Architectura/Jaargang 5/Nummer 30/Jaarlijksche tentoonstelling van de Kunstnijverheids-Teekenschool Quellinus te Amsterdam
‘Jaarlijksche tentoonstelling van de Kunstnijverheids-Teekenschool Quellinus te Amsterdam’ door B. |
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 30 (zaterdag 24 juli 1897), p. 139-141. Publiek domein. |
[ 139 ]
JAARLIJKSCHE TENTOONSTELLING VAN DE KUNSTNIJVERHEIDS-TEEKENSCHOOL QUELLINUS TE AMSTERDAM. | afd. bouwkunst. |
De algemeene inrichting dezer school stelt de leerlingen niet in de gelegenheid zich in voldoende mate voor dit vak te bekwamen. Het is dan ook juist gezien, om het doel in dezen driejarigen cursus wat lager te stellen en de leerlingen zooveel als met enkel teekenen te leeren is, eenig inzicht te doen verkrijgen van de verschillende samenstellingen die bij het bouwvak voorkomen, zoodat ze na dien leertijd eenige gegevens bezitten, die tot grondslag kunnen dienen om zich met ernst op de veelzijdige studie toe te leggen, en zich zoodoende practisch bruikbaar te maken. De ondervinding leert echter dat veel leerlingen dit verzuimen en meenen, doordat zij in de hoogste klasse der school reeds een geheel gebouw hebben geteekend, op voldoende kennis te kunnen bogen. Dit gebrek aan ernst wordt veelal veroorzaakt door de afwezigheid van het begrip der praktische uitvoering, hetgeen ze juist in die jaren door het leeren van een vak het best zouden kunnen verkrijgen. Het goed en grondig kennen van een enkel ding, kan hier evenals altijd worden beschouwd, als de vaste grond ter vergelijking voor al het andere.
Hoe bekwaam een leeraar ook is, zijne kennis zal de leemte niet kunnen aanvullen, die het gemis aan praktische ervaring doet ontstaan; door hulpmiddelen kan hrt voorstellingsvermogen zeer veel worden opgewekt, het resultaat zal echter niet wezen die zekerheid van handelen, welke voortkomt uit grondige kennis, die vastheid van doen, welke een bouwkundig teekenaar of opzichter in de eerste plaats noodig heeft, waar hij tot het doen uitvoeren van zijn concepties, in aanraking komt met de werklieden.
Een algemeene beschouwing van het tentoongestelde werk der leerlingen in deze klasse doet zien dat er vergeleken bij vorige jaren, meer logisch verband en meer vastheid van methode in het onderwijs is gekomen, wat zeker groote vooruitgang te noemen is.
Voor de leerlingen van het eerste jaar, — tevens toegepast ter verkrijging van de noodige vaardigheid, — het projectieteekenen, hout- en steenverbindingen, waarvan de eenvoudige voorstellingswijze zonder te veel van de gebruikelijke overbodigheden, goed ten nutte zal komen van het begrip, dat later met zoo weinig mogelijk middelen het beoogde doel moet worden bereikt.
Aan het einde van elk leerjaar wordt onder de leerlingen een prijskamp gehouden — eene verouderde regeling waarin eenig nut gelegen kan zijn — die echter meestal op het grootste gedeelte der leerlingen eene tegenovergestelde uitwerking heeft; door zulk een prijskamp wordt voor de leerlingen het zwaartepunt gelegd op het dan bereikte resultaat, waardoor zij die er toe in staat zijn hun kunnen in dien tijd tot de grootste hoogte opvoeren. Het ligt meestal in den regel dat dezelfde leerlingen, die in het eerste jaar uitblonken, dat ook zullen doen in het tweede en derde jaar, waardoor bij de overige leerlingen een zekere onverschilligheid ontstaat. Daar nu een school in het algemeen, niet ten doel heeft het kweeken van een paar uitstekende, maar wel het leveren van een aantal bruikbare en voldoend ontwikkelde krachten, is het duidelijk dat eene regeling, waarbij de aandacht bepaald wordt bij elk werkstuk en de voldoening daarin
[ 140 ]gezocht en niet in het succes aan het eind, eene zal zijn, die meer aan het gestelde doel beantwoordt.
