Algemeen Handelsblad/1877/Nummer 14517/Amsterdam, Woensdag 16 Mei
‘Amsterdam, Woensdag 16 Mei’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, donderdag 17 mei 1877, [p. 1]. Publiek domein. |
AMSTERDAM, Woensdag 16 Mei.
Omtrent de beteekenis van de jongste besluiten in de Rumeensche Kamer wordt nog het volgende gemeld. De motie, welke ten slotte werd aangenomen, luidt aldus: „De Kamer is ten volle bevredigd met de verklaring van den minister van binnenlandsche zaken, aangaande den tegenwoordigen toestand en de houding van het land.
„Overwegende dat Turkije door zijne aanvallen op Rumenië, de oude banden verbrak, die ons vereenigden en zich ten aanzien der Rumeensche regeering in staat van oorlog heeft gesteld; gelet verder op de verklaring der regeering, dat het Rumeensche geschut reeds deze oorlogzuchtige daden van Turkije heeft beantwoord, verklaart de Nationale Vergadering te erkonnen, dat tusschen Rumenië en het Ottomanische rijk staat van oorlog is.
„De houding der Rumeensche regeering tegenover dezen buitenlandschen aanval wordt door de vergadering goedgekeurd en met vertrouwen steunt zij op de denkbeelden van billijkheid en rechtvaardigheid der waarborgende mogendheden, die de ontwikkeling van het staatkundig bestaan van het vorstendom Rumenië onder hare bescherming hebben genomen.
„Met volle vertrouwen in de geestkracht en vaderlandsliefde der Regeering, geeft de vergadering haar de macht om alle noodige maatregelen te nemen, ten einde het bestaan van den Rumeenschen staat aldus te verdedigen en te waarborgen, dat bij den vrede Rumenië te voorschijn trede met een duidelijk afgebakend staatkundig karakter, wat het in staaat stellen zal, zijne historische zending te vervullen.”
Oorspronkelijk luidde het voorstel eenigszins anders, daar de woorden betreffende de waarborgende mogendheden zijn ingevoegd, om de gematigde leden der Kamer te winnen. De gematigde conservatieven gingen in deze samen met de gematigde radicalen. De heer Boeresco, minister van buitenlandsche zaken in het ministerie van Catargi, hield eeno krachtige rede, waarin hij verklaarde, dat zijne staatkunde altijd gericht was geweest op de Rumeensche onafhankelijkheid, mits de waarborgende mogendheden daarin toestemden. Zonder hare goedkeuring zou hij zulk eene staatkunde niet steunen. De staat van oorlog met Turkije beschouwde hij als eene zaak, waarop men niet meer kon terugkomen. Voor het overige hield hij het er voor, dat de Regeering niet voornemens was den loop der gebeurtenissen te overhaasten en vroeg of deze opvatting juist was.
De heer Cogilnitschiano verklaarde, dat hij deze uitlegging aannam, waarop het gewijzigde voorstel werd goedgekeurd.
Voor het oogenblik heeft dus in Rumenië de gematigde partij de overhand. In het Oosten echter wisselen de stemmingen snel en men weet dus nooit, of dit lang zoo zal blijven. Maar er wordt veel moeite gedaan, om de Rumeniërs tot bezadigdheid aan te sporen, uit vrees, dat anders ook in Servië weder de oorlogzuchtige neigingen voedsel krijgen, wat tot allerlei moeielijkheden zou kunnen leiden.
Met deze kalmer stemming der Rumeniërs staat vermoedelijk in verband, dat nu ook de samenkomst plaats greep van den grootvorst Nicolaas en prins Karel, waarvan heden de telegrammen spreken.
Terwijl de debatten in het Engelsche Parlement althans dit nut hebben gehad, dat zij bewezen, hoe weinig de Engelsche regeering voor het oogenblik nog genegen is om tusschen beiden te komen, zoeken de Engelsche Turkenvrienden te betoogen, dat geen oogenblik meer mag worden verloren. Een hunner, die zich Anglophil noemt, maakt in Daily Telegraph de volgende berekening Op 24 April gingen de Russen over de Pruth, op 3 Juni zullen de laatste Russische troepen den Donau hebben bereikt. Stelt men eene week voor den overtocht en voor het afzenden van troepen naar Rutschuk en Silistria, dan zal het Russische leger op 10 Juni van den Donau verder kunnen rukken. Van Rutschuk naar Adrianopel is 180 mijlen en wanneer zeven mijlen per dag worden afgelegd en eene week gesteld wordt voor den tegenstand in den Balkan, dan kunnen de Russen 13 Juli te Adrianopol zijn. Vandaar naar Konstantinopel is de afstand ongeveer 150 mijlen en de Russen kunnen dus 3 Aug. voor die stad zijn.
