Jan Wils en Isaac Israels.
Nederlandsch kunstenaars die de hoogste Olympische eer verwierven.
Huldigde men elders hen, die in het sportieve strijdperk de hoogste eer behaalden, hier willen wij er nog eens aan herinneren, dat Nederland ook in het kunsttournooi twee eerste prijzen binnen zijn grenzen hield: die voor architectuur en schilderkunst, zegt De Crt.
Jan Wils heeft ten slotte van zijn eigen Marathontoren vlam en rook zien opstijgen te zijner eer, van zijn eigen vlaggemast de driekleur zien wapperen boven de strenge en weidsche muren van zijn stadion; werd ooit een bouwmeester zoo door en in zijn eigen werk gevierd en gehuldigd?
Dit beuwwerk voor het feest der sporten, deze ontvangkamer voor de heele wereld, dit tournooiveld binnen zijn prachtige eenvoudige begrenzingen, het blijkt schoonheid en doelmatigheid harmonisch vereenigd te hebben: het ademt Olympischen geest. Want is niet de tot in het geringste doelmatige gang van den snelsten athleet, het sublieme zwevende lichaam van den springer, zooals men het gedurende de Spelen heeft kunnen zien, in zijn doelmatigheid schoon van een harmonie, die anders, maar verwant, in dit bouwwerk zelf leeft, dat hen omringende, huisvestte, dat getuige was van hun zege?
Wils’ stadion is in de herinnering van duizenden en duizenden vergroeid met de indrukken der wedstrijden: het was deze wereldfeesten waardig, het is er door gewijd. Het heeft de talloos velen, onbewust misschien, de schoonheid der architectuur doen gevoelen in en om de schoonheid der sport: het heeft beider verwantschap bevestigd en bekrachtigd. Kon de eerste prijs voor architectuur beter toegekend zijn dan nu hij tevens voor ons ten minste, een kroon is op die oude verwantschap?
Zoo, geadeld door de beste en grootste oogenblikken der laatste weken staat Wils’ stadion daar thans als een blijvend monument.
Nederland is terecht trotsch op elke maal, dat zijn vlag er wapperde; mag het niet dubbel trotsch zijn, dat het de kunst en het beleid, die de muren deden verrijzen, waarop die vlaggemasten stonden, bekroond zag met de hoogste Olympische eer; dat de vlag wapperde voor hem, die haar den mast bouwde?
Schilder der beweging.
Van Isaac Israëls, die met zijn „Roode Ruiter” den Olympischen prijs voor schilderkunst behaalde, kan met recht gezegd worden, dat hij van huis uit schilder is. De gaaf van schilderen toch is van zijn vader op hem overgegaan, hoewel hij steeds geheel eigen wegen bewandeld heeft en reeds op 21-jarigen leeftijd het ouderlijk huis verliet en zich te Amsterdam, de stad waar het nieuwe leven ook in de kunst gistte, vestigde.
Dat hij winnaar van den Olympischen prijs werd, behoeft niet te verwonderen, als men weet, dat hij – al zou hij later zijn stof zoeken in de Zeedijksche danshuizen en de café-chantants in de Nes en zich nog later ontpoppen als den schilder van Fransche gratie en fijner rhytmiek van slank vrouwenbeweeg – zich reeds in 1881–1883 herhaaldelijk onderwerpen voor zijn schilderijen koos, welke middellijk of onmiddellijk tot de sport in betrekking stonden. Bijv zijn kazernestukken waaronder de Schermles en zijn vele schilderijen, die evenals het bekroonde, aan de schildering van het paard gewijd zijn.
Steeds ingesteld op spontane indrukken, levend van de spontanen penseelstreek is hij steeds de zoeker naar een stijl der beweging geweest, in tegenstelling met de nieuwste kunst, die juist op het statische uit is, als schilder van de beweging moet hij zich dan ook wel aangetrokken gevoelen tot de sporten wier leven en ademen de beweging zelf is.
|