Daar echter de moreele overtuiging, die daartoe leidt, niet altijd in het bevattingsvermogen van den leerling zal te vinden zijn en deze bij hem vrijwel zal zijn samengevat in het dadelijk succes, behoeft de aantrekkelijkheid van belooning niet geheel te vervallen, maar zal het aankweeken van die betere overtuiging moeten geschieden door de wijze waarop het onderwijs is geregeld.
De opgave voor den prijskamp aan het eind van het eerste jaar was een gedeelte tuinmuur, op kleine schaal door den leeraar geteekend, zoodat de leerlingen het bewijs te leveren hadden zuiver te kunnen teekenen, en in de doorsneden de samenstelling te kunnen aangeven. Door de opgaven zoo scherp te omlijnen, (hetgeen voor het eerste jaar niet zoo groote bezwaren heeft) wordt geheel verzuimd, een van de meest noodige eigenschappen van een goed bouwkundig teekenaar te ontwikkelen.
De kennis der werking van afmetingen en verhouding kan zeer gemakkelijk en ’t meest juist, zelfs bij de eenvoudigste samenstellingen worden aangekweekt. Wanneer van af het begin het onderwijs daarnaar wordt gericht, zal er minder gevaar bestaan dat de leerling een slaafsch navolger van den leeraar wordt en zullen algemeene wetten in de plaats komen van persoonlijk inzicht en willekeur.
Het teekenwerk van het tweede jaar, gewijd aan voortgezette hout-, steen- en ijzersamenstellingen, trappen, kappen en verdere bouwdeelen afzonderlijk, geeft een beeld van het bereikbare aan deze school: het vormen van bruikbare krachten op een teekenbureau; bij de kennis der gewoonlijk gebezigde samenstellingen, eenige noties van de onderscheiden manieren van behandeling, waar het werk van verschillende vakken met elkaar in verband wordt toegepast. De in het eerste jaar verkregen vaardigheid en kennis wordt hier op verschillende manieren toegepast en uitgebreid, hetzelfde begrip van correcte behandeling is hier nagestreefd, de opmerkingen omtrent de opgaven voor die klasse, gemaakt, gelden ook hier.
Het derde jaar, gewijd aan de toepassing tot een geheel vereenigd, van het in de vorige jaren geleerde, is in de resultaten minder gelukkig dan het vorige en hier blijkt dan ook duidelijk, dat de kennis van maat, en verhouding tegelijk met die der samenstelling moest zijn ontwikkeld, ook het teekenwerk is hier minder verzorgd. Het is echter te voorzien, dat wanneer een volgend jaar de resultaten te zien zijn van den grond, die nu in de beide vorige klassen is gelegd, deze meer bevredigend zullen zijn.
afd. beeldhouwen en schilderen.
Bij gebrek aan eene goed ingerichte, speciale school voor het opleiden van bouwkundigen, denken de meeste teekenscholen zich harer te moeten ontfermen en meenen dan te kunnen volstaan met het doen teekenen van bouwkundige samenstellingen; al den tijd aldus doorgebracht wordt niet benut voor het opdoen van de vooral hier zoo noodige praktische kennis. Dat de leerlingen dezer scholen later toch nog goed terecht komen, is veelal te danken aan de omstandigheid, dat ze niet al te lang worden opgehouden. Aan scholen als deze zou de afdeeling Bouwkunst zooals ze bestaan, vrijwel gemist kunnen worden en wanneer dan het besef der noodzakelijkheid van de aanpassing aan directe behoeften, zooals ze zich daarbij speciaal uit, ten bate kon komen van het onderwijs in de andere daar onderwezen vakken, zouden deze scholen meer aan het doel beantwoorden. Nergens in het onderwijs in het beeldhouwen en schilderen, wordt het begrip waargenomen dat al dat werk toch ten slotte zal moeten dienen als onderdeel van een goed gedirigeerd bouwwerk.
