Naar inhoud springen

Anoniem/Nederlandsche Studieweek voor Kunstgeschiedenis

Uit Wikisource
Nederlandsche Studieweek voor Kunstgeschiedenis
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 1 augustus 1925
Titel Nederlandsche Studieweek voor Kunstgeschiedenis
Krant Nieuwe Rotterdamsche Courant
Jg, nr 82, 211
Editie, pg {{{editie}}}, Avondblad, B, p. 1
Opmerkingen Richard Roland Holst vermeld als R.N. Roland Holst, Joseph Cuypers als Jos. Cuypers, Paul van Ostayen als Paul v. Ostayen
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

Nederlandsche Studieweek voor Kunstgeschiedenis.


      De studieweek voor kunstgeschiedenis, welke onder voorzitterschap van Prof. Dr. R. Ligtenberg O. F. M. op 2–5 September te Breda wordt gehouden, belooft belangrijk te worden door medewerking van talrijke kunstenaars en geleerden, uit binnen- en buitenland. Een dertigtal sprekers zijn tot heden ingeschreven. In de sectie voor Middeleeuwsche kunst spreken o.a. Dr. E. J. Haslinghuis over „het Nederlandsche woonhuis en de beteekenis van „verdieping”. Dr. ir. Stan Leurs (Antwerpen) over „oude Kempische bouwkunst”. Dr. W. Kästner (Münster in Westfalen) over „die Beziehungen zwischen der westfälischen, holländischen und südwestfranzösischen Architektur im 13 Jahrhundert”, de heer Frans Vermeulen (’s-Gravenhage) over den oorsprong van het gewelfstelsel der abdijkerk te Roldux en over het grondplan der kerk te Geertruidenberg.
      In de sectie voor renaissance en nieuwere tijden zullen o.a. aan het woord komen Dr. M. Konrad (Antwerpen) over „der ursprüngliche Zustand des Genter Altares und sein Zusammenhänge mit der Architectur und Plastik”; Mr. Jos. Muls te Antwerpen over „Rubens in de Pinakotheek te München”, Prof. Dr. Gerard Brom (Nijmegen) over „de traditie in Rembrandt’s Dood van Maria”, Prof. Dr. A. E. Brinckmann uit Keulen over „Rembrandt’s laatste werken”, Dr. E. J. Haslinghuis over „twee grafmonumenten in de Groote Kerk te Breda”, Mevr. Dr. Juliane Gabriëls over „den Antwerpschen beeldhouwer Kerrickx”, Pastoor Juten (Willemstad) over „kunst in Westbrabantsche dorpskerken tijdens en na het bestand”, Ir. Thunnissen (’s-Gravenhage) over „de koepelconstructie van St. Pauls te Londen”, Ir. J. Plantenga uit Wassenaar, over „Norbertijner-kerken in Brabant gebouwd in de tweede helft der 17e eeuw”, enz.
      In de afdeeling musicologie, onder leiding van Mgr. van Schaik (Culemborg), spreekt o.a. Prof. Dr. Floris van der Mueren, hoogleeraar te Gent, over de beteekenis in de kerkelijke muziekliteratuur van de Nederlandsche contrapuntisten der 15e eeuw, en over vergelijkende studie tusschen musicologie en beeldende kunst der 15e eeuw”, de heer Frans Vermeulen houdt een voordracht over „een parallel tusschen architectuur en muziek”.
      In de afdeeling voor hedendaagsche kunst spreken o.a. Prof. R. N. Roland Holst over „de geest waarin monumentale werken moeten worden uitgevoerd”. Ir. Jos. Cuypers, architect, over „nieuwe inzichten in ons kunstonderwijs”, de heer Paul v. Ostayen (Antwerpen) over een „proeve van parallellen tusschen moderne en beeldende kunst en moderne dichtkunst”. Verder komen hier nog aan het woord de architecten Jan Wils, Dr. Ir. D. F. Slothouwer, Huib Hoste (Brugge), Kropholler, van der Kloot Meyburg e.a.