Architectura/Jaargang 5/Nummer 12/Onderhoudingen over de bouwkunst

Uit Wikisource
‘Onderhoudingen over de bouwkunst’ door Viollet-le-Duc
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 12 (zaterdag 20 maart 1897), p. 68-69. Publiek domein.

[ 68 ]

ON­DER­HOU­DIN­GEN OVER DE BOUW­KUNST, DOOR VIOL­LET-LE-DUC. ver­volg van bladz. 55.

Het spreekt van zelf dat de romeinen, klassieken (volgens de moderne opvatting van dat woord) moesten zijn, want niets past beter bij eene administratieve regeling dan het hedendaagsche klassicisme, terwijl de discusie geheel in strijd is met den adininistratieven geest. — Men mag met eenigen grond veronderstellen dat de grieken zeer middelmatige bestuurders zijn geweest. De romeinen hebben de zuilenorde en vooral de Corinthische orde met de strengheid van eene wet gehandhaafd, maar toen het architectonische rome zich aan de handen der grieken overleverde, hebben deze de orde waarvan zij het eerst de proportiën gevonden hadden, in de Romeinsche bouwkunst niet bewaard. Daar de orden in de Romeinsche architectuur niet meer dan een decoratief onderdeel waren, hebben de grieken ze als zoodanig beschouwd, ze voortdurend gewijzigd, zelfs geheel afgeschaft en alleen de kolom met haar kapiteel bewaard. Daar de orde het gebouw niet meer vormde en de kroonlijst niet meer den waterafloop van het dak was, had het entablement geen reden van bestaan meer en verviel het dus ook zoo goed als geheel. De vorm en de proportiën van de kolom en haar kapiteel worden afhankelijk van de plaats die zij innemen. Bijvoorbeeld als een kolom in een schip op een aanzienlijke hoogte staat in betrekking tot den grootsten afstand, waarop de toeschouwer kan zijn, hebben zij den korf van het kapiteel verbreed (zooals men zien kan in G teek. 14) opdat hij den toeschouwer groot genoeg zoude voorkomen, of wel zij hebben den korf verlengd om hem de proportionneele hoogte terug te geven, die zij door den afstand voor ’t oog van den toeschouwer verloren heeft. Voor den toeschouwer die op punt O staat, zijn de afstanden lm en l’m’ van gelijke grootte. De Romaansche architecten der middeleeuwen schijnen die nieuwe proportionneele beginselen niet gekend te hebben, maar de Fransche leeken-architecten der XIIde en XIIIde eeuw hebben ze met eene meetkundige nauwgezetheid toegepast, die men met belangstelling nagaat. Toen de grieken van allen dwang bevrijd en geheel aan zich zelf overgelaten, van de Romeinsche architectuur hunne kunst konden maken, hebben zij het stelsel der proportiën geheel gewijzigd. De tijden, waarin de grootste gebouwen niet meer dan 500 Meter oppervlakte besloegen, waren voorbij. De nieuwe beschaving wilde grootere afmetingen zien en wat de Romeinsche bouwtrant bezat, dat goed of practisch was, moest ook hier van dienst zijn.
 Die conditiën werden door de laatsten der grieken aangenomen; daarom hebben zij niet getracht hunne schoone, oude kunst te radbraken en te veranderen, maar zij hebben een andere kunst aangenomen en al hun verstand en logischen geest gebruikt, om aan de nieuwe eischen te voldoen. Wat een groote les zou dit voor ons niet zijn, als wij het slechts wilden inzien. — Wat hebben nu de latijnen der Renaissance gedaan? Zij hebben niet de Romeinsche kunst door de grieken van byzantium hernieuwd en gewijzigd, overgenomen, maar de Romeinsche kunst in den tijd van haar verval door den gedwongen arbeid der grieken opgesierd. Het is waar dat de italianen niet in staat waren eene kunst te kiezen: sinds de IVde eeuw bezaten zij geen architectuur meer en onderhevig, dàn aan den Byzantijnschen dàn aan den Germaanschen invloed, zweefden zij tusschen de vormen waarvan zij noch den oorsprong noch de beginselen begrepen. Men moet bekennen, dat