Anoniem/Nieuwe zakelijkheid en mechanisatie

Uit Wikisource
Nieuwe zakelijkheid en mechanisatie
Auteur(s) Anoniem
Datum Maandag 5 februari 1940
Titel Nieuwe zakelijkheid en mechanisatie
Krant De Tijd
Jg, nr 95, 31076
Editie, pg Avondblad, 5
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

[Afbeelding: Jan Wils en Herman Rosse. Ontwerp voor een verkeersweg naar Scheveningen, perspectieftekening. 1934-1935.]


Toekomstdroom van Nieuwe Zakelijkheids-architecten: hoe Herman Rosse en Jan Wils zich een nieuwen verkeersweg denken te ’s Gravenhage, van het station in de richting van den Bezuidenhoutschen weg


NIEUWE ZAKELIJKHEID EN MECHANISATIE


De artistieke intuïtie gedwongen ter zijde gesteld


      In het Gildeboek tracht dr W. J. A. Visser langs wetenschappelijken weg te komen tot een karakteristiek van de „Nieuwe Zakelijkheid” in de bouwkunst. Hij deelt zijn schets systematisch in en wijst op het merkwaardige streven van de architecten om de werking der zwaartekracht op symbolische wijze op te heffen.
      Daartoe kan de architect zijn huis op palen zetten of de benedenverdieping met glaswanden doorzichtig maken, waardoor het gebouw schijnt te zweven en zich van de aarde los te maken
      In het eerste geval biedt dit de verkeerstechniek nieuwe mogelijkheden. De architect zal derhalve trachten van die materialen en constructies gebruik te maken, die dit mogelijk maken en zal daarom bij de technische bouwkunde te rade gaan. Wil de architect deze gedachte niet zoo scherp voor oogen stellen, dan kan hij volstaan met tusschen de horizontaa gerichte bouwdeelen verticale accenten aan te brengen, bestaande uit torens, schoorsteenen of verticaal gerichte bouwblokken. Ten slotte kan hij door de keuze van bepaalde kleuren die hij op den buitenwand aanbrengt, dit ideaal laten doorschemeren.


      De wetten van het evenwicht schijnen buiten werking te zijn gesteld, indien hij zijn bouwwerk optrekt op een fundament, dat kennelijk kleiner is dan het gebouw zelve en ook voor de oplossing van dit probleem zal de architect bij de techniek te rade moeten gaan. Daar het abstractum een toestand van rust beteekent, zal zijn ontwerp geen overheerschende verticale richting mogen bezitten, maar zal er evenwicht dienen te heerschen in de horizontale en verticale accenten, die de bouwmeester aanbrengt. Hieruit volgt, dat de compositie geen bouwdeel speciaal mag beklemtoonen als het centrale midden, waarin alle rhythme culmineert, maar alle bouwblokken zullen gelijkwaardig nevenschikkend dienen geordend. Hoe deze ordening buiten de compositie om wordt doorgevoerd, wordt bepaald door utiliteitsoverwegingen (afb. 16) en hier sluit de architect dus weer bij het zakelijk uitgangspunt aan. Daar het woord rust een magische aantrekkingskracht in onzen tegenwoordigen tijd bezit en men krachtens het theoretisch uitgangspunt van deze zakelijke bouwkunst hier de werkelijke rust meende belichaamd te zien, werd dit punt ook gekozen voor de inrichting van het interieur, die zich daardoor vanzelfsprekend geheel aan de idealen der bouwkunst moest gaan aanpassen. De bedoeling van het utiliteitsprincipe ten opzichte van het interieur stemmen hiermede volkomen overeen.


      Omdat een abstractum niet gebonden kan zijn aan tijd en plaats, doch altijd en overal hetzelfde is, heeft het ook geen speciale kenmerken meer en dit beteekent voor den bouwmeester, dat bouwstijlen en aanwezige natuurproducten als bouwstoffen voor hem waardeloos zijn geworden en dat hij naar materialen moet uitzien, die het karakter van natuurproduct missen. Wederom moet hij bij de techniek en het utiliteits-principe te rade gaan en deze moeten hem de bouwstoffen gaan leveren. Tevens volgt uit het feit, dat het abstractum geen veranderlijke vormen aan kan nemen, dat als eenmaal de vorm daarvoor is gevonden, de bouwkunst gestandaardiseerd kan worden en er geen wijziging meer mogelijk is. Het is dus een zoeken naar de absolute bouwkunst.


