Album der Natuur/1860/Vergiftigde honig

Uit Wikisource
Vergiftigde honig (1860) door Alexander Willem Michiel van Hasselt
'Vergiftigde honig,' werd gepubliceerd in Album der Natuur (negende jaargang (1860) pp. 221-222. Dit werk is in het publieke domein.
[ 221 ]
 

VERGIFTIGDE HONIG.

 

 

Het verdient opmerking, dat alle tot dusverre vermelde gevallen van vergiftigden honig betrekking hebben op gewassen, die tot de natuurlijke Afdeeling der Heideachtigen (Ericaceae) behooren.

Het oudst bekende geval is dat, wat xenophon in zijne geschiedenis van den terugtogt der 10,000 Grieken vermeldt, waarbij verscheidene zijner krijgslieden ernstig ziek werden tengevolge van het gebruik van honig, die hoogst waarschijnlijk ingezameld was op Azalea pontica, eenen fraaijen heester, die daar veel in het wild groeit, doch die ook in onze tuinen algemeen voorkomt, in het oogvallend herkenbaar aan zijne geurige, helder-gele bloemen, welke zich nog vóór de ontwikkeling der bladeren vertoonen.

Nog heden ten dage heeft, volgens een schrijven van k.c. abbot te Trebizonde (Dec. 1833), de honig in die streken dronkenmakende eigenschappen, aan de daar zeer algemeene Azalea pontica toe te schrijven (froriep's Notizen XLII, p. 2 1 7—218). Ook door andere reizigers is hetzelfde waargenomen.

Lamberti verhaalt het ook voor Mingrelië, waar datzelfde gewas mede veelvuldig voorkomt. Loudon (Encyclopaedie der Landwirthschaft I, p. 133) zegt, dat de honig, welke de bijen te Oczakow en op eenige andere plaatsen in Polen op Azalea pontica inzamelen, bedwelmende eigenschappen heeft. In de berigten opgemaakt naar alefeld, in de Agronomische Zeitung van 1857, p. 396, wordt dezelfde nadeelige werking ook toegeschreven aan onze gewone Rhododendron (Rh. ponticum), hetgeen mij echter minder waarschijnlijk voorkomt, omdat deze heester in onze tuinen enz. zoo algemeen gekweekt wordt en jaarlijks zoo rijkelijk bloeit, zonder dat hiervan ooit, zoover ik weet, hier te lande nadeelige gevolgen zijn opgemerkt.

Dr. lusser verhaalt van een geval van vergiftiging van twee personen te Spiringen in Zwitserland, hetwelk waarschijnlijk veroorzaakt [ 222 ]was door honig door hommels ingezameld op de alpenroos (Rhododendron ferrugineum en hirsutum).

Zeker is het, dat het eten van de bladen van Rhod. ponticum, Rhod. maximum, van de genoemde alpenrozen en van Kalmia angustifolia voor dieren vergiftig is en dat er zelfs voorbeelden zijn van menschen vergiftigd door het eten van dieren, hazen b.v., die zich met zoodanige planten gevoed hadden.

Dr. barton berigt in de American philosophical Transactions, dat in den herfst en den winter van 1790 de honig, die bij Philadelphia verzameld was, voor velen doodelijk geworden is; weshalve door de Regering een onderzoek in het werk gesteld is, waarbij het gebleken is, dat die honig hoofdzakelijk op Kalmia latifolia was ingezameld. Nog in veel lateren tijd hebben twee menschen te New-york het leven verloren door het eten van wilden honig. Verder verhaalt barton, dat eenige personen, welke hunne bijenkorven uit Pensylvanië overgebragt hadden naar de New-jerseij-eilanden, waar de Kalmia angustifolia toen heerlijk bloeide, hunnen daar gewonnen honig niet konden verkoopen, omdat hij bleek bedwelmende eigenschappen te bezitten. Voor de bijen zelve scheen die honig onschadelijk te zijn.

Alle de bovengenoemde planten nu behooren tot de Heideachtigen en onder deze noemt barton daarenboven nog Kalmia hirsuta, Rhododendron maximum (die in onze tuinen niet minder algemeen is dan Rhod. ponticum), Azalea nudiflora en Andromeda Mariana, welke alle schadelijke eigenschappen aan den honig zouden mededeelen.

Alefeld (Agron. Zeitung t.a. pl.) kent geene zekere gevallen van vergiftigden honig, die op andere planten zoude zijn ingezameld. Integendeel! Hij kweekt sinds vele jaren in zijnen tuin Bilzenkruid en Belladonna, in zulk eene groote hoeveelheid, dat duizende bloemen soms tegelijkertijd open waren en gestadig door zijne bijen bezocht werden, zonder dat hij ooit eenige nadeelige eigenschap aan den honig, door deze bijen verzameld, had kunnen bespeuren.

 
v. H.