zij niet veel te verliezen hadden, toen zij zoo goed en zoo slecht als het ging, de oude officieele kunst van het keizerrijk overnamen. Maar voor ons in het westen was de toestand zeer verschillend. Wij hadden eene onafhankelijke kunst, steunende op eigen beginselen en toch hebben wij die Italiaansche nabootsingen van een kunst, met reden door de grieken verworpen, aangenomen niettegenstaande wij de grieken zeer bewonderden. Voor zulk een tegenstelling is geen verklaring te vinden; intusschen wordt zij vervangen door een wantrouwende, hardnekkige „routine.” Het Grieksche genie zou nog lang door de barbaren onderdrukt worden; het werkend verstand steeds strevend naar het beste, logisch voortgezet, moest weer buigen voor de samenwerkende kracht. De geest zou ondergeschikt worden aan de formule en zelfs door een gewaanden terugkeer tot een der vormen door de Grieksche kunst aangenomen, zou de formule de inspiratie, die men in het westen nog aantrof, verstikken.
 Men kwam er toe vanwege de grieken de vrijheid der architectuur te belemmeren, den vooruitgang wier ijverigste voorstanders zij geweest waren te loochenen en de kunst onder de doodende Romeinsche overheersching terug te brengen. Na de eerste pogingen om den vorm in harmonie met de bouwwijze te brengen, trachtte men te byzantium den verderen vooruitgang te belemmeren en de meest ontwikkelde geesten, de strevers naar de volmaaktheid, de nestorianen werden verbannen. Zij gingen elders, ver van byzantium, de kunst beoefenen, maar een meer rationeele kunst, waarin steeds rekening met de ontwikkeling werd gehouden.
 In de verre oudheid hadden de grieken van attika de gewelven niet in hunne gebouwen toegelaten. Zij waren echter met die bouwwijze gewend geraakt gedurende de eeuwen, waarin zij aan de romeinen onderworpen waren geweest; toen konden zij weinig aan de beginselen of den vorm der gewelven veranderen daar de romeinen zulks niet geduld zouden hebben. De Romeinsche bouwwijze was een geregelde zaak en de romeinen beschouwden de grieken slechts als smaakvolle decorateurs. De pendentifs waren de eenige veranderingen aangebracht in het gewelven-stelsel te byzantium of in de gebouwen, opgericht gedurende de overheersching van het keizerrijk. Dit was reeds eene zeer belangrijke verandering en een zeer logisch gevolg van de vermenging der koepel- en tongewelven. Het Grieksche genie, vrijer te byzantium dan te rome, schijnt eerst daar tot die gevolgtrekking te zijn gekomen, doch zonder van den half cirkelboog af te zien; deze laatste werd steeds als het diagram van den boog, het tongewelf, het gewelf met scherpe graten en den koepel, beschouwd. Toch als wij de drie hierboven besproken driehoeken (nl. den gelijkzijdigen driehoek, den driehoek gevormd op de diagonaal eener piramide met vierkant grondvlak, [ 69 ]waarvan de loodrechte doorsnede vanaf den top evenwijdig aan een der zijden van het grondvlak een gelijkzijdigen driehoek vormt, en den zoogenoemden Egyptischen driehoek) als diagram beschouwen, zien wij, dat alle drie aan hun top een hoek van minder dan 90° vormen, zoodat wij geneigd zijn den boog een anderen vorm dan den halfcirkelboog te geven. Indien men bijv. als diagram den Egyptischen driehoek neemt (teek. 15), wiens basis AB den diameter van het gewelf en het begin der boogronding aangeeft, dan moet men om den sluitsteen van den boog aan den top van den driehoek te plaatsen, voor den passer, in plaats van één middelpunt, zooals met de half-cirkelboog het geval is, twee centra zoeken die aangegeven worden door het punt, waarop de normaalvallende lijnen van het middelpunt der beenen van den driehoek de grondlijn AB snijden. De boog, die op deze wijze verkregen wordt, heet de spitsboog.

