Algemeen Handelsblad/Jaargang 93/Nummer 29918/Avondblad/Rotterdamsche Kunstkring

Uit Wikisource
‘Rotterdamsche Kunstkring’ door A.v.V.
Afkomstig uit het Algemeen Handelsblad, woensdag 30 juni 1920, Avondblad, p. 9. Publiek domein.
[ 9 ]

Rotterdamsche Kunstkring.

Kubisten en Neo-kubisten van „la Section d’Or” te Parijs.
Rotterdam, 28 Juni.      

Welke bezwaren men hebben mag tegen de prestatiën van de leden der gouden sectie, men dient te erkennen en te waardeeren, dat zij rechtzinnig in de leer zijn en zeer waarschijnlijk te goeder trouw. Die leer is even eenvoudig als de hypothese, waarop zij berust. Men neemt aan, dat de natuur de vrije uiting van het aesthetisch gevoel belemmert. Beeldende kunst — aldus meent men — zal zuiverder zijn en dus van hooger schoonheidswaarde, naarmate zij zich van de natuur verwijdert. De impressionisten hadden daar al eenige notie van. Zij gaven niet de objecten in hun realiteit van vorm en stof, maar enkel de kleuren in hun onderlinge harmonische verhoudingen. Sedert is men geleidelijk verder gegaan wat betreft het elimineeren van de stof en het zooveel mogelijk zuiveren van het rhythme der ziel, met het resultaat, dat ons nu in den Kunstkring wordt voorgezet.

Neemt men aan, dat de Hollandsche leden der sectie: Mondriaan, Huszar en Van Doesburg de rechtzinnigste uitdrukking geven van het aesthetisch credo, dat de natuur geheel en al overbodig is bij de beelding van het gevoel, dan moet men tot de overtuiging komen, dat hun kunst bijzonder zelfzuchtig geaard is. immers, mededeelzaam zijn ze geenszins. Ze bergen namelijk hun gevoel zoo degelijk ep in de cachotten van hun kunstformule, dat de beschouwer er evenmin iets van gewaar wordt, alsof het doek geheel ongerept gelaten ware.

De composities van genoemde heeren bestaan uit vierkanten en rechthoeken, die met verschillende vlakke kleuren zijn ingevuld, en een sterke overeenkomst hebben met gewone verglaasde tegels in gangen, vestibulen, badkamers e.d. Wat daar aantrekkelijks in is in de niet eens epateerende voordracht zal zeker maar door weinige bevoorrechten begrepen worden. Den meesten onzer zal de praktijk der zoo hooggelaarsde theorie in dezen vorm wel buitengewoon saai en grauw voorkomen.

Andere leden dezer gouden sectie geven ons stalen van hun kunst, die minder elementair aandoen, maar er evenmin veel toe bijdragen de naar kunstgenot dorstige zielen bijzonder geestdriftig te stemmen. Vasselie toont ons drie kindervoorstellingen (Nos. 46, 47 en 48), die eenigszins hybridisch en wankel in de leer aandoen. Men kan namelijk zien, wat ze voorstellen. Het zijn wel erg goedkoope styleeringen in Neurenburger speelgoedtrant, nog al geesteloos en bovendien bot van kleur.

Hellesen geeft een soort van rechtlijnig, vlakgekleurd schilderwerk, waar ook al geen overmaat van geest en gevoel in te ontdekken valt (17). Opmerkelijk is ’t, dat precies hetzelfde effect bereikt had kunnen worden met opgeplakte strooken gekleurd glimmend kaftpapier, in plaats van met kostbare olieverf. Een dankbaar procédé dus voor de sloydles.

Ongetwijfeld is er ook werk, waarin het talent van den vervaardiger duidelijker te herkennen is. In de eerste plaats de gevoelige en smaakvolle composities van Tour Donas (Nos. 40, 41 en 44), die in hun zuiver lijnenspel en hun teedere, paarlemoerige kleuren eenigszins doen denken aan de romantisch verdroomde kunst van den kortelings gestorven Mankes. Verder dient vermeld, dat er decoratieve bekoring, maar ook niets anders, uitgaat zoowel van Gontscharowe’s zwierige l’Espagnola (No. 14) als van Survage’s strakke en sterke Paysage avec poisson (No. 38).

Iets bijzonders is ook van laatstgenoemde Monaco (No. 39), dat doet denken aan vroeg middeleeuwsch miniatuurkunst.

Kubisten en neo-kubisten. Het is zonder nadere uitlegging niet gemakkelijk van de aanwezige werken te zeggen waartoe ze behooren. Er zal ook wel expressionisme bij zijn, en wellicht nog andere min of meer bekende merken van meer recenten datum.

Opvallend is het, dat al dit moderns al zoo ouderwetsch aandoet. We hebben zulk soort onafhankelijk gedoe al zoo dikwijls gezien, en het maakt haast even neerslachtig, — hetgeen niet weinig zeggen wil, — als een zaal vol Haagsche-schoolvolgelingen. Werkelijke talenten zijn nu eenmaal uit den aard der zaak ook bij deze niewlichters schaars voorhanden, evenals vroeger, in rustiger en gemoedelijker tijd, het geval was. Er moest nu maar weer eens iets anders, iets nieuwers komen; anders gaat de aardigheid eraf. Dadaïsme is al in het buitenland vertoond. Hoe die kunst er uitziet, weten wij niet. Denkelijk zal ze wel iets zijn, dat heenwijst naar een toekomstrichting, welke men gevoegelijk gagaïsme zou kunnen noemen.

A. v. V.