Algemeen Handelsblad/Jaargang 107/Nummer 35154/Avondblad/Werk van Chris Beekman

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Werk van Chris Beekman
Auteur(s) v. D.
Datum Donderdag 20 december 1934
Titel Werk van Chris Beekman. Kunsthandel Aalderink
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 107, 35154
Editie, pg Avondblad, derde blad, 9
Opmerkingen Willem de Zwart vermeld als De Zwart, Willem Bastiaan Tholen als Tholen, Théophile-Alexandre Steinlen als Steinlen, Bart van der Leck als Van der Leck, Henk Bremmer als Bremmer
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

WERK VAN CHRIS BEEKMAN

Kunsthandel Aalderink.

      De kunsthandel Aalderink zet zijn reeks tentoonstellingen voort met eene van de werken van Chris Beekman.
      Chris Beekman is een schilder met een eerbiedwaardigen staat van dienst. In 1887 in Den Haag geboren, was hij tot zijn 20ste jaar als plateelschilder bij de faïencefabriek Rozenburg werkzaam. Van 1911–1913 volgde hij de modelklasse van de Haagsche Academie. Vervolgens werkte hij een jaar te Parijs. Hij begon in een trant, die invloeden van De Zwart en vooral van Tholen doet veronderstellen, wendde zich dan tot het licht (invloed van Van Gogh?), ging pointilleeren. Te Parijs maakten teekenaars als Steinlen indruk op hem. Dan werd hij door de moderne stroomingen gegrepen. Via het cubisme kwam hij, onder invloed van Van der Leck, tot een abstracte kunst; vervolgens tot eene, weer direct door natuuraanschouwing ingegeven, van een decoratief karakter. Meer en meer won intusschen bij hem de overtuiging veld, dat de kunst een taak in het maatschappelijk leven behoort te vervullen. In de laatste jaren schilderde en teekende hij vooral voorstellingen met volkstypen, waarin hij de maatschappelijke toestanden, zooals die door de massa gevoeld en begrepen worden, zocht uit te drukken.
      De tentoonstelling geeft van zijn artistieke werkzaamheid, behalve van die in zijn cubistische, abstracte en decoratieve perioden, die hier niet vertegenwoordigd zijn, een uitstekend overzicht. Beekman is het type van den degelijken schilder-werkman, die zijn kunst als ambacht beschouwt en beoefent. Hij heeft op alle manieren gezocht, ook velerlei technieken geprobeerd. Hij werkte rustig door zonder aan den weg te timmeren. Daaraan zal het wel toe te schrijven zijn, dat hij betrekkelijk nog maar weinig bekend is. Toch bevat de collectie Kröller niet minder dan 51 teekeningen en ongeveer 12 schilderijen van hem. De bekende criticus Bremmer was steeds een zijner bewonderaars.
      Beschouwen wij het oeuvre van Beekman, dan mag het inderdaad verwondering wekken, dat zijn naam niet meer tot het publiek is doorgedrongen. Immers van zijn vroegsten begintijd af en bij alle door hem gevolgde werkwijzen bereikte hij vaak iets ongemeen voortreffelijks. Laat men niet zeggen, dat teekeningen als die van een „Oude man met baard”, van 1905, of die van ’n „Jonge Vrouw” (1906–1907) of het „Kinderkopje” (1909) academisch zijn. Al toonen zij een kinderlijken schroom, zij zijn volkomen persoonlijk. Minutieus-studieus, met gespannen en steeds levendige aandacht heeft Beekman hier zijn modellen nageteekend. Deze werken, evenals reeds de teekening van een hooischelf van 1902 (in portefeuille), de mooie, zorgvuldige studie van een boom (1910), het sublieme „Boompje” (in bruin krijt, van 1909) en vele andere, drukken glashelder en zuiver een eenvoudig gemoedsleven uit. Maar iets schooners geven nog zijn etsen uit wat later tijd te zien. Hierin, als in het „Fleschje” (1913), in „Drie schedeltjes” (1914), vooral in het prachtige „Dood vogeltje” van 1915, raakt hij aan het groote. De luministische ontwikkeling bracht teekeningen, hoofdzakelijk met onderwerpen aan den uitleg van Den Haag ontleend: „Straataanleg”, „Drie kale boomen aan stadsrand”, „Kale Boompjes”, ook een litho: „Zon boven stadsuitleg” (alle van 1914), die, de bekoring van de gevoelige teekenhand ontberend (de lijn is voor een stippeltechniek losgelaten), weer op andere wijze belangwekkend zijn. Hetzelfde kan van werken als de etsen „Paupersleven” en „Paupers” en het fijne krabbeltje „Herman” (1923), gezegd worden, waarin de kunst van Beekman voor het eerst een diepere menschelijke beteekenis krijgt. Het spijt mij, dat daarentegen de schilderstukken uit zijn laatste periode: „Stempelaars” (1931), „Discussie” (1933), „Toeschouwers” (1933), „Versperring” (1933–1934), „Verboden demonstratie” (1934), hoe eerlijk en gewetensvol ook, mij, zooals zij daar zijn, niet geheel bevredigen kunnen. Slechts in sommige details waarop hij zich bijzonder concentreerde – zoo enkele koppen in „Discussie” – Slaagde hij er in de machtige uitdrukking, die hij bedoelde, te geven. De teekening „Emotie” en de linoleumsnede „Arbeider”, waarin hij zich een minder geweldige opgave stelde, zijn goed.

v. D.