Naar inhoud springen

Algemeen Handelsblad/Jaargang 113/Nummer 37210/Antieke Pannenbakkerijen

Uit Wikisource
Antieke Pannenbakkerijen
Auteur(s) Anoniem
Datum Zondag 25 augustus 1940
Titel Antieke Pannenbakkerijen. De opgravingen van het Rijksmuseum van Oudheden bij Berg-en-Dal, onder leiding van dr. W. C. Braat, worden voortgezet. — Zij kunnen dezen zomer echter niet voltooid worden.
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 113, 37210
Editie, pg Ochtendblad, derde blad, 5
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

ROMEINSCHE PANNENBAKKERSOVEN TE BERG-EN-DAL, opgegraven door
dr. W. C. Braat van het Rijksmuseum van Oudheden
.


WETENSCHAP

ANTIEKE PANNENBAKKERIJEN

De opgravingen van het Rijksmuseum van Oudheden
bij Berg-en-Dal, onder leiding van dr. W. C. Braat,
worden voortgezet. — Zij kunnen dezen zomer echter niet voltooid worden.

BELANGRIJKE opgravingen worden dezen zomer wederom door het Rijksmuseum van Oudheden ondernomen bij Berg en Dal. Reeds in 1938 begon dr Braat daar zijn omvangrijk onderzoek naa[r] de pannenbakkerijen van het leger van Neder-Germanië. Reeds meer dan honderd jaar geleden had de toenmalige conservator van het Rijksmuseum van Oudheden, Jansen, op den Holtheurnschen hof een paar ovens gedeeltelijk blootgelegd, weliswaar zonder deze aanvankelijk als zoodanig te herkennen (hij hield de door hem gevonden gebouwresten voor hypocausta), maar de juiste plaats, waar die opgravingen toen zijn gedaan, was niet meer bekend.

      Toen nu, voor eenige jaren, bij een toevallige graving een kleine pottenbakkersoven uit den Romeinschen tijd voor den dag kwam, die opgebouwd was uit voor een deel met legioenstempels gemerkt baksteenmateriaal, meende de groote kenner van Romeinsch Nijmegen, de stadsarchivaris dr Daniëls, de juiste plaats van Jansens opgravingen gevonden te hebben. Bij de onderzoekingen van 1938 bleek dat inderdaad juist. De stookruimte van een grooten ovalen oven, de gang dus, waarin de brandstof werd opgestapeld en die zóó hoog was, dat een volwassen man er gemakkelijk rechtop in kon staan, bleek nog geheel intact in den grond aanwezig. Deze stookruimte was oorspronkelijk afgedekt met een steenen rooster. Enkele resten van dit rooster waren nog aanwezig. De heete lucht trok door de gaten in dit rooster naar de ruimte, waarin het materiaal was opgestapeld, dat gebakken moest worden. Deze bovenruimte was natuurlijk niet bewaard gebleven[.] Alles wat boven den grond had gestaan, was volkomen verdwenen.

      Bij voortzetting van het onderzoek in 1939 werd de rest van het ovencomplex blootgelegd. In een halven cirkel lagen daar vijf groote pannenovens, alle ovaal van vorm en, wat de stookruimten betreft, nog geheel intact. Daarnevens werden nog twee kleinere ovens gevonden, rechthoekig van vorm, en een klein pottenbakkersoventje, dat was opgebouwd uit tegels, waarvan sommige het stempel Sub. Did. Jul. Cos. (Sub. Didio Juliano Consulare) droegen. Daarmede is dit oventje gedateerd in of kort na het jaar waarin Didius Julianus stadhouder van Neder-Germanië werd (waarschijnlijk 181 n. Chr.).

      In al deze ovens werd een groote massa tegels en dakpannen gevonden, die gemerkt waren met de stempels van het dertigste legioen, het eerste legioen en van het leger van Neder-Germanië. Dit gestempelde materiaal werd gedeeltelijk in den bouw der ovens aangetroffen en gedeeltelijk tusschen het puin. Bijna tweehonderd verschillende stempelvormen konden worden onderscheiden. Dr. Holwerda, de voormalige directeur van het Rijksmuseum van Oudheden, thans nog directeur van het museum Kam te Nijmegen, heeft de bewerking van dit uiterst belangrijke materiaal op zich genomen. Wij kunnen natuurlijk niet vooruitloopen op de resultaten van dit onderzoek en daarom hier ook niet nader ingaan op een kwestie, die voornamelijk daardoor moet worden opgelost: de chronologie van den geheelen aanleg.

      Gedurende de opgravingscampagne van 1938 werden op een nabijgelegen terrein nog verscheidene dingen gevonden, die met het ovencomplex in nauw verband hebben gestaan. Het belangrijkste was wel een soort goot, waarin de klei werd uitgespoeld en gezuiverd. Daarbij werden ook overblijfselen van gebouwen aangetroffen. Lang vóórdat de groote pannenbakkerij werd aangelegd op dit terrein, dat door de aanwezigheid van goede kleilagen zoo bij uitstek geschikt was voor dat bedrijf, was te zelfder plaatse een pottenbakkerij gevestigd. In de grafvelden, die in de jaren omstreeks 100 n. Chr. gedateerd moeten worden, vindt men te Nijmegen veelvuldig een soort rossig aardewerk, dat speciaal dààr voorkomt en dan ook pleegt te worden aangeduid als „Nijmeegsche waar”. Men onderscheidt hierin twee soorten: een fijn, dunwandig, glad baksel en een grovere, ruwwandige soort. Reeds bij de vorige opgravingscampagnes werd een massa scherven van dit aardewerk gevonden, zoodat de conclusie voor de hand lag, dat het ook hier gebakken moest zijn.

      Thans is naast de beide boven vermelde kleinere ovens nog een derde kleine oven gevonden, waarvan de stookruimte zeer veel scherven van dit Nijmeegsche aardewerk bevatte. Het vermoeden, dat dr. Braat verleden jaar nog niet ronduit durfde uitspreken, nml. dat de kleinere ovens van rechthoekigen vorm pottenbakkersovens zijn geweest, in tegenstelling tot de groote, ovale ovens, die voor het bakken van tegels en dakpannen hebben gediend en die kennelijk van iets jongeren datum zijn, is nu wel tot zekerheid geworden. De overgroote meerderheid der scherven vertoont vormen, die omstreeks het einde der eerste en het begin der tweede eeuw in gebruik waren, maar daarnaast zijn ook vormen gevonden, die erop wijzen, dat de productie, zij het dan waarschijnlijk in latere jaren minder intensief, nog tot het einde der tweede eeuw heeft voortgeduurd.

      Een merkwaardige vondst werd in de nabijheid van den laatstgenoemden oven gedaan in den vorm van een twintigtal volkomen gave lampjes, eveneens van dit rossige aardewerk vervaardigd. Deze lampjes lagen alle in een enkel afvalgat bijeen met tal van aardewerkscherven. Zij zijn zonder eenigen twijfel ter plaatse gebakken. De meeste van deze lampjes dragen den firmastempel van den bekenden lampenmaker Strobilis.

      Tenslotte zijn ook dit jaar weer een aantal zware, uit gebakken tegels en groote, platte Romeinsche dakpannen gebouwde, basementen gevonden, die zeer waarschijnlijk tot onderbouw gediend hebben voor palen, die een afdak over het geheele ovencomplex gedragen hebben.

      Het onderzoek kan dezen zomer niet worden voltooid; er staan voor de maanden September en October nog opgravingen in Zeeland op het program. Dr. Braat hoopt het volgend jaar zijn werk te Berg-en-Dal, wederom met medewerking van dr. Holwerda, voort te zetten.