Naar inhoud springen

Architectura/Jaargang 25/Nummer 6/Een concreet slotwoord naar aanleiding van de laatste abstracties van den heer Van Doesburg

Uit Wikisource
Een concreet slotwoord naar aanleiding van de laatste abstracties van den heer Van Doesburg
Auteur(s) C.J. Blaauw
Datum Zaterdag 10 februari 1917
Titel Een concreet slotwoord naar aanleiding van de laatste abstracties van den heer Van Doesburg
Tijdschrift Architectura
Jg, nr, pg 25, 6, 38-39
Brontaal Nederlands
Bron Wikimedia Commons
Auteursrecht Publiek domein

[38]


[...]


EEN CONCREET SLOTWOORD NAAR AANLEIDING VAN DE LAATSTE ABSTRACTIES VAN DEN HEER VAN DOESBURG.

Dat de heer Verkruysen geen lust gevoelt om op het schrijven van den heer van Doesburg in te gaan, is begrijpelijk. De heer van D. heeft met dit laatste schijnsel van zijn wijsheid allen twijfel omtrent het gehalte van zijne moderne schilders- en schrijverscultuur opgeheven. Het was dan ook geenszins uit sympathie met des heeren v. D.’s bedoelingen, dat de Redactie besloot om zijn pamflet op te nemen: het artikel geeft een duidelijk beeld van de verwardheid van des heeren v. D.’s denkbeelden en het laat tevens een duidelijk licht vallen op het feit, dat men der moderne schilderkunst geen beteren dienst kan bewijzen, dan door een persoonlijkheid als de heer v. Doesburg niet als haar woordvoerder te erkennen. Men kan zelfs tegenover het streven der moderne schilders sympathiek staan en zich toch met weerzin van de verwarrende woordenvloed van den heer v. D. afwenden, vooral wanneer deze woordenvloed den vorm gaat aannemen als in zijn laatste schrijven.
Bij gebrek aan gezonde argumentatie, wordt hier in een kenmerkenden insinuatie-toon gewaagd van de reclame, die de heer Verkruysen voor zijn cursus zoude maken en waar de heer Verkruysen begrijpelijkerwijze ook op deze werkelijk kwalijkriekende bestrijding niet antwoordt, komt het mij toch gewenscht voor den heer van Doesburg in deze even te corrigeeren:
De cursus, waarvan door den heer Verkruysen eerst gewag gemaakt werd na het eigenlijk debat en naar aanleiding van een interruptie van den heer van Doesburg over Buddhistische kunst, werd begin Nov. 1916 aangevangen en op het tijdstip van de lezing van den heer Doesburg werd meerdere deelname aan den reeds gevorderden cursus volstrekt niet gewenscht, zoodat deze door den heer van Doesburg zoo gretig aangehaalde verdachtmaking allen grond mist.
Wat de zaak zelf betreft, is het onmogelijk om aan de woorden zonder zin van den heer v. D. nog eenige ernstige beantwoording vast te knoopen: de heer v. D. geeft blijk de begrippen abstract en concreet nog niet begrepen te hebben en is deze aan een werkelijke bestrijding van des heeren Verkruysen’s woorden nog niet toegekomen.
Wat moeten we b.v. denken van dezen zin „—, dat deze volstrekt-zuivere verhouding (tusschen Idee en het middel) slechts verwezenlijkt kan worden door formeele ab-


[39]


ARCHITECTURA 39

stracte vormen en kleuren; dat zijn (let op deze begripsvolle verklaring!) vormen en kleuren waarin de directe samenhang met de individueele natuur vernietigd is!” enz. ??
Wat moet men antwoorden op woorden zonder zin, dezen onzin.
Het komt me onnoodig voor om verder nog uit te weiden over de peroratie aan het einde van het schrijven van den heer v. D.: deze spreekt voor zich en karakteriseert ten duidelijkste den persoon van den schrijver, wien ik ten afscheid in overweging wil geven om te pogen zich het verschil duidelijk te maken tusschen woorden zonder zin en woorden, waarin begrippen schuilen. Eerst als de heer v. D tot deze kennis des onderscheids gekomen is, zal hij misschien met vrucht het debatteeren met denkende menschen als een ontwikkelende les kunnen beleven: thans is hij daartoe nog niet gekomen.
De waarheid in deze is, dat de heer v. D. in „Architectura” gestruikeld is, waar hij voor een publiek optrad, dat niet naief genoeg was, om achter zijn holle phrasen niet het gebrek aan inhoud in des heeren van D.’s denkbeelden te ontdekken. Voor de moderne schilderkunst is het wenschelijk, dat woordvoerders als de heer v. D. (die eigen woorden niet verstaan) tot de zeldzaamheden blijven behooren. Elk ernstig streven, en ook wel zeker dat van moderne schilders, verdient sympathie en met belangstelling wordt deze overgang gadegeslagen; de poging van den heer v. D. om dat streven met het woord te verklaren is echter jammerlijk mislukt en zoude, werd ze au sérieux genomen, ons van dat streven eerder vervreemden dan ons er nader toe brengen. Wij handelen dus in belang van dat streven, als we het woord van den heer v. D. rustiglijk voorbijgaan en ons houden aan de gedachtenvolle beschouwing van de uitingen van het streven-zelf — en laat ons dan wenschen, dat de oogenblikkelijke neiging tot abstractie de overgang mag blijken tot een schilderkunst, waarin deze abstractie tot geestelijken inhoud opgeheven zal zijn.

C. J. Blauw.

Hiermede wordt de discussie gesloten.

Red.