Anoniem/Jules Simon
Jules Simon | |
Auteur(s) | Anoniem |
Datum | Donderdag 11 juni 1896 |
Titel | Jules Simon |
Krant | Algemeen Handelsblad |
Jg, nr | 69, 21198 |
Editie, pg | Avondblad, 1 |
Opmerkingen | Artikel naar aanleiding van het overlijden van Jules Simon op 8 juni 1896 |
Brontaal | Nederlands |
Bron | kranten.kb.nl |
Auteursrecht | Publiek domein |
Meer over Jules Simon op Wikipedia |
Jules Simon.
[bewerken]Parijs, 9 Juni. (Part. corr.)
Jules François Suisse, algemeen bekend onder den op raad van Cousin aangenomen naam Jules Simon, is gisteren gestorven. Het was ruim 81 jaar geleden sinds hij te Lorient werd geboren en dat langdurige leven heeft menige episode gegeven, die de vermelding waard is. Van het oogenblik af, waarop hij zelf nog leerling op het gymnasium te Vannes de 25 francs, die hij maandelijks voor kost en inwoning te betalen had, trachtte te verdienen door aan acht minder vlugge medeleerlingen tegen 3 francs per maand repetitielessen te geven, tot op het oogenblik waarop hij ruim een week geleden nog eenige vergaderingen presideerde van weldadige vereenigingen, is Jules Simon door de wereld gegaan leerarend en sprekend het goede woord. De politieke man, de talentvolle schrijver, de onvermoeid bezige journalist vallen m.i. bij hem geheel in de schaduw van den onvergelijkelijken docent.
Hij was een leeraar van den ouden stempel, uit de tijden toen men nog onderwijs gaf omdat men meer kennis en meer ervaring bezat dan de leerlingen, maar niet om aan het einde van het jaar te examineeren. Ik heb eenigen van die docenten gekend. Hunne lessen waren boeiend, wat zij zeiden bleef u bij, hun vorm was nooit schoolsch, evenmin als hun onderwijs beperkt bleef tot bepaalde college-uren; moesten zij eens examineeren, dan waren zij de meest zachtzinnige rechters. Jules Simon heb ik niet meer gekend als hoogleeraar in de wijsbegeerte, opvolger van zijn leermeester en vriend Cousin, maar toch heb ik menige les van hem mogen opdoen; want men hoorde hem nooit spreken, men ontmoette hem nimmer, of hetzij eene mooie gedachte, hetzij eene aardige historische bijzonderheid, hetzij een scherpere blik in maatschappelijke verhoudingen bracht men van die ontmoeting mee.
Ik herinner mij nog levendig dat de eerste interview, die ik in het Handelsblad publiceerde, genomen was in die lage vijfde verdieping van de place de la Madeleine, waar zoovele journalisten bij den grijsaard aanvulling zochten van hun eigen gebrek aan kennis. Ik heb na dien tijd nog herhaaldelijk opgeklommen, en ben door de eetkamer gegaan naar het ruime studeervertrek overvuld met boeken. De weelde was niet zeer groot in de woning van den senator, Academielid, commissaris van het Crédit Foncier, oud-minister, eere-voorzitter en voorzitter van tal van vereenigingen. Geheel zonder fortuin begonnen, heeft Jules Simon bij zijn dood geen vermogen achtergelaten, en zijne beide volwassen zoons verdienen, de een als substituut-griffier van den Senaat, de ander doctor in de medicijnen, als publicist hun kost en leefden niet van de door den vader bijeengegaarde rente. Jules Simon zelf heeft tot op het laatst toe met schrijven zijn beperkt traktement aangevuld.
Dit is zeker een verdienste in tijden waarin de meesten zoozeer naar geld streven; maar behalve zijne eerlijkheid was het hem toch aangegeven door eene zekere coquetterie. Hij vond het niet onbehagelijk te pronken met eenvoud, hij vertelde gaarne dat hij reeds vijftig jaar op diezelfde woning woonde, maar nog niet de middelen bezat dichter bij den grond af te dalen. Het was evenals met zijn ridderorde. In 1845 was hij tot ridder van het Legioen van Eer benoemd; hij heeft nooit veroorloofd dat in de halve eeuw die daarop volgde, een van zijne daden of werken door een verhoogden rang in de orde werd beloond.
En toch, in den grond zijns harten was Jules Simon geen eenvoudig man, en de democratie die hij voorstond was slechts een meer bescheiden naam voor de aristocratie van den geest. Hij werd gaarne geëerd en erkend, en was zich dan met welgevallen bewust dat dit geschiedde om zijne persoonlijke eigenschappen en niet om zijn titel en zijn vermogen. Diezelfde geest straalt door in geheel zijn politiek optreden. Zeer zeker, hij ontkende niet het recht van minder begunstigden op een beter levenslot, maar daarover sprak hij liefst weinig. In plaats van rechtserkenning kwamen bij hem medelijden en weldadigheid op den voorgrond, iets van boven komend, als gunst gegeven aan hen die zich die gunst waardig betoonen. Daarom heeft hij het niet kunnen vinden met de jongere generatie, die minder hoofsch van vormen en meer gelijkmakend is, en was bij allen eerbied dien men voor den ouden, welwillenden man had, zijn persoonlijk invloed sinds bijna 20 jaren niet groot meer op de leiding der gebeurtenissen.
Bovendien, hij was in zijn soort liberaal: een liberalisme dat mij op vele punten niet kon voldoen, omdat het ook te veel voortsproot uit gelijkstelling van alle meeningen, uit een soort scepticisme betreffende de overtuigingen, maar dat toch te vrijzinnig was voor de despotieke neigingen welke de Fransche politiek beheerschen.
Wat ik het meest in hem bewonderde was, naast den bijna altijd onberispelijk zuiveren vorm, de groote mate van goedigen humor en de jeugdige opgewektheid waarmede hij sprak en schreef. Het begin eener redevoering werd zwak uitgesproken, ternauwernood verstaanbaar. Geleidelijk geraakte hij in vuur, de stem nam in kracht toe en op geschikte plaatsen kwam eene aardige anecdote met een glimlach verteld een welkom rustpunt aanbieden. Zoo hoorde ik hem nog in October jl. het eeuwfeest van het Instituut door eene feestrede opluisteren, en als officieel redenaar spreken in denzelfden trant dien hij bij zijne causerieën aan huis gewoon was te gebruiken.
Hij is de biechtvader van velen geweest, en was discreet zooals bij die rol paste. Met hem en met Renan hebben de reporters een hunner grootste hulpmiddelen verloren, zij lieten zich steeds en over alles interviewen.
Wat er blijvends in zijn werk zal zijn, kunnen wij thans nog niet beoordeelen. Wij zijn zelfs nog te dicht bij om te kunnen nagaan of zijn optreden tegen Gambetta in 1871 voor Frankrijk een zegen is geweest; maar stellig behoorde hij tot de verdienstelijke zonen van het oude Gallië, en de nationale begrafenis waartoe op voordracht der regeering de Kamers heden besloten, is eene welverdiende laatste hulde.