Architectura/Jaargang 5/Nummer 28/Beauty and Art by Aldom Heaton

Uit Wikisource
‘Beauty and Art by Aldom Heaton. Versiering van het huis. (gericht tot de Liverpool Architectural Association)’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 28 (zaterdag 10 juli 1897), [p. 131]. Publiek domein.

[ 131 ]

BEAUTY AND ART
BY ALDOM HEATON.
versiering van het huis. (gericht tot de liverpool architectural association.
vervolg.
Bladz. 89. „Het schoonste en duurzaamste wat de wereld bezit zijn wij verschuldigd aan hunne (van de architecten nl. red.) beschaving en hun geduld, hunne kunde en hunne liefde; en als iemand verlangt om zijn wezen te veranderen en te verheffen — het dier in zich te onderdrukken en het Goddelijke te ontwikkelen — laat hem dan de geschiedenis der architectuur volgen en hare monumenten bezoeken, van af het Parthenon en de Fransche en Engelsche Kathedralen tot het Parlementshuis en onze S t. George’s Hall (liverpool).”
Bladz. 90. „De eenige grief die ik tegen architecten heb, is dat zij niet ver genoeg gaan. Zij moeten niet blijven staan bij wanden, lijsten en houtwerk, doch zij moeten ook teekenen de zoldering, de friezen, de schoorsteenen, den electrischen aanleg en deze dingen niet in handen laten komen van onopgevoede winkeliers, wier eenig streven is gericht op ponden, shillings en stuivers. In een tijd van lage en vrekkige eerzucht, waarin ieder, als hij kan, geneigd is zijn buurman te bestelen, is het, voor het algemeen welzijn van het uiterste belang dat er een groep personen is, die voor het meerendeel welopgevoede gentlemen zijn; die weinig commercieele eerzucht hebben; die verheuging zoeken in schoonheid van lijn of kleur om der schoonheidswille, en niet omdat er voor betaald wordt; die inzonderheid strijden voor eens anders rechten, meer dan voor hunne eigene; wier waarde voor de gemeenschap immer wordt onderschat; die voortdurend goed zoo – niet – beter werk doen dan de schilders; doch die tienmaal minder worden gevleid en getroeteld; en die meestal hard werken voor hun brood, daarbij weinig kans hebbende zich buitensporig te verrijken.”
wordt vervolgd.