 De scholen, die na de VIde eeuw uit de Byzantijnsche school zijn voortgekomen, hebben dezen boog gebezigd, de Fransche architecten der XII eeuw hebben hem als grondslag voor een nieuw bouwsysteem aangenomen. ’t Is slechts door een voortdurend streven naar hetzelfde doel, dat de grieken in de oudheid tot een betrekkelijke volmaaktheid zijn gekomen. Door welk een reeks van onafgebroken verbeteringen volgen wij de Dorische orden niet, voordat zij tot het parthenon kwamen?
 Vanaf den Griekschen tempel van selinunte tot aan het parthenon is de vooruitgang nauwelijks waarneembaar, de orde is steeds dezelfde, niets wordt bijgevoegd of weggelaten.
 Het is slechts door een reeks van verbeteringen, volgens eene logische methode aangewend, dat men tot de volmaakste verhoudingen geraakte. Zelfs ua de stichting van het Ooslijke keizerrijk na de scheuringen en de tweedracht die dat rijk verdeelden, waren de verspreide overblijfselen der Grieksche School doorkneed met Romeinsche traditiën en steeds aan Aziatischen invloed blootgesteld, nog sterk genoeg om in al hare kunstwerken dat fijne en beredeneerde gevoel der proportiën weer te geven. Hierin is vooral opmerkelijk dat de kunst, zooals die zich in het Oosten en in egypte ontwikkeld, en waarin de Grieksche geest wordt teruggevonden, nooit iets verwerpt, nooit tot de vroegere tijden terugkeert; wat bestaat wordt gehandhaafd en verbeterd.
 Sinds de laatste tijden van het Romeinsch keizerrijk vindt men in een zelfde ordonnantie den platten band (architraaf) en den boog niet meer te zamen voorkomen. Nog onder de heerschappij van het keizerrijk hadden de Grieksche artisten den boog onmiddellijk op de kolom geplaatst, doch steeds de Romeinsche half-cirkel boog met zijn concentrisch lijstwerk. De aanzet van die bogen breeder dan de diameter der kolom, is oorzaak van de verbreeding der kapiteelen. Op de slanke Corinthische kolom moest die half-cirkel boog noodzakelijk plat gedrukt en zwaar schijnen, maar het was toen een nieuw denkbeeld dat op eene juiste beredeneering rustte. Onder meesters die feitelijk slechts barbaren vol grootschheid waren, misten de Grieksche artisten den tijd om de quintessence der verhoudingen te zoeken. Onder keizer hadrianus hadden die pogingen misschien eenige uitwerking gehad, maar onder diocletianus waren zij slechts verloren tijd geweest. Na de opkomst van den islam stonden de overblijfselen der Grieksche school voor andere barbaren die hun eene grootere vrijheid lieten, omdat zij zelf op het punt van kunst, noch smaak noch voorkeur hadden. Het Grieksch gevoel voor de verbetering in den vorm en de proportiën kon dus de overhand nemen. De architecten trachtten toen den boog en de kolom te vereenigen, zij zochten andere boogrondingen dan die van den half-cirkel boog en dikwijls zien wij dat dit zoeken met de schoonste gevolgen bekroond werd.
 In het jaar 21 der hegira (64 na chr.) werd de moskee van amrou te kaïro opgericht. Men zal zich herinneren dat, na de inneming van alexandrië, omar op het herhaald verzoek van philopon vroeg, de bibliotheek te sparen. De khalief antwoordde echter: „Wat in die boeken voorkomt is, òf in overeenstemming, òf in tegenstelling met het boek gods. Als zij er mede overeenstemmen zijn zij overbodig en is de koran voldoende; als zij er mede in tegenstelling zijn, moeten zij vernield worden.” De boeken werden dus verbrand maar de moskee van amrou te kaïro werd slechts gebouwd door Grieksche artisten, die een schuilplaats in egypte gezocht hadden; zij werd zelfs opgericht met marmeren kolommen die van de groote Romeinsche gebouwen afkomstig waren. Deze moskee bestaat uit een zuilengang om een ruime middenplaat opgericht. [1]

wordt vervolgd.

  1. Zie het werk van coste over de gebouwen van kaïro.