Arnhemsche Courant/Jaargang 124/Nummer 15586/Middagconcert A.O.V.

Uit Wikisource
Arnhemsche Courant, maandag 12 april 1937

‘Middagconcert A.O.V. Solist: Jo Juda’ door L.C., tweede blad, p. 3

[ Tweede blad, 3 ]

Middagconcert A.O.V.

SOLIST: JO JUDA.

Toen Jaap Spaanderman gisteren op het podium verscheen, stond zijn orkest als één man op om hem te begroeten. Een kleine hulde van zijn trouwe schare voor het succes dat haar voorganger te Bonn als gastdirigent heeft behaald.
Hij dirigeerde dezen middag als hoofdwerk Dvoraks vierde Symfonie, een der werken die te Bonn onder zijn leiding werden uitgevoerd. Ook hier, evenals te Bonn met zeer veel succes. Evenals kort geleden de vijfde Symfonie van Tschaikofsky dirigeerde Spaanderman Dvoraks vierde van buiten.
Een nieuwe kijk werd ons niet op het onderhoudende werk gegeven. Ook nu weer maakte het indruk door zijn vloeiende melodiek en kleurrijke instrumentatie. Men kent de roman-

 

JO JUDA

 

tische sfeer, het volkseigene, het voor zijn land karakteristieke dat in Dvoraks werk zoo zeer op den voorgrond treedt en hem tot een van de nationale componisten van zijn romantisch vaderland maakt. In zijn vierde Symfonie komt het eveneens krachtig tot uiting; moest men raden wie het werk geschreven had, het zou niet moeilijk vallen den Tsjech te herkennen. Maar als bijzonder meesterwerk kan men het moeilijk beschouwen en het bevat toch teveel conventioneels en gemakkelijk in het gehoor liggends, om het een lang leven te voorspellen. Voor het oogenblik is het nog onderhoudend genoeg en men luistert er nog met genoegen naar. Vooral als het zoo goed wordt uitgevoerd als gisteren door ons orkest en zijn nauwgezetten en warmbloedigen voorganger.
Ook Brahms’ „Akademische Festouverture”, waarmee het concert werd begonnen, genoot een mooie, echt muzikale en warmbloedige vertolking, die zeer door het dankbare auditorium werd gewaardeerd.
Jo Juda, de nieuwe concertmeester van de A. O. V., speelde ditmaal het Concert van Mendelssohn.
Wij leven in een tijd van statistiek en er zou een belangrijke statistiek gevormd kunnen worden van de schier ontelbare keeren, dat dit concert, dat niet door een violist maar door een pianist werd geschreven en door tallooze violisten, grooten en kleinen, als het vioolconcert wordt aangezien, in het openbaar werd gespeeld. Hoevele nazaten van Paganini heeft het reeds succes geschonken en hoevelen zal het nog succes schenken! Over het algemeen behoort de violist tot de conservatieven, vooral tegenover werken die, zooals dit, van succes verzekerd zijn. Ook dit kan een reden zijn waarom Mendelssohns Vioolconcert niet van het concertpodium zal verdwijnen. Althans niet in die landen die het kunstwerk buiten politieke beginselen weten te houden.
Jo Juda behaalde een zeer warm succes met zijn voordracht van het overbekende werk. En terecht. De A. O. V. kan zich gelukkig prijzen met een solist als hij. Hij speelde Mendelssohn met temperament, muzikaal, beheerscht en technisch uitstekend. Een violist met een aangeboren viooltalent, een mooien toon en een voortreffelijke opleiding. Stond hem een Stradivarius of een Guarnerius ter beschikking, dan zou zijn spel natuurlijk meer nog tot zijn recht komen. Hij bespeelt een betrekkelijk nog nieuwe viool van Max Möller te Amsterdam, een in zijn soort uitstekend instrument. Maar het spreekt vanzelf dat geen enkel nieuw instrument het tegen een oud kan opnemen en al is het nog zoo goed, een Stradivarius of Guarnerius behooren nu eenmaal tot die meesters, die allen overtreffen die voor of na hen zich op den vioolbouw hebben toegelegd.
Bijzonder mooi speelde Jo Juda het Andante. Zoo gauw laat de violist zich hierin tot zoetelijkheid verleiden. Juda vermeed alle zoetelijkheid zonder in gevoelloosheid te vervallen. Zijn warme voordracht en bovenal zijn muzikale fraseering maakten dit gedeelte tot een waar genot voor den toehoorder. In het laatste gedeelte ging door het snelle tempo het een en ander van het passagespel verloren. Niet overal kwam de solist boven het orkest uit. Spaanderman had den orkestklank misschien nog wat kunnen afdempen. Daarbij blijft het voor de blaasinstrumenten vrijwel onmogelijk met den solist in een zoo snel tempo samen te gaan. Maar tenslotte deed het geen schade aan den totaalindruk. Zeer mooi klonk het zangthema in het eerste deel, dat Juda al dadelijk uitstekend beheerscht inzette. Bijzonder goed klonk de cadens, waarin hij geen rekening met het orkest behoefde te houden en zich geheel vrij kon uitleven als violist. Een prestatie dus, die zeer te waardeeren valt en die, zooals reeds werd vermeld, ook bij het auditorium algemeene erkenning vond.

L. C.