Album der Natuur/1854/Verhuizing waterjuffers, Harting

Uit Wikisource
Verhuizing van Waterjuffers. (1854) door Pieter Harting (1812-1885)
'Verhuizing van Waterjuffers.' werd gepubliceerd in Album der Natuur (derde jaargang (1854), pp. 384-385. Dit werk is in het publieke domein.
[ 384 ]
 

VERHUIZING VAN WATERJUFFERS.

 

 

Ieder weet, dat vele dieren op bepaalde of onbepaalde tijden in groote scharen van de eene plaats naar de andere trekken. Zulk eene neiging tot verhuizing is ook aan sommige insekten eigen, en genoeg bekend is het, hoe in de warmere streken, somwijlen sprinkhanen (vooral Gryllus migratorius) in zulk een verbazend aantal zich te zamen op reis begeven, dat zij als eene wolk de zon verduisteren, en een ware plaag worden voor de bewoners wier velden zij bezoeken, om hunnen oogst binnen weinig tijds geheel te vernielen. Zeldzamer is het volgende geval, dat voor korten tijd in het naburige Belgie plaats greep, en door den hoogleeraar morren aan de Belgische Akademie in hare zitting van den 2den July 1853 werd medegedeeld.

"Den 16den Juny 1853, omstreeks 4 uren des namiddags, zag men nabij Bel-Oeil (in de provincie Henegouwen), gedurende ongeveer drie vierde uurs en over eene uitgestrektheid van minstens drie vierde uur gaans, ontelbare menigten van Waterjuffers heentrekken in de rigting van het Zuid-Oosten naar het Noord-Westen. Zij, die het naast bij den grond waren, waren er ongeveer twee en een halve Ned. el van verwijderd, doch het was onmogelijk de hoogte te schatten, waarop de hoogste vlogen. De notaris choppinet, van Enghien, aan wien ik de mededeeling van dit opmerkelijk verschijnsel verschuldigd ben, zond mij tevens een exemplaar dezer verhuizende dieren, waaruit bleek, dat het de Libellula depressa van Linnaeus was. Deze soort komt zeer algemeen in België voor (ook in ons Vaderland), maar het is mij niet bekend, dat men vroeger dit merkwaardig verschijnsel van eene verhuizing in zoo verbazende menigte heeft waargenomen. De 16e Juny was een voor onze luchtstreek buitengewoon warme dag; maar het is [ 385 ]niet gebleken, dat er op dat tijdstip eenige vijver droog geworden is, en toch kent men geene andere oorzaak, waaraan het gezamenlijk vertrek in eene bepaalde rigting van zoovele insekten, wier levenswijs hen aan het water bindt, zoude kunnen worden toegeschreven. De geheele bevolking dier streken heeft dit voorbij trekken waargenomen, en is getroffen geweest over de regelmatigheid in den voortgang en over de orde in het vliegen dezer Waterjuffers, die geen hoofd schenen te volgen, maar in eene volkomene stilte hunne reis voortzetten, terwijl de sprinkhanen daarentegen op hunne verhuistogten geruisch maken."

Hg.