      Het feit, dat de geest van den maker en de hand van den uitvoerder in het project niet mogen worden gespeurd, dwingt den architect zijn artistieke intuïtie volkomen ter zijde te stellen en zuiver rationalist te worden. Als gevolg wordt de differentiatie tusschen verschillende gebouwen – kerk, representatief- of utiliteitsgebouw – alleen door den invloed van het utiliteitsprincipe bepaald. Ook wordt de ontwikkeling van een bepaald architect onmogelijk, tenzij hij zijn standpunt verlaat; evenmin is er een chronologie in zijn werk te ontdekken. Vervolgens zal het noodig zijn de machine te hulp te roepen voor het vervaardigen der bouwdeelen, want daardoor wordt de hand van den uitvoerder verhinderd, aan het product een persoonlijk karakter te geven Hoe geperfectionneerder de materialen de fabriek zullen verlaten, des te beter zijn zij voor de bouwwerken der nieuwe zakelijkheid geschikt, daar ze dan steeds meer materiaal van karakter geworden zijn.


      Hoe nauwkeuriger de machines werken, des te zuiverder van zijn vlak de verlangde vormen zullen worden; hoe nauwkeuriger de smelt is toebereid, des te doorzichtiger het glas zal worden en hoe minder men de werking van het glas als afsluiting bemerkt. Bezit bij een glazen constructie de wand geen kleur, hetgeen dus het zuiverst de geaardheid van het abstractum weergeeft de wand als een dun vlies is gedacht, dan zal dit wel het geval zijn, hetzij als gevolg van het gebruikte bouwmateriaal zelf, hetzij deze kleur later aan den wand wordt gegeven. Ook om ander bij het bouwwerk gebruikt materiaal tegen de invloeden van het klimaat te beschutten, zal de bouwmeester verf gaan gebruiken. Om den kleuren derhalve een waarde te geven, die met de geabstraheerde voorstelling overeenkomt, kiest de bouwmeester die groep kleuren, die in de natuurkunde worden beschouwd als de primaire kleuren en waarmede de andere worden samengesteld. De moderne architect zal dus moeten werken met geel, rood en blauw of met wit en zwart en de daartusschen liggende grijzen in hun nuances.
      We zagen verder, dat het utiliteitsprincipe werd doorgevoerd om daarmede het rendement zooveel mogelijk te bevorderen. Zoo ver we nu reeds kunnen beoordeelen, is dit ook bij de bouwwerken van de nieuwe zakelijkheid het geval, zoodat ook hier die twee uitgangspunten elkander dekken. De dunne buitenmuren, waarin veel glas is aangebracht, zijn niet veeleischend in materiaal; de binnenmuren komen bijna geheel te vervallen; de versiering strookt niet met het karakter dezer bouwkunst: natuurproducten als bouwstoffen hebben geen waarde en handwerk wordt niet verlangd. De bouwkosten voor een bouwwerk blijken dus aanmerkelijker minder te zullen gaan bedragen, hetgeen in onzen tijd een voordeel mag worden genoemd en geheel beantwoordt aan de wenschen van den bouwmeester der nieuwe zakelijkheid.
      Wanneer de architect dit alles heeft overwogen, zal hij ook trachten de middelen te vinden, om deze gedachte te realiseeren. Waar zijn heele bouwwerk zoozeer een technischen inslag is gaan krijgen, zal hij ook trachten die materialen te vinden, welke aan zijn opzet beantwoorden.


      Daarom is het voor de nieuwe zakelijkheid van zoo’n enorm belang geweest, dat haar opkomst juist te zamen viel met een hoogtepunt in de wereld der techniek, toen op ieder gebied nieuwe hulpmiddelen werden gevonden of andere vervolmaakt.


