Architectura/Jaargang 5/Nummer 4/De kathedraal van Peterborough

Uit Wikisource
‘De kathedraal van Peterborough’ door [F.]
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 4 (zaterdag 23 januari 1897), p. 23-24. Publiek domein.

[ 23 ]DE KATHEDRAAL VAN
PETERBOROUGH.

In de laatste weken wordt de kunstwereld in Engeland in beroering gehouden door een besluit van deken en kapittel van Peterborough, waarbij wordt bepaald, dat de westgevel van de kathedraal aldaar zal worden afgebroken en opnieuw opgetrokken, wegens den bouwvalligen toestand, waarin dat gedeelte verkeert. Een later bericht meldt echter, dat de voorgenomen afbraak is uitgesteld, doch de houding van het kerkbestuur doet niet veel goeds verwachten.
 De kathedraal te Peterborough is reeds de derde Christenkerk, die aldaar werd gebouwd. De plaats heette oorspronkelijk Medeshamsted eu verkreeg zijn tegenwoordigen naam door de wijding aan den heiligen Petrus van de eerste abdij in 664 door koning Wulferus. De stichting kon zich in toenemenden bloei verheugen tot in 870, toen de Denen alles vernielden. Tot in 970 bleef de abdij in puinhoop liggen, wanneer koning Edgar tot herbouw overging.
 In 1116 werd het gebouw door brand vernield en het jaar daarop de eerste steen gelegd door den abt John de Sais voor een nieuwe kerk. Het werk werd bij zijn dood in 1125 gestaakt doch in 1133 door den toenmaligen abt Martin de Vecti met kracht voortgezet en voltooid.
 In 1140 of volgens sommigen in 1143 werd de kerk op nieuw en met groote praal aan den H.-Petrus gewijd, in tegenwoordigheid van den bisschop van Lincoln en verdere hooge geestelijken en voorname personen.
 Dit was de derde abdijkerk, die in hoofdzaak de tegenwoordige kathedraal vormt. Daarna onderging de kerk nog vele veranderingen en toevoegingen, zooals onder abt William de Waterville (1155-1175), die het transept en den grooten centralen toren herbouwde en een kapel, aan St. Thomas à Becket gewijd, stichtte.
 Zijn opvolger Benedictus, prior van Canterbury voltooide deze werken en verbeterde het schip, vermoedelijk door het dak te vernieuwen, abt Robert de Lyndsey schonk de beglazing voor dertig ramen, die te voren met stroo waren gedicht.
 Wanneer de beroemde Westfaçade is gebouwd, wordt niet vermeld; evenmin is de bouwmeester er van bekend. Dit rijkste gedeelte van het bouwwerk is vermoedelijk te danken aan de abten Acharias en Robert de Lyndsey, die gezamenlijk regeerden van 1200 tot 1222.
 Ook na dien tijd onderging het gebouw vele veranderingen, die echter weinig invloed hadden op het uiterlijk aspect.
 Hendrik VIII verhief de abdijkerk tot kathedraal, ter gedachtenis aan koningin Katherina, wier overblijfselen binnen de muren rusten.
 In Cromwell’s tijd had het gebouw veel te lijden, de kloostergangen en vele aangrenzende deelen werden vernield en er bestaat eene acte van 19 Augustus 1651, waarbij de munster (zooals de kerk in het stuk wordt genoemd) aan de inwoners van Peterborough wordt afgestaan, zoowel voor godshuis als voor werkinrichting, onder beding, dat zij de onderhoudskosten zouden dragen.
 Sedert dien tijd oefenden verschillende invloeden hun sloopingswerk op het gebouw uit, totdat in 1889 de aandacht van het kerkbestuur daarop werd gevestigd door de Society of Antiquaries en de Society for the Protection of Ancient Buildings.
 Er werd toen geconstateerd, dat de grondslagen zeer hadden geleden en dat een gedeelte van den gevel twee eng. voeten van den loodrechten stand afweek. Als adviseur van het kapittel trad op de architect Pearson R. A., wiens rapport toen zeer geruststellend luidde en geen buitengewone maatregelen noodig achtte. In 1895 bracht een zware storm belangrijke schade aan den gevel toe en wederom werd het advies van Pearson ingeroepen.
 Een nauwkeurig onderzoek bracht alstoen genoemden deskundige er toe, om het afbreken en weder opbouwen van den westgevel aan te raden, welk oordeel werd gedeeld door den bekenden architect Sir Arthur Blomfield, wiens advies ook werd ingewonnen.
 Op deze gelijkluidende rapporten werd het besluit van deken en kapittel genomen en reeds zou met het afbreken zijn aangevangen, als er niet een storm over het geheele [ 24 ]land ware opgestoken tegen deze heiligschennende daad.
 Aan het hoofd der beweging staat behalve de beide genoemde vereenigingen de beroemde John Ruskin. Een nationaal protest is op touw gezet en onder de onderteekenaars daarvan ontmoet men de namen van Alma Tadema, John. Lubbock, Walter Crane, Richmond, Burne Jones, Holman Hunt en andere bekende kunstkenners.
 De strijd loopt over de vraag of het noodig is, dat de geheele gevel tot den grond toe wordt afgebroken om de stabiliteit er van voor het vervolg te verzekeren. De oppositie wil door eene deugdelijke herstelling der grondslagen het kwaad keeren en daarbij den bovenbouw onaangeroerd laten. Deken en Kapittel, afgaande op het advies hunner deskundige raadslieden, keuren deze wijze van handelen af, ook wegens het gevaar voor de werklieden en achten de geheele afbraak noodzakelijk.
 Hun houding daarbij is stuitend, daar niet alleen het aanbod dier genootschappen, om alsnog een grondig onderzoek door verschillende deskundigen, van de hand werd gewezen, doch ook de gelden voor de noodige herstellingen, die op onbekrompen wijze dadelijk waren bijeengebracht, werden geweigerd.
 Het eerste bericht dat tot uitstel was besloten, is gebleken van weinig waarde te zijn, daar volgens eene latere mededeeling op eene bijeenkomst van de restauratiecommissie in de vorige week besloten is, ondanks de bedenkingen van tal van deskundigen, tot het afbreken over te gaan. De sloopingsplannen van den heer Pearson zullen dus spoedig werkelijkheid worden.
 Of de heer Pearson in deze gewichtige aangelegenheid de autoriteit bij uitnemendheid mag genoemd worden, willen wij nog even nagaan aan de hand van hetgeen door dezen bouwmeester op dat gebied is verricht.