Ons land is wel niet speciaal een land voor gehouwen steen en beeldhouwers, maar men zal toch van eene school die zich ten doel stelt ook in die edele kunst onderwijs te geven mogen verwachten, dat zulks met een juist begrip van het doel en een ware kennis der middelen geschiedt; indien dan copieeren in het begin noodig is, kunnen de krachten der leerlingen dan niet naar goede modellen worden ontwikkeld? Kan hout niet als hout — steen als steen worden behandeld, moet alles met eene geestdoodende, vervelingwekkende slapheid en beginselloosheid worden gedaan? Onze vaderlandsche klei is werkelijk te goed daarvoor en het is heter er wortelen in te planten, dan er tegelijk met de vingers van de leerlingen, hun kenvermogen mee te bezoedelen.
Het decoratieschilderen dat in een cursus van drie jaren wordt onderwezen, begint met, ter verkrijging van de noodige techniek en wat vormenkennis, schilderen van vlakornementen, samengesteld uit blad- en bloemmotieven; evenwijdig daaraan loopt het handteekenen maar volgens minder goede beginselen, naar de gebruikelijke gipsmodellen. Verder het teekenen naar de natuur van planten en bloemen met proeven van stijleering voor de toepassingen; in deze wijze van werken is eene bijzondere verdienste gelegen, welke nog verhoogd zou worden wanneer beginselen die hier en daar zichtbaar zijn en den weg wijzen tot het verkrijgen van goede resultaten, met meer bewustheid werden ontwikkeld en toegepast; daarnaast als steeds, het handteekenen naar gips en het schilderen en teekenen van stillevens; evenzoo in de hoogste klasse en als apotheoze, voor den prijskamp een decoratieve boerenmeisjesfiguur zooals die op de wanden van de restauratie in het Rijksmuseum te vinden zijn, zoodat de leerlingen aan het einde van den cursus gekomen, alle goede beginselen, die ze bij het begin in hun werken moesten toepassen, hebben afgeleerd en hun ideaal kunnen zoeken in het maken van schilderstukjes voor huiselijk gebruik.
Deze schilderklassen die zich blijkbaar verheugen mogen in het grootste aantal leerlingen, leveren het sprekend bewijs hoe groot gebrek er is aan een juist op toepassing berekende leiding, en hoe de liefhebberij voor aardige gevallen nog steeds bezig is onze jongelui te bederven en onbekwaam te maken zich vooreerst van dien verwarrenden invloed te ontdoen. De hier aanwezige steenteekeningen bewijzen, dat waar de leerling onder omstandigheden werkt geheel gelijk aan de praktijk, ook de beste resultaten zullen worden verkregen; daardoor wordt vóór alles accuraat werken en toewijding aangekweekt.
Nog rest de bespreking van een klasse, die van het voorbereidend lijnteekenen; in deze klasse wordt door den leeraar volgens goede beginselen onderwezen, de resultaten
[ 141 ]bewijzen, dat het mogelijk is de krachten der leerlingen zoodanig te leiden en te ontwikkelen, dat zij spoedig met het daardoor verkregen inzicht in staat zijn tot zelfstandig oordeelen, zonder daardoor dat oordeel geheel te doen afhangen van willekeurigen smaak. Ook hierin kan echter het doel worden voorbijgestreefd en waar in een gedeelte van het werk gezien wordt dorre nuchterheid, in een ander gedeelte veel herhaalde overlading en over het geheel te veel gelijkvormig werken op eenzelfde thema, wordt ten eerste bewezen dat nog ontbreekt een voor de verschillende leerlingen gezet doel, dat vanzelf zou worden verkregen wanneer meer eenheid in het beginsel van onderwijs aanwezig was, zoodat de wijze waarop dit gegeven wordt niet meer geheel afhangt van het persoonlijk inzicht van den leeraar; daarbij zouden dan de verschillende vakken reeds in het begin, de verscheidenheid van werk in het leven roepen. Ten tweede dat nog te veel een overwegende invloed van den leeraar aanwezig is. Indien verkregen kan worden dat het goede in deze klas met het architectonische verband, de bezielende kracht van het onderwijs aan deze school kon worden, zou eerst in werkelijk een kunst- nijverheids-teekenschool bestaan.