche naam wijst daarop, zijnde "Konebo" (regen) en "Aru" (kikvorsch). Het is mij later zelven meermalen gebleken, dat deze hyla dien naam niet ten onregte draagt." (Reise in Brit. Guyana 2. Th. p. 418).[2]
- ↑ Tegenwoordig: Trachycephalus typhonius L. (Wikisource-ed.)
- ↑ Schomburgk & Schomburgk (1848) - Reisen in Britisch-Guiana in den Jahren 1840-1844, Zweiter Theil. Leipzig : Weber, p. 418 (Wikisource-ed.)