Naar inhoud springen

Architectura/Jaargang 1/Nummer 1/981e gewone Vergadering van Woensdag 4 Januari 1893

Uit Wikisource
981e gewone Vergadering van Woensdag 4 Januari 1893
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 7 januari 1893
Titel Architectura et Amicitia. 981e gewone Vergadering van Woensdag 4 Januari 1893
Tijdschrift Architectura
Jg, nr, pg 1, 1, 2
Opmerkingen Herman Gerard Jansen vermeld als H.G. Jansen, Eugène Viollet-le-Duc als Viollet-le-Duc, Karel de Bazel als De Bazel, Willem Kromhout als W. Kromhout Cz., Joseph Cuypers als Jos.Th.J. Cuipers
Brontaal Nederlands
Bron tresor.tudelft.nl
Auteursrecht Publiek domein

ARCHITECTURA ET AMICITIA.


981e gewone Vergadering van Woensdag 4 Januari 1893.


      De Voorzitter, de heer H. G. Jansen, opent de vergadering, roept den leden een hartelijk welkom toe bij den aanvang van 1893 en spreekt daarbij den wensch uit, dat allen zullen medewerken om den bloei van het Genootschap zooveel mogelijk te helpen bevorderen.
      De notulen worden hierop voorgelezen en onveranderd goedgekeurd.
      De heer Jan Stuijt krijgt nu het woord tot het houden zijner aangekondigde bijdrage: Over het gelijktijdig gebruik van ijzer en steen in onze constructiën Spreker begint met te wijzen op de „Entretens sur l’Architecture” van Viollet-le-Duc, waar deze spreekt over den toestand der Bouwkunst in de 19e eeuw. De ateliers onzer architecten zijn vervuld van motieven, boeken en teekeningen, een overvloed van materieele elementen staan ons ten d[i]enste, maar de gedachte van den architect is onmachtig iets origineels, iets nieuws te trekken uit zooveel documenten zonder kritiek te zaamgebracht. Moet de 19e eeuw, dit tijdperk zoo vruchtbaar aan ontdekkingen, eindigen, zonder een eigen architectuur te hebben bezeten? Zal het aan het nageslacht slechts hibridische werken nalaten zonder karakter, onmogelijk te klassificeeren? Men bouwt veel, millioenen worden uitgegeven en ter nauwernood kan men een poging constateeren om een ware en praktische toepassing te vinden vau de vele middelen waarover wij beschikken. Om zekere principes uit dien chaos van ideën en motieven te ontwikkelen, moet methodisch te werk gegaan worden. Men moet steeds de waarheid betrachten, waar volgens het program en waar volgens de constructie-middelen. Zich tot Nederland bepalende zegt spr., dat er een artistieke bouwkunstbeweging is, maar de revolutionairen zijn jong en te dikwijls wordt hen het voor de voeten geworpen geworpen, dat zij de constructie negeeren en nog meestal door hen, voor wien het toppunt van constructie schijnt te bestaan in niet tochtende ramen, niet lekkende goten en niet krakende trippen. Wanneer wij eenmaal in de beoefening onzer kunst zelfstandig optreden, dan hebben wij er ernstig nan te denken, ons rekenschap, te geven van de middelen waarover wij beschikken, in de eerste plaats het gebruik van ijzer in onze constructiën. Spr. geeft vervolgens aan de hand van Viollet-le-Duc eenige voorbeelden aan, gaat breedvoerig na het gelijktijdig gebruik van ijzer en steen, vooral in de toepassing van gewelven, toegelicht door eenige eigenhandig gemaakte teekeningen en eindigt met de aansporing, om bij de studie steeds eene methode toe te pa[s]sen en meer direct contact te doen bestaan tusschen architect en werklieden en met den wensch, dat de bouwkunst meer en meer worde de uiting van wat schoons leeft in de ziel van velen.
      De Voorzitter brengt den heer Stuijf de dank der Vergadering voor zijn interessante en doorwrochte studie en vraagt hem deze ter opname voor het orgaan af te staan, waartoe genoemde heer welwillend bereid is.
      Daarna installeerde de Voorzitter als gewoon lid de heeren F. J. J. J. Brunatt en P. F. van Goor en beval hen de behartiging van de belangen van het Genootschap met eenige hartelijke woorden aan.
      Aan de orde was nu het kiezen uit het bestuur van een lid der Redactie. De uitslag der stemming was, dat de heer G. A. Zeeman als zoodanig gekozen werd.
      Als gewone leden werden met algemeene stemmen aangenomen de heeren Lammert Berghuis en W. A. Ellers.
      Door eenige leden werd nog het idée geopperd om een excursie te houden op schaatsen; daar dit instemming vond, vereenigden eenige heeren zich om a.s. Zondag een tocht te ondernemen. — De kunstbeschouwing, bestaande uit eenige afleveringen van het werk van IJsendijcke, door den heer De Bazel afgestaan, werd met veel belangstelling bezichtigd.
      Nadat nog de heeren H. G. Jansen en W. Kromhout Cz., als gewone leden, werden voorges[t]eld, de heeren: Jos. Th. J. Cuipers en B. Hofman, en de Voorzitter een woord van dank gericht had tot den heer De Bazel voor zijne kunstbeschouwing, werd, niets meer aan de orde zijnde, deze vergadering gesloten.