Tweede Lustrum van een Ruïne.
Tien Jaar geleden brandde Flora af.
GEMEENTE WACHT AF.
Tien jaar geleden – in den nacht van 11 op 12 Februari 1929 – brandde het Theater Flora in de Amstelstraat te Amsterdam af.
Na het Paleis voor Volksvlijt werd in dezen kouden nacht, die juist viel in een ongekend lange ijsperiode, dit centrum van Amsterdamsch vermaak een prooi der vlammen. En den dag daarop het Leidsche stadhuis. En evenmin als zulks met het gebouw van Sarphati het geval was, mocht men het tot dusver beleven, dat Flora uit de as herrees.
Het terrein van het Paleis voor Volksvlijt werd tenminste opgeruimd en van een keurig en kleurige schutting voorzien. De plannen voor een waardige bebouwing nemen zelfs hoe langer hoe meer vasten vorm aan.
Maar de Flora-ruïne staat er na tien jaar nog precies zoo als na de noodlottige gebeurtenis, alleen ietwat bouwvalliger, ruïnueze en armoedigger, een levende aanklacht tegen den steeds in gebreke gebleven eigenaar èn tegen een bedenkelijk gemeentelijk beleid, dat dergelijke jubilea mogelijk maakt, zoo lezen wij in de „Tijd”.
Flora is het eigendom van een N. V., die den zinnebeeldigen naam „Madrid” voert. Of het daaraan te wijten is, dat het gebouw er uitziet alsof het zoo juist een luchtaanval heeft doorstaan, weten wij niet.
Maar wel staat vast, dat het uiterlijk van deze ruïne een wondeplek vormt in de eertijds zoo bloeiende Amstelstraat; een plek, die spoedig moet worden opgeruimd.
Er hebben in de afgeloopen tien jaren herhaaldelijk geruchten geloopen over den weder-opbouw. Er hadden pers-conferenties plaats, waarbij schoone plannen ter tafel kwamen. Er was sprake van een groot amusements-centrum met theater, bioscoop, ijsbaan en dakterras-dancing boven elkaar. Doch het bleken alleen „kasteelen in Spanje” te zijn, wat nog zoo gek niet was, gezien den naam dezer grootsche onderneming „Madrid”.
Schoone plannen.
Architect Jan Wils zette schoone plannen op het geduldige papier, die wij braaf hebben geprezen. Maar als het op uitvoeren aankwam, had uitstel plaats dat tot afstel leidde.
„De tijden zijn te slecht om een nieuwe onderneming op touw te zetten”, zoo was het laatste levensteeken van den eigenaar.
Maar hij vergat, dat intusschen elders wel bloeiende theater-objecten tot stand zijn gekomen. „City”, waar Jan Wils zijn ideeën verwezenlijkt zag, is er een levend voorbeeld van en ook de verbouwing van het Rembrandt-Theater. En ware de Bioscoopbond niet te onzaliger ure tusschenbeide gekomen, dan zou de Weteringschans een nieuw theaterpaleis rijker zijn geweest.
Waarheid is, dat de eigenaar van Flora er nimmer in werkelijkheid aan gedacht heeft, Flora te herbouwen. Hij leurde eenvoudig met zijn plannen en hoopte een gegadigde te vinden, die hem grond en plannen tegen duur geld zou afkoopen.
Aan onderhandelingen heeft het niet ontbroken. Maar steeds zijn deze onderhandelaren den eigenaar van Flora te slim af geweest en hebben zij elders gebouwd.
Speculanten.
Eigenlijk was de brand van Flora het laatste bedrijf van een drama, dat reeds vele jaren te voren een aanvang nam. Toen de weduwe Nöggerath, daartoe gedwongen door een groep aandeelhouders, zich uit de zaak terugtrok, was het doodvonnis van deze onderneming al geteekend.
Een groep speculanten maakte er zich van meester en stelde zichzelf aan tot commissarissen. Deze heeren commissarissen hadden geen salaris. Maar zijn genoten presentiegeld voor vergaderingen. En... zij vergaderden driemaal per dag. Geen wonder dus, dat een faillissement onder zulk een beheer niet lang op zich liet wachten.
