Algemeen Handelsblad/Jaargang 78/Nummer 24654/Avondblad/Kunsttijdschriften
‘Kunsttijdschriften’ door een anonieme schrijver |
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, maandag 18 december 1905, Avondblad, Derde Blad, p. 11. Publiek domein. |
Kunsttijdschriften.
„Het Huis, oud en nieuw”, de uitgave van den architect Ed. Cuypers, die in de laatst verschenen afl. o. a. een door hem verbouwd buitenhuis te Princenhage afbeeldt en bespreekt, is deze maand grootendeels gewijd aan den stoel. Dr. Vogelsang vervolgt zijn opstel over „Zetels en Stoelen”, waarbij weer een aantal leuningstoelen zijn gereproduceerd. En hij belooft ons een hoofdstuk over den modernen armstoel, een zeer netelig onderwerp, waarnaar wij belangstellend uitzien.
De heer Jan Kalf bespreekt „Een populaire stoel”, daarmee bedoelende de uit een kruk met drie pooten ontstane stoel, die langzamerhand zelfs een soort van leunstoel wordt met driehoekige zitting. De schrijver wijst erop dat de prachtige stoelen in het artikel van dr. Vogelsang bedoeld bij onze voorouders uitzonderingen waren en dat ook rijke menschen er slechts enkele van bezaten. En hij beschrijft en vertoont ons in afbeeldingen zeer duidelijk de ontwikkeling van kruk tot stoel. Aan het slot spreekt de schrijver, na vernield te hebben dat de driehoekige zetel ook moderne meubelontwerpers heeft geïnspireerd, o. a. dr. Cuypers bij de meubeling van het Raadhuis te Haarzuilens en Berlage bij de inrichting van het verzekeringsgebouw dat hij te ’s-Gravenhage zette, de verwachting uit, dat dit „meubel, dat, gedurende zóóveel eeuwen en niet alleen in ons land, algemeen gebruik vond, te eeniger tijd nog wel eens weder in eere zal komen”.
Ook het slotartikel, waarin dr. Vogelsang „Hollandsche leeuwen” behandelt, spreekt nu en dan over stoelen; immers hier zijn de decoratieve leeuwenfiguren bedoeld, die op de consoles, steunsels en vrije eindigingen van zooveel oud huisraad voorkomen, niet het minst op de rugleuningen van stoelen. Een aantal afbeeldingen van die gesneden leeuwen uit verschillende tijden, laat ons de ontwikkeling van deze decoratieve figuren zien.
In „The Burlington Magazine” staat het eerste gedeelte van een hoogst interessant artikel van prof. G. Baldwin Brown, getiteld: „Hoe Grieksche vrouwen zich kleedden”. De schrijver maakt in dit stuk, met behulp van prenten, waarop het aankleeden van een vrouw op een reeks van afbeeldingen te zien is, volkomen duidelijk, hoe het mogelijk was, dat een rechthoekig stuk goed diende voor het opperkleed van een Grieksche vrouw, zelfs voor die kleederen, waaraan men zou meenen dat genaaide mouwen moeten zijn geweest.
Zeer oude Egyptische kunst, wanneer de schatting juist is zelfs ouder dan 5000 v. C. bespreekt Lina Eckenstein. Het zijn kunstwerken opgegraven op de plaats van den tempel van Hierakonpolis.
Het is in de eerste plaats een soort van palet van Koning Narmer, gebruikt om malachiet fijn te wrijven tot poeder om het gezicht mee te schilderen, versierd met uitmuntend geteekende voorstellingen, in relief gewerkt op den leisteen, waaruit het voorwerp bestaat; verder zijn er knodsen en andere voorwerpen, zeer goed versierd met afbeeldingen van menschen en dieren.
De schrijfster wijst er op hoe knap de oude Egyptenaren bijv. rastypen weergaven. Zij bespreekt voorts ook andere voorwerpen in de Koningsgraven te Abydos gevonden. Een groot aantal dezer voorwerpen, o.a. armbanden en beeldjes is bij het stuk afgebeeld.
De Engelsche landschapschilder Richard Wilson, een tamelijk onbekend kunstenaar, die beter verdiende, wordt behandeld door C. J. Holmes. Wilson werkte omstreeks 1750.
Merkwaardige kunstmiddeltjes van middeleeuwsche architecten bespreekt C. Ingleby Wood. Zooals de Grieken hun horizontale en verticale lijnen van hun tempels niet zuiver recht trokken, maar er bijna onzichtbare, zeer flauwe bochten van maakten, zoo hebben ook in de middeleeuwen de architecten op merkwaardige wijze middeltjes gebruikt om de lengte van een gebouw grooter te doen schijnen dan zij werkelijk was — o.a. bij de kathedraal te Pisa — ; zij hebben gevels laten overhangen om te maken dat men détails niet zoo sterk in het verkort zou zien (de San Marco te Venetië); zij hebben de pilaren van kerken van boven iets laten uitwijken waardoor zij langer en hooger schenen enz.
Wij vinden hier voorts een stukje van A. J. Wauters over een portret van den Delftschen Vermeer in het museum te Brussel, dat er bij is gereproduceerd.
Dit stuk heeft vroeger, o.a. in 1888 nog, gestaan op naam van Rembrandt; later hield men het voor een vroeg werk van Nic. Maes, en toen het te Brussel kwam zette men het onder de werken van onbekenden. Thans komt de heer Wauters, voornamelijk door vergelijking met andere werken van den meester, tot de conclusie dat het een Vermeer is.