Naar inhoud springen

Arnhemsche Courant/Jaargang 124/Nummer 15586/Gemeente-Museum

Uit Wikisource
Arnhemsche Courant, maandag 12 april 1937

‘Gemeente-Museum. Hedendaagsche Italiaansche schilderkunst’ door J.W., tweede blad, p. 3

[ Tweede blad, 3 ]

Gemeente-Museum.

HEDENDAAGSCHE ITALIAANSCHE SCHILDERKUNST.

Van eenige Italiaansche schilders wordt in het Gemeente-museum een 30-tal schilderijen geëxposeerd, die misschien niet geheel representatief zijn voor de moderne kunst in Italië, maar ons toch belangrijke specimens ervan doen kennen.
Als een der belangrijkste doeken vermelden wij no. 5 „Kinderen” van Felice Casorati, een 50-jarig meester, die o.m. als decorschilder vermaardheid verkreeg.
Dit schilderij, zoo eenvoudig „Kinderen” getiteld, is van een breede voordracht, in de twee kinderfiguren van diepe menschelijkheid, in het landschap vol ruimte en verte. Het is of het meisje onzeker uitziet aan het einde van den langen, rossigen weg, laan van zilverpopulieren, het is of het jongetje aan haar arm haar aankijkt met de stille vraag: Waarheen nu? Er is iets van verlatenheid in dit tweetal, van kinderlijke en toch ook van diep-menschelijke aandoening. Een heel mooi schilderij.
Van Oppo zijn er twee portretten. In de ronde zaal hangt dat eener Toscaansche vrouw met een streng profiel, eenvoudig van voordracht en met harmonische kleurschakeeringen, in het Zuidelijk getinte bruin en het harde van het buitenleven toch van een voorname rust en bijna van statie.
Het portret van zijn dochtertje in de schilderijenzaal verraadt dezelfde voornaamheid, voornaam als een uit eikenhout gemodelleerd beeld. Het is niet alleen het kind, het is reeds de kleine dame.
In de ronde zaal hangt ook een groot schilderij van Gino Severine, den Italiaanschen schilder, waarover een 20 jaren geleden zooveel te doen is geweest. Hier zien wij diverse uitingen van zijn richtingen. In het groote schilderij „de familie van den schilder” staat de schilder met beide beenen in de werkelijkheid. Tegen een achtergrond als van een grijs kabbelend water zijn een man en twee vrouwen in eenvoudige pose afgebeeld, zeer knap als portretstuk, de gebloemde jurk misschien een beetje te onrustig, waardoor ook de steenroode mouwen van de andere figuur wat al te sterk contrasteeren. Evenwel vergoedt de expressie der gezichten alles. En daarom gaat het in dit groote doek. Zij hebben het bewogene in de rust, diepte van leven tegen het grijze fond.
Zijn stilleven met visch vertoont zijn meesterschap in tonalistische compositie. Twee andere stillevens uit den futuristischen en cubistischen tijd zijn belangrijk als subjectieve impressies, waarvan de zin voor velen onduidelijk is geweest en, in het licht van dezen tijd gezien, ook wel zal blijven.
De moderne techniek, het vliegwezen, vindt in het land van den duce natuurlijk vertolkers van breede allure.
Zoo geeft b.v. no. 1, het leven der vliegers, van A. G. Ambrosi de moderne figuren in hun overall’s geheel weer in de sfeer van daverende motoren en suisende propellers. Er is de stemming en de romantiek van het vliegveld, het sportief-mannelijke van de luchtmenschen, de imponeerende davering der motoren en het deinende rhythme van de lichte vleugels.
Grooter, doch veel onbelangrijker is het groote vliegtuig no. 27, waarin wel iets vertolkt is van de motor-vlieg, doch ten slotte komt het meer een decoratieve reclame voor een luchtvaartmaatschappij nabij. Van Tato is er ook een groot schilderij: Het dynamische in het orchest. Wel zijn daarin suggestief de muzikale, met temperament tot spanning opgevoerde krachten gebeeld doch bij aandachtige en langdurige beschouwing zijn daar toch in dit groote doek zwakke elementen, die maken dat het niet blijft boeien. We kunnen dat niet nader omschrijven. Het is of te veel overweging en te weinig inspiratie bij de compositie is geweest.
Een bijzonder expressief schilderij is no. 31 „De open deur” van Mario Tozzi. Waarschijnlijk ook door de tegenstelling met het koele, eenigszins nuchtere interieur, is de figuur op het hooge balcon tot een waarlijk imponeerende gestalte geworden, waaromheen het hooge, het ijle en koel-omwaaide zichtbare uitdrukking heeft gekregen.
Opmerkelijk zijn ook hier eenige realistische figuren, waarvan de meesten in fijn-afgestemde kleur zijn gegeven.
Wij noemen no. 32 van Vagnetti, „de dienstmaagd van het klooster”, met het bleeke gelaat, de moede oogen, met het zielige van een jonge vrouw, die in een klooster dient en droomt over bloemen. De witte blouse schijnt het symbool van ingetogenheid, de roode rok het symbool van de hunkering naar het rijke leven. Zoo is deze dienstmaagd geworden tot een kleinen roman.
„De dame met papagaai” van Pietro Marussig behoort ook tot de realistische werken. In de beschouwende figuur domineert het sensueele.
Fijner en gedistingeerder is het portret van een lezend meisje van Salietti, wel een beetje poseerend, maar toch ook met die rust en aandacht, die men als dieper geestelijk aanvoelt.
Dit treft ook in een portret van een letterkundige door Achille Funi, wat schetsmatiger wellicht, maar sterk van gespannen aandacht.
Van Carlo Carra hangt er „paarden aan zee” met dat wonderlijk suggestieve van verstrakte vormen in het landschap en daarin tot een eenheid opgelost.
Wanneer wij nog wijzen op een kleurig doek „de Dolomieten” van Dottori, met prachtige nuances als uit een kleurenspectrum, op een mystieke interpretatie van een landschap door Benedetta Marinetti, „de jager” van Montanari, dan hebben wij wel de voornaamste inzendingen vermeld.
Wij kunnen kennismaking met deze expositie, — voor Arnhem een buitenkans, waarvoor wij den heer v. Erven Dorens dankbaar mogen zijn, — warm aanbevelen. Een beschrijvende catalogus vertelt nog vele bijzonderheden van deze Italiaansche schilders.

J. W.