Voor een zeer kleinen prijs kwam de N.V. „Madrid” in het bezit van Flora. De exploitatie was echter zoodanig, dat het reeds lang niet meer de voorname plaats innam, die het in de bloeiperiode onder het beheer van de weduwe Nöggerath had veroverd.
Toen kwam de brand. En de verzekeringsmaatschappij heeft prompt de assurantiepenningen uitbetaald, die den eigenaar ruimschoots in staat stelden, het gebouw in zijn ouden vorm weer op te trekken.
Hij stelde er echter meer prijs op Amsterdam eenigen tijd te imponeeren met de grootsche plannen, waarvan nimmer iets is gekomen.
Onbegrijpelijk bij heel deze geschiedenis is echter het feit, dat het gemeentebestuur tot dusver geen enkele poging heeft aangewend, een eind te maken aan de Amstelstraat-ruïne, hoewel men door de twee perceelen erfpachtgrond, die deel uitmaken van dit complex, daartoe ruimschoots in de gelegenheid is geweest.
De eigenaar, die tevens exploitant is van Cinema Parisien, is ten stadhuize steeds behandeld met een welwillendheid, die scherp afsteekt bij de weinige égards, die men daar ten opzichte van andere erfpachters aan den dag legt.
Erfpachtgronden.
Het aangrenzende Wiener Café is gebouwd op een stuk erfpachtgrond. Destijds was daar een steeg, die den toenmaligen eigenaar, wijlen den heer F. A. Nöggerath, in erfpacht was gegeven.
Deze erfpacht is de laatste jaren niet voldaan, zoodat de gemeente alle recht had te eischen, dat haar weer de beschikking over den grond werd gegeven in den vorm, waarin deze was opgeleverd. Dat had dus een pressie op den eigenaar kunnen uitoefenen, om ter plaatse te sloopen.
Maar er is meer. Om de schoone plannen te kunnen uitvoeren, moest de N. V. „Madrid” een deel van den achter het terrein gelegen tuin van het Museum Willet–Holthuysen in handen hebben. Inderdaad heeft de Raad goedgekeurd, dat dit terrein aan de N. V. „Madrid” in erfpacht werd gegeven.
Op 9 Juli 1934 werd de erfpachtovereenkomst geteekend. En daaraan werd als voorwaarde verbonden, „dat binnen twee jaar de bouw voltooid moest zijn”. Op 9 Juli 1936, toen zelfs met den bouw – en evenmin met den sloop – een aanvang was gemaakt, had de gemeente dus de boete kunnen eischen en was zij gerechtigd het terrein weer terug te nemen. Nòch het een, nòch het ander is geschied.
Erger: hoewel de erfpachtsrechten niet zijn betaald, wil men thans de N.V. dit geld cadeau doen en haar in het bezit van den grond laten. Nog steeds bestaat de hoop, dat zij zal bouwen.
Dat de eigenaar het met de samenstelling der zeer eigenaardige programma’s voor zijn Cinema Parisien te druk heeft om aan bouwplannen te denken, schijnt men ten stadhuize niet te weten.
Belangen op het spel.
Deze eenvoudige oplossing om Amsterdam te verlossen van de ruïne, het terugnemen der erfpachtgronden en het voldoen der achterstallige erfpachtlasten door executie van den grond, waardoor deze voor bebouwing vrij zou komen, schijnt men ten stadhuize zelfs niet te overwegen.
En toch heeft de gemeente zelve het grootste belang bij een wederopbouw. In zulk een onderneming werken minstens vijftig à zestig menschen, die thans ten laste van Maatschappelijk Hulpbetoon komen. Aan gemeentelijke vermakelijkheidsbelasting derft de gemeente – zeer matig berekend – ƒ 100,000 per jaar.
De nadeelen, die de Amstelstraatbewoners persoonlijk door den voor de buurt verderfelijken invloed der ruïne lijden, kan veilig eveneens op vele duizenden worden geschat. De gemeentelijke autoriteiten hebben dus alle reden deze belangen eens iets zwaardet te doen wegen.
Zou men het droeve tienjarig jubileum van den Flora-brand niet kunnen vieren door eindelijk eens een kloek besluit te nemen en door energiek in te grijpen Amsterdam’s binnenstad van deze wondeplek te bevrijden?
|