Naar inhoud springen

Architectura/Jaargang 5/Nummer 4/Onderhoudingen over de bouwkunst

Uit Wikisource
‘Onderhoudingen over de bouwkunst’ door Viollet-le-Duc
Afkomstig uit Architectura, jrg. 5, nr. 4 (zaterdag 23 januari 1897), p. 24-25. Publiek domein.

[ 24 ]

ONDERHOUDINGEN OVER
DE BOUWKUNST, DOOR
VIOLLET-LE-DUC.
vervolg van bladz. 15.

Het was den Romeinen van weinig belang, zich de ideale distinctie der Grieksche kunst, die zij niet begrepen, toe te eigenen en aan hun nageslacht over te brengen, maar zij wilden het machtigste volk der wereld schijnen en ontzag inboezemen door de keuze der moeilijk te bewerken materialen en door den overvloed van ornementatie. Door die gegevens der Romeinsche barbaren aan te nemen, hebben de Grieken de verwarring zoover gebracht, dat zij de kunst, wier gewillige dienaren zij geweest waren, onteerd hebben. Toen de Romeinsche kunst zoo laag, zoo alledaagsch, zoo weelderig onbeduidend was geworden dat zij niet meer veredeld kon worden, toen hebben de Grieken haar voor zich zelve teruggenomen; zij zijn daarom niet achteruitgegaan en hebben niet in de Vde eeuw reproductiën van het parthenon gemaakt. Wat de Romeinen gevonden hadden, hebben zij bewaard en die Romeinsche gegevens hebben zij weergegeven in een vorm veel beter toepasselijk aan de bouwkunst dan die, welke van augustus tot constantijn in het keizerrijk gebezigd werd. De Grieken die op alle punten de werkelijke voorloopers der vooruitgang zijn geweest, hebben vooruit weten te komen, hoewel werkende voor hunne machtige beschermers. Beheerscht zijnde, hebben zij hunne Ionische en Dorische traditiën verwaarloosd, en, gedwongen de Romeinsche architectuur te nemen zooals zij was, hebben zij haar veredeld en van eene bouwwijze hebben zij eene kunst weten te maken. In plaats eeuwig te weenen op de treden der parthenon, zooals de Joden op de muren des tempels van salomon, hebben zij uit de vervallen kunst van het Rome der VIde eeuw de Byzantijnsche kunst weten te putten. De Atheners hebben niet uitgevonden, maar zij wisten het bestaande te veredelen, samen te stellen en te zuiveren; alles wat zij overnamen wisten zij te verbeteren, dank zij hunnen tegelijkertijd logisch en verheven, geest. Onder pericles hebben zij niet anders gedaan op ’t gebied van kunst en van philosophie: aan al de min of meer geslaagde pogingen der Doriërs en Ioniërs op het punt van bouw- en beeldhouwkunst, hebben zij het parthenon weten te ontleenen; de scholen van pythagoras van parminedes, van jeno, van het Ionisch empirisch systeem hebben plato en aristoteles gevormd; en later heeft het verzwakte Grieksche volk nog genoeg energie gevonden om uit de onbeduidende kunst van het verouderde Rome de weelderige tak te doen spruiten, die men de Byzantijnsche architectuur noemt en de bron is geweest van alle vormen der werkelijke bouwkunst van af Constantijn.
Als opvolgers der Grieken in het Westen en zooals zij, strevend naar vooruitgang, hebben ook wij van verspreide overblijfselen een geheel weten te vormen. Ook wij zijn, zooals de Grieken, niet blijven stilstaan, en na de „herstelling”[1] der kunst, hebben wij haar door ’t abusievelijk gebruik van hare eigene principen, tot haar ondergang gebracht. Na onze sophisten te hebben gehad, hebben wij weer de bescherming der Romeinen gezocht en daardoor waarschijnlijk het gehalte van hunne kunst nog verminderd. Misschien zullen wij eens, vermoeid die laatste bleeke weerschijn te aanschouwen, zelve eene nieuwe toepassing vinden van die kunst waarvan wij tot aan de laatste sporen versleten zullen hebben.
Onder al de tegenstellingen, die de hedendaagsche maatschappij verdeelen, is die waarvan wij getuigen zijn op ’t gebied der architectuur geenszins de minste. Daar zien wij de verdedigers, of zoogenaamde verdedigers der oudheid, stellingen verkondigen in algeheele tegenstelling met de beginselen van de Grieken der oudheid. Als men aanneemt, dat de Grieken buitensporig waren op ’t punt van kunst en de Romeinen de werkelijke artisten, is het logisch de architectonische voortbrengsten der middeleeuwen te willen schrappen. Maar als de Grieken de werkelijke artisten waren, zijn de Romeinen ontegenzeggelijk de barbaren geweest, die trachtten zich te beschaven door met hunne beschermelingen in aanraking te komen; in dat geval moet de Grieksche geest overleven in het domein der kunsten. De veranderlijkheid is de kenmerkende hoedanigheid van den Griekschen geest; steeds vooruitstrevend zal hij eer in waarde afnemen dan onveranderlijk te blijven, wat hem niet belet zich later weer te verheffen en een nieuwen horizont te ontdekken. Toen ’t keizerrijk in verval zich aan de Grieken heeft overgeleverd, hebben deze laatsten de Romeinsche architectuur niet uitgeschrapt, maar zij hebben haar zoozeer verbeterd en veredeld dat die kunst voldoende vitaliteit heeft herkregen om het Westen en een gedeelte van het Oosten bestandeelen te verschaffen. Zelfs wanneer men zich streng op ’t gebied der kunst houdt, vindt men tusschen de Grieken en de Romeinen twee geheel tegengestelde beginselen. Wij willen hier niet bespreken of de Romeinen van een staatkundig of maatschappelijk standpunt beschouwd honger of lager stonden dan de Grieken, noch of de Romeinsche eenheid een weldaad voor de menschheid is geweest, maar ’t is zeker dat de Grieken (zooals ’t geval zou zijn geweest met ieder artistiek volk) slechts afkeer voor die eenheid gevoelden. Niettegenstaande de Romeinsche overheersching, hebben de Grieken zich steeds evenveel boven hun overwinnaars geacht, als een treurspel van sophocles boven eene politie-ordening verheven is. Ten allen tijde zijn de artistieke volken exclusief geweest. Tot het einde toe hebben de Grieken en de Egyptenaren, de artistieke volken bij uitnemendheid in de oudheid, slechts verachting en afkeer gekoesterd voor de vreemdelingen. De cosmopolitische Romeinen daarentegen kunnen geen artisten zijn. Gedurende de middel-eeuwen bloeide de kunst in Frankrijk [ 25 ]omdat tot nu toe in de wereldgeschiedenis de afzondering gunstig is geweest tot de ontwikkeling der kunst. In de geschiedenis van de beschaving der wereld is het deel der Romeinen zoo grootsch, dat het groot genoeg is wanneer het tot zijne werkelijke grenzen bepaald wordt. Op ’t gebied der kunst zijn de Romeinen op dezelfde wijze te werk gegaan als op ’t punt der rechten. Van af den oorsprong hunner geschiedenis hebben zij eene wetgeving op volstrekte principes vastgesteld, zooals bijv. hun Wetten der Twaalf Tafelen.

wordt vervolgd.


  1. „Renaissance,” Red.