Arbeidsomstandighedenwet 1998/Hoofdstuk 4

Uit Wikisource
< Arbeidsomstandighedenwet_1998/Hoofdstuk_3 Arbeidsomstandighedenwet 1998/Hoofdstuk 4 Arbeidsomstandighedenwet_1998/Hoofdstuk_5 >


   Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998)   
Hoofdstuk 1. Definities en toepassingsgebied
Hoofdstuk 2. Arbeidsomstandighedenbeleid
Hoofdstuk 3. Samenwerking, overleg, bijzondere rechten van de
ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende
werknemers en de regeling van de deskundige bijstand
Hoofdstuk 4. Bijzondere verplichtingen
Hoofdstuk 5. Toezicht en ambtelijke bevelen
Hoofdstuk 6. Vrijstellingen, ontheffingen en beroep
Hoofdstuk 7. Sancties
Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 4. Bijzondere verplichtingen[bewerken]

Nadere regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en uitbreidingen van toepassingsgebied[bewerken]

Artikel 16[bewerken]

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
2. De in het eerste lid bedoelde regels
a. hebben betrekking op de arbozorg en de organisatie van de arbeid, de inrichting van de arbeidsplaatsen, het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia, de mate van fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan, de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen, de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en de op de arbeidsplaats te gebruiken veiligheids- en gezondheidssignalering en
b. kunnen mede strekken ter uitvoering van de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 13, 14, 14a, 15 en 18.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde regels kunnen inhouden:
a. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;
b. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten, indien met betrekking tot die arbeid niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan;
c. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;
d. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, indien met betrekking tot die stoffen of voorwerpen niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan;
e. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten indien de werknemers niet arbeidsgezondheidskundig zijn onderzocht.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij of krachtens deze wet bepaalde geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op arbeid:
a. verricht in of op een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg;
b. verricht in militaire dienst;
c. verricht door werknemers, leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen;
d. verricht bij een verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnbouwwet.
5. De in het derde lid, onder e, bedoelde maatregel stelt het verrichten van arbeid slechts afhankelijk van het resultaat van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek voor zover die arbeid bijzondere gevaren meebrengt voor het leven of de gezondheid van de werknemer zelf of van andere personen of voor zover dit om andere bijzondere redenen geboden is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de wijze van registratie, verwerking en bewaring van de uitslag daarvan nadere regels gesteld. Deze hebben in ieder geval betrekking op de gevallen waarin en de wijze waarop een verzoek tot herkeuring kan worden gedaan.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, of arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst of arbeid verricht in de inrichtingen, bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, de inrichtingen, bedoeld in de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, en de inrichtingen, bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, regels worden gesteld die afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde of strekken ter aanvulling daarvan. Met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, onder c, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.
7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van bij of krachtens deze wet aangewezen voorschriften voorzover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden zich mede richt tot een zelfstandige en tot de werkgever die deze arbeid verricht.
8. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangegeven voorschriften in de gevallen bij die maatregel omschreven rust op een ander dan de werkgever. Aangewezen kunnen worden de eigenaar of beheerder dan wel degene die anderszins bevoegd is te beslissen over het ontwerp, de vervaardiging dan wel het onderhoud van arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen, zoals zonodig nader bij die maatregel is bepaald.
9. De in het eerste lid bedoelde regels kunnen betrekking hebben op andere onderwerpen dan die genoemd in het tweede lid of zich richten tot andere personen dan de werkgever of de in het zevende en achtste lid bedoelde personen, indien dat noodzakelijk is ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen met betrekking tot de bevordering van de verbetering van het arbeidsmilieu.
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald.
11. Voorzover de niet naleving van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en verboden is aangewezen als een strafbaar feit, is dat feit een overtreding.

Maatwerk door werkgevers en werknemers[bewerken]

Artikel 17[bewerken]

Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van in die maatregel gegeven voorschriften, worden bepaald dat aan een of meer van de krachtens deze wet vastgestelde bepalingen op een andere wijze kan worden voldaan dan in die bepalingen is aangegeven, echter uitsluitend bij collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, dan wel een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Daarbij wordt te allen tijde in acht genomen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau van de in de eerste volzin bedoelde bepalingen.

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek[bewerken]

Artikel 18[bewerken]

De werkgever stelt de werknemers periodiek in de gelegenheid een onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Verschillende werkgevers[bewerken]

Artikel 19[bewerken]

1. Indien in een bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid doen verrichten, werken zij onderling op doelmatige wijze samen teneinde de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren.
2. Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie aanvangen zorgen de werkgevers ervoor dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.

Certificatie[bewerken]

Artikel 20[bewerken]

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.
2. Onze Minister dan wel een door Onze Minister op verzoek aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.
3. Aan een aanwijzing krachtens het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.
4. Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden. De bedoelde beperking en de voorschriften worden in het certificaat vermeld.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld onder meer met betrekking tot:
a. de gronden waarop de in het tweede lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;
b. de wijze waarop de aanvraag om een certificaat moet worden gedaan en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;
c. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden ingetrokken en
d. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de wijze van betaling daarvan.

Informatievoorziening[bewerken]

Artikel 21[bewerken]

1. De krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen verstrekken desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen worden verplicht tot het periodiek opstellen en toezenden aan Onze Minister van een verslag van de in artikel 20, tweede lid, genoemde werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en werkwijze in de afgelopen periode.

Aanwijzingen[bewerken]

Artikel 22[bewerken]

1. Onze Minister kan de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van hun taak. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.
2. De krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen zijn gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Taakverwaarlozing[bewerken]

Artikel 23[bewerken]

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zoveel nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden getroffen voor het geval de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen hun uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen.