Album der Natuur/1858/Reinwardt
Mijne herinneringen aan Caspar George Kabel Reinwardt (1858) door C. Pruijs van der Hoeven |
'Mijne herinneringen aan Caspar George Kabel Reinwardt,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (zevende jaargang (1858), pp. 312-314. Dit werk is in het publieke domein. |
MIJNE HERINNERINGEN AAN CASPAR GEORGE KAREL REINWARDT.
DOOR
C. PRUIJS van der HOEVEN.
Er zijn menschen, die wij, ook nadat zij gestorven zijn, niet kunnen vergeten. Zulk een mensch was voor mij gaspar george karel reinwardt. Vraag ik wat het was, dat zulk een diepen, blijvenden indruk op mij maakte, dan weet ik naauwelijks wat te antwoorden. Zijne gedaante was onaanzienlijk en droeg alle sporen van eene ziekelijke kindschheid, zijne stem miste die welluidendheid, welke het oor streelt en de aandacht boeit. Zijn gang was gebrekkig en onbehagelijk, in één woord, van alles wat op het eerste gezigt ons inneemt voor onbekenden, bezat hij niets. Maar naauwelijks was men eenige oogenblikken in zijn, gezelschap, of men gevoelde zich tot hem getrokken, met elke naauwere kennismaking groeide onze belangstelling en eindelijk kon men niet nalaten, hem te beminnen, die eerst, zoo niet onzen afkeer, dan toch ons medelijden had opgewekt. Wat was er toch in dien mensch, dat niet slechts ons mannen, maar zelfs vrouwen voor hem innam en weldra dat onaanzienlijk voorkomen deed vergeten? Ik wensch het mijzelven duidelijk te maken en wilde het met u onderzoeken.
Éénmaal slechts had ik reinwardt gezien vóór zijn vertrek naar Indié, doch te kort en te vlugtig om mij hem levendig te kunnen voorstellen, toen ik te Leiden in mijne tegenwoordige betrekking hem weder ontmoette, en nadere kennis met hem maakte.
Brugmans had ik gehoord en bewonderd om zijne vele en grondige begaafdheden en wenschte nu ook zijn opvolger te hooren. Hier was eene geheel andere persoonlijkheid. Zijne voordragt had iets vermoeijends, hetgeen ons even als zijn schrift, onwillekeurig aan zijn uiterlijk deed denken; doch waren wij éénmaal daaraan gewend, dan gevoelden [ 313 ]wij het, dat zijne redenen bezield waren en werden wij door zijne overredingskracht geboeid. Intusschen minder in zijne lessen, dan in zijne gesprekken herkenden wij in hem dat enthousiasme voor natuurstudie, hetwelk hij in eene zijner voortreffelijke redevoeringen aan de beoefenaars der botanie inzonderheid heeft toegekend. Natuurstudie, dat was het, waarvoor reinwardt leefde en werkte: dat dreef hem naar Java en leerde hem die schatten kennen, welke daar voor den natuuronderzoeker zijn ten toon gespreid.
Als wij bedenken, dat reinwardt met zijn gebrekkig, zwak, nietig ligchaam geen gevaren ontzag, noch vermoeijenissen of bezwaren telde, dan voorzeker moet men den geest bewonderen, die over zoodanig ligchaam bevel voerde.
Reinwardt behoorde tot die hoogleeraren, die hun leven lang voortstuderen. De wetenschap vergeleek hij bij een stroom, die onophoudelijk voortsnelt, en dien men spoedig uit het oog verliest, door slechts voor een wijl stil te staan. Zijn leven was eene onafgebroken studie, zelfs tot in hoogen ouderdom. Met de litteratuur zijner studievakken was en bleef hij volkomen bekend en zijn rijke boekenschat wierd gedurig door nieuwe aankoopen vermeerderd. Hoe menigmaal heb ik hem over den gang der studiën geraadpleegd, hoe menigmaal heeft hij mij met de belangrijkste schriften over chemie en botanie bekend gemaakt, hoe menigmaal van zijne togten op Java verhaald en die heerlijke tropennatuur beschreven. Want in levendige plastische schildering van die rijke weelderige tropennatuur was hij een meester. Zijne voorstelling had niets van dat gezwollene, hoogdravende, dat niet zelden in anderen hindert; noch van dat brommende, snoevende in stijl, hetgeen dienen moet om het gewigt van den man van wetenschap te doen gevoelen en den man van waarheid in verdenking brengt. Eene edele, bijna kinderlijke eenvoudigheid sierde hem en schonk vertrouwen in hetgeen hij sprak, omdat het wie hem hoorde, overtuigde, dat hij zich zelf kon vergeten. Daarbij vertoonde hetgeen hij sprak en schreef een klassieke tint en kleur, die bewees, dat hem de schriften der oudheid meer dan oppervlakkig bekend waren.
Reinwardt was niet slechts geleerde, niet slechts natuuronderzoe[ 314 ]ker, hij was ook man van smaak en takt, wien het klatergoud niet kon verblinden, waarachter zoovelen hunne nietigheid pogen te verbergen. Zoo iemand, hij was een beoordeelaar van echte en valsche verdiensten en wist, even gelijk alexander von humboldt, natuurstudie met historiestudie te vereenigen. Hij kende die noodlottige scheiding van beiden niet, die vroeger en later en zelfs nu nog in onze dagen de oorzaak is van zooveel eenzijdigheid en bekrompenheid bij de zich noemende mannen der wetenschap.
Ook dat rusteloos zwoegen en jagen naar roem en eer, wat zoovelen drijft en van het kalm natuuronderzoek aftrekt, was hem vreemd. Men heeft het wel eens gebrek aan energie genoemd. Ik geloof ten onregte, want energie heeft met eigenliefde niets gemeens en van zijne energie kon zijn leven, in dienst der natuur besteed, getuigen. In den omgang was reinwardt de beschaafdste, de gezelligste, de aangenaamste man, zelfs voor vrouwen, die hij voor zich wist in te nemen, zonder het te willen, of althans zonder het te toonen. Veel heb ik van hem geleerd en hoop hem nimmer te vergeten.
Leiden, 21 Junij 1858.