      Nu waren sedert de vorige eeuw in Frankrijk reeds veelvuldig het ijzer en het beton als bouwmateriaal bij allerlei utiliteitsgebouwen gebruikt en verder als hulpmiddel toegepast tot versteviging van bepaalde constructies of ter besparing van bouwkosten bij gebouwen die tot de categorie der „schoone” bouwkunst moesten worden gerekend. Geen gelegenheid lieten de voorstanders evenwel voorbijgaan zonder dat op de beteekenis van deze bouwstoffen als zelfstandig en volwaardig materiaal werd gewezen – denken wij b.v. aan het Paleis van Volksvlijt (1850), het Cristal-Palace (1851) en den Eifeltoren (1889), en zoodoende is men meer en meer tot het gebruik er van overgegaan en dit doel werd bereikt, toen de bouwmeesters der nieuwe zakelijkheid er de ideale bouwstoffen in ontdekten, die zij voor de verwezenlijking van hun ontwerp noodig hadden. Want het gebruik van gewapend beton maakte het mogelijk zeer dunne, strakke en toch sterke wanden te construeeren en in den bij utiliteitsgebouwen toegepaste monolieth- en framebouw met vlakplaatvloeren werd de constructie gevonden, die iederen buitenmuur als constructief en onontbeerlijk bouwelement overbodig maakte, waardoor dus aan den glazen wand de beteekenis kon worden toegekend, die de theorie verlangde. Het werd nu mogelijk, een geheel gebouw op enkele palen te laten rusten of de fundamenten kleiner te maken dan het gebouw zelve. Ook waren de vlakplaatvloeren, die de verschillende verdiepingen van elkaar scheiden, hecht genoeg, om geen aparte binnenmuren te verlangen, die den bovenliggenden vloer steunden, zoodat aan den theoretischen eisch der schijnwanden kon worden vastgehouden. Ondoordringbaar voor het vocht werd het platte dak gemakkelijk te maken en bracht het aanbrengen van een daktuin geen moeilijkheden meer met zich. Werd reeds de meening uitgesproken, dat de mogelijkheid aanwezig was, om goedkoop te bouwen, nu blijkt het, dat dit ook zoo is, daar het gewapend beton goedkoop is wat zijn grondstoffen betreft en de verwerking weinig arbeidskrachten vordert. Het is beter bestand tegen vuur, zoodat bij brand geringe schade aan het bouwwerk en den invantaris wordt toegebracht en als gevolg daarvan zijn de verzekeringsmaatschappijen bereid, in vele gevallen reductie van premie toe te staan. Het materiaal voegt zich gemakkelijk naar de hand van den constructeur en het gebruik er van steunt de binnenlandsche markt. Doch de architect, dien het om de vervulling van zijn idealen te doen is, zou met dit materiaal niet tevreden zijn, indien het ook niet aan de eischen van zijn theorie beantwoordde. En daarom is het juist zoo belangrijk, dat dit bouwmateriaal geen natuurproduct is, maar dat het een bouwmateriaal is, dat evenals het ijzer, tijdens de bewerking zoozeer het karakter van de grondstoffen heeft verloren, dat deze er niet meer in te onderkennen zijn. Ook heeft dit materiaal geen kleur, die met de theorie over de kleuren in tegenspraak is en voor den rationalist is het verder van belang, dat, hoe beter men de samenstelling der grondstoffen berekent, des te beter ook de plaats van het ijzer en het gewapend beton en de economische samenstelling daarvan zullen worden bepaald. Uit dien hoofde heeft de nieuwe zakelijkheid het beton, het ijzer en het glas tot volwaardige bouwmaterialen verheven, hetgeen ook voor de bouwkunst buiten de nieuwe zakelijkheid om van verstrekkende gevolgen is geweest.
      Ramen en deurkozijnen en andere bouwonderdeelen worden uit ijzer gemaakt om zoodoende geen natuurproducten te gebruiken. Doch dit is niet de eenige oorzaak. Het is een materiaal, dat bij uitstek voor een mechanische behandeling is geëigend en daarom past het zoo goed in het kader der bouwmaterialen, omdat daardoor de hand van den uitvoerder buiten werking blijft. Doch ook hier speelt de theorie een rol, want hoe juister de chemie haar formule opstelt, des te mooier het verchromen, emailleeren en glazuren zal gelukken. Steeds meer zal de bouwmeester der nieuwe zakelijkheid aan de industrie producten vragen, die zij bij den bouw kan gebruiken, totdat de uiteindelijke mechanisatie van het bouwwerk zal zijn bereikt.