Wij voor ons gelooven, dat de Russische bevelhebbers gaarne van de uitvoering van dit programma geheel zeker zouden zijn. Dit echter daargelaten. Aangenomen nu (zegt de schrijver) dat wij hier en elders genoeg schepen hebben om 40,000 man te vervoeren en dat daartoe in één dag bevel kan worden gegeven, dan gaan toch nog minstens drie weken heen, eer alleen de schepen voor de paarden gereed zijn. Er zouden 14,258 paarden noodig wezen, die meerendeels nog moeten worden gekocht. Alles in aanmerking genomen zouden minstens zeven weken verloopon eer 40,000 man te Konstantinopel kunnen worden geland. Dit zou dus 2 Juli wezen, wanneer de Russen reeds op eene maand afstand van Konstantinopel kunnen zijn. Konstantinopel kan (zegt men) door 70,000 man in drie weken in staat van tegenweer worden gebracht. De Engelschen zouden slechts 30,000 man daarvoor kunnen missen en dus zeven weken behoeven. De slotsom is, dat de Engelschen geen dag hebben te verliezen, wanneer zij Konstantinopel willen redden. Of Konstantinopel werkelijk gavaar loopt is bij den schrijver natuurlijk niet de vraag. De leiders van zijne partij gaan juist van die onderstelling uit.
En misschien zouden zij gelijk krijgen, wanneer hunne tegenvoeters, de Russische Slavophilen, het voor het zeggon hadden. Voor deze Russische partij is de verovering van Konstantinopel stellig het doel der Russische staatkunde. Maar deze partij is nog niet de Regeering, al heeft ze stellig voortdurend in krachten gewonnen. En de Regeering zou niet aan haar drijven kunnen toegeven, zonder gansch Europa tegen zich in het harnas te jagen.
De particuliere correspondent van Daily Telegraph te Batum zegt, dat de overwinning der Turken aldaar het vertrouwen zeer heeft verhoogd en hetzelfde wordt uit het kamp van Shumla gemeld, waar de tijding van den slag bij Batum groote vreugde verwekte.
Op den Donau daarentegen schijnen de Russen gaandeweg de overhand te krijgen op de Turksche schepen. Zij wagen zich (beweert men) niet meer onder de Russische batterijen. Eene kanonneerboot, die te Pest schijnt te zijn gebouwd en ’s nachts den Donau poogde af te zakken, kwam gelukkig voorbij de batterijen te Kalafat, maar werd iets verder zoo warm ontvangen, dat men haar moest overgeven. De boot was nog niet bewapend. Dit zou in Rutschuk geschieden, waar het noodige in lichters aan den wal lag. Thans zal het vaartuig wel bij de Russen dienst doen.
De Russische voorposten zijn thans te Oltenitza en overeenkomstig de vroeger behandelde schikkingen trekken thans alle Rumeensche troepen naar Klein-Walachije (rechteroever van de Aluta of Olt.)
Uit Tiflis werd gisteren gemeld, dat in de omstreken van Suchumkald duizend Tscherkessen aan wal waren gezet en deze beweging door Turksche schepen werd ondersteund. Blijkbaar is de bedoeling een opstand in den Kaukasus te verwekken en volgens particuliere berichten zouden de Abchariërs werkelijk reeds tegen de Russen in opstand gekomen zijn. Deze stam, ongeveer 250,000 zielen tellende, belijdt nog den Islam. Zijne vorsten echter werden reeds voor 1820 Christenen en sedert 1824, toen een opstand door prins GortschakofF bedwongen werd, geldt hun gebied als Russisch. Geheel rustig echter was dit volk nooit.
Het gevecht aan de Tschuruksu (bij Batum) is geleverd door de 41ste divisie van het Turksche leger. Naar het schijnt heeft zij zich aan den rechteroever dier beek staande weten te houden. Voor het overige echter ontbreken nog bijzonderheden. Het is echter zeer onwaarschijnlijk, dat de Russen in deze richting groote dingen hebben willen ondernemen. De hoofdoperatiën kunnen niet anders plaats hebben dan in de omstreken van Kars.