Naar inhoud springen

Algemeen Handelsblad/Jaargang 89/Nummer 28420/Avondblad/Tijdschriften

Uit Wikisource
Tijdschriften
Auteur(s) Anoniem
Datum Dinsdag 9 mei 1916
Titel Tijdschriften
Krant Algemeen Handelsblad
Jg, nr 89, 28420
Editie, pg Avondblad, tweede blad, 6
Opmerkingen Pieter Nicolaas van Eyck vermeld als P.N. van Eyck, Jan Jacob Thomson als J.Jac. Thomson, Jacobus van Looy als Van Looy, Reinier van Genderen Stort als R. van Genderen Stort
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

TIJDSCHRIFTEN.

De Beweging.

      Albert Verweij leeft sterk in het actueele. Zijn gedachten over de gebeurtenissen rondom geeft hij in een dagboek Bij de grens van de wereldstorm. — maar ook zijn poëzie wordt tijdzang. Eerlang zal een bundel verschijnen onder den titel Het zwaardjaar. Ziehier een paar strophen uit een Volk en Menschheid genoemd gedicht:
      Knapen met bebloemde helmen
      Reizen lachend naar de grenzen,
      Sterven zalig voor de leuzen
      Die zij van hun ouders leerden.
      Dat is oorlog. In hun harten
      Openden zich diepe sluizen
      En de donkre dammen braken.
      Vloeden van gemeenzaam voelen
      Overstroomen de genooten.

      Met een kinderlijk vertrouwen
      Scharen zij zich om hun leiders.
      Vriend of vreemd? Het wapen antwoordt.
      Dood de vreemd! De vriend strijdt mede!
      Wachtwoord slachtwoord. Stort tezamen,
      Haters van elkanders talen.
      Uit uw bloed-doorloopen klontring
      Kreunt de roep die we allen slaken:
      Van de leuzen die verdeelen.
      Gedichten zonden verder P. N. van Eyck, J. Jac. Thomsom, Jaap van Gelderen (vertaling van Horatius’ Oden). Nine van der Schaaf fantaseert verder aan haar vertelling De Wijn van het Geluk.
      In de traditioneele schilderkunst is de beeldende vorm uiterlijk aangegeven en verbonden met den natuurlijken vorm. Wat na het impressionisme op te lossen bleef was dit: kan de natuurvorm in de schildering verdwijnen, zonder dat dit gemis de schilderij als zoodanig schaadt? Kan de inhoud van de schilderij gedragen worden door den beeldenden vorm alleen?
      Met zulke vragen houdt zich Theo van Doesburg bezig in een beschouwing over De nieuwe beweging in de schilderkunst, welke in de volgende aflevering aal worden voortgezet. Paul Cronheim behandelt het Beethovenboek van Joseph Pembaur.

De nieuwe Gids.

      Van Looy’s Jaapje vergezellen we verder in de kermisvreugd. Hij gaat ditmaal naar ’t „spel”; een pias is er, en een meisje dat op een paard kunsten doet.
      Van Frans Bastiaanse’s doorwerkte voordracht over de techniek der poëzie, een der krachtnummers van het vorig najaar gehouden kunstenaarscongres, wordt in dezo aflevering het eerste gedeelte afgedrukt. R. van Genderen Stort vervolgt den roman Hélène Marveil; Victor E. van Vriesland draagt een reeks Parijsche stijloefeningen bij; Aleida van Pellecom geeft gedachten over oorlog en moraal; dr. C. J. Wijnaendts Francken aphorismen van verscheiden onderwerp. Verzen hebben Hendrik Kroon en Hélène Swarth bijgedragen; een poëtische bijdrage door J. G. E. van der Haar gaat van muziek door Jeanne van der Haar-Böttgaer vergezeld. De beeldende kunst-medewerker Cornelis Veth behandelt o.a. boeken over Daumier en beziet fantasie in de Fransche illustratiekunst der romantiek.

Groot Nederland.

      Met rijkvormige poëzie opent J. L. Walch de Groot Nederland-aflevering van deze maand; van dezelfde pen zijn het literatuuroverzicht, behandelend Scheurleer’s bundels Van varen en van vechten, en prof. Kalff’s Van zeevarende luyden en zee-poëten, en het dramatisch overzicht, waarin Jo van Ammers—Küller’s stuk Roeping wordt beschouwd. Humoristisch vertelt Ph. C. Visser in De paarse dame van reizen in Rusland. Just Havelaar geeft cultuurbeschouwing: De eeuw der stijlloosheid; Maurits Wagenvoort vervolgt zijn roman: Het koffiehuis met de roode buisjes,' Marie Metz—Koning uit in haar verzen minneklachten.
      Dramatische bijdrage: Als de kersen bloeien, door dr. J. van Epen.

Nederland.

      J. B. Meerkerk neemt een goed deel van de Nederland-aflevering met het vervolg van zijn verhaal Karavanserai, dat gevolgd wordt door veel gemengeld proza-werk: van Barend Matsys, A. M. van Braam, Marie Schmitz, P. J. Zürcher Jr., H. van Santen, C. S. en poëtische ontboezeming vau Martin Albers, M. Beversluis Jr., Ernst Groenevelt, R. Tharod, J. van Rossem, J. W. van Cittert.

De Beiaard.

      Bij een vijftal illustraties schrijft in De Beiaard prof. dr. Jos. Schrijnen over De ontwikkeling der boetetucht in het licht der oud-Christelijke kunst; dr. E. H. M. Beekman stelt de beteekenis in ’t licht vart den aan de Marne gesneuvelden Charles Péguy. De sociale, staatkundige en bibliografische rubrieken zijn met velo bijdragen van verscheiden aard bedacht. Marie Koenen geeft proza; De moeder, Fr. Berthold Verzen.

De Tijdspiegel.

      Het zal in dit jaar vier eeuwen geleden zijn sinds de Nederlandsche nederzetting op het eiland Amack of Amager door Christiaan II, koning van Denemarken, gesticht werd. Ds. J. D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard komt er in De Tijdspiegel aan herinneren en schrijft de geschiedenis dezer curieuse kolonie. Amelie de Man opent met een verhaal Wijnmaand de aflevering, die verder interessante beschouwingen bevat over Waterdichtheid van metselwerk en beton, door den Delftschen hoogleeraar J. A. van der Kloes. Verzen van Herman Middeldorp en Noto Soeroto, aphorismen van dr. C. J. Wijnaendts Francken.

      Op de Hoogte vertelt onderhoudend van het Nederlandsche Roode Kruis en van den Gelderschen achterhoek, beide met vele goede afbeeldingen.

      De Hollandsche Revue bevat o.a. de „Karakterschets” van den heer C. J. K. van Aalst, directeur der Nederlandsche Handel-Maatschappij.