Arnhemsche Courant/Jaargang 134/Nummer 18660/Een Picasso, bijna normaal, deed diplomaat blozen

Uit Wikisource
Een Picasso, bijna normaal, deed diplomaat blozen
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 25 september 1948
Titel Een Picasso, bijna normaal, deed diplomaat blozen. Meer over de expositie te Venetië. II.
Krant Arnhemsche Courant
Jg, nr 134, 18660
Editie, pg [Dag], [2]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Een Picasso, bijna normaal, deed diplomaat blozen

Meer over expositie te Venetië

II.

(Van onze Romeinse correspondent)

      Ik heb één Picasso gezien, die bijna normaal leek, zei een deftig diplomaat in rok tegen eeen dame van middelbare leeftijd, welke met hem deel uitmaakte van de lange stoet van autoriteiten, die met president Einaudi de Biennale kwamen inwijden. Het antwoord was een vernietigende blik, zo vernietigend, dat de diplomaat bloosde, hetgeen diplomaten zelden plegen te doen. Hij had ook eerst de bewuste dame en vooral haar kledij beter moeten opnemen. Zij was niemand minder dan Peggy Guggenheim, de meer dan excentrieke Amerikaanse milliardaire, die haar leven wijd[t] aa[n] het verzamelen van uitsluitend de allermodernste kunstwerken. Voor haar bestaat slechts de kunst van de dag na overmorgen. Het is een waarlijk groot gebaar, dat zij haar rijke collectie per vliegtuig uit Amerika naar Venetië liet komen. Opgesteld in een apart paviljoen bieden deze 136 kunstwerken goede voorbeelden van alle -ismen. Men ziet er cubisme, abstractisme, prunisme, simultaneïsme, constructivisme en daarnaast de andere tendentie, sur-realisme, uitgaande van Kandinsky en voerend tot Dadaïsme. Enerzijds dus de kunst, die alle door de natuur gegeven vormen verwerpend, uit de geest nieuwe „voorwerpen” wil „scheppen”, de rationele, „bovenbewuste” kunst. Anderzijds de kunst, die zich wendt tot het instinctieve leven, het droomleven en het onderbewustzijn; de rede uitschakelend. De Guggenheimcollectie is voor liefhebbers van moderne kunst het heiligste der heiligen, voor de brave burgerman een nachtmerrie, zoals ze hen, juist omdat hij ook in het onderbewuste een brave burgerman blijft, niet beschoren is. Men heeft hem altijd geleerd bij museum- of tentoonstellingsbezoek niets aan te raken en hier zijn „beeldhouwwerken” uit ijzerdraad als het „beweegbare” van de Amerikaan Alex Calder, die pas zin krijgen, wanneer ze in vibratie worden gebracht.

      De schilder, die het best vertegenwoordigd is in deze verzameling, welke zo fel de ernstige crisis belicht van onze hedendaagse cultuur, is de Duitser Max Ernst met negen schilderijen, ontstaan tussen 1919 en 1942. Ernst is één van de pausen van het sur-realisme. Het meest recente van zijn hier tentoongestelde werken „Tegenpaus” genaamd en gedateerd 1942, trekt het meest de aandacht. Naakte figuren, hier en daar omhuld met bizarre, zeewierachtige gewaden in bloedkleur of hel violet, lossen zich op in wanhopig starende paardenkoppen van huid en spieren ontbloot; een blauw geharnast ridder met intacte paardenkop en een maanbelichte vrouw, met groen wier tot haar, omstrikken het ene naakt. Dit droomgebeuren voltrekt zich aan een verlaten zeestrand en de puimsteenbarre rotsbodem is bedekt met kleurige schelpen. Dit alles is, als steeds bij de surrealisten, minutieus en meesterlijk getekend.

      Salvador Dali, Jean Arp, de Belg Paul Delvaux zijn andere surrealisten van de Guggenheim-collectie. Een drietal vroege, „metaphysische” werken van de Chirico geven de oorsprong dier richting aan.

      De abstracte kunst kan men er leren kennen uit drie werken van Piet Mondriaan, twee van Theo van Doesburg, twee van Paul Klee, en verscheidene van minder bekende vertegenwoordigers van dit -isme. Pablo Picasso met zes werken, waarvan twee etsen de „dromen en leugens van Franco” uitbeelden, vormt een verdere attractie van het paviljoen.

      Maar Picasso, die nooit te voren had deelgenomen aan de Venetiaanse „Biennale” leert men veel beter, zelfs vrij volledig, kennen in een speciaal aan hem gewijd paviljoen, naas[t] het hoofdgebouw, waar twee-en-twintig van zijn meest bekende werken verenigd zijn. Picasso, men weet het, is achtereenvolgens de schepper of de belangrijkste exponent geweest van velerlei -ismen en zijn intensieve deelname aan de gebeurtenissen van de dag doen vaak twijfel rijzen aan de zuiverheid van zijn kunstenaarschap. Te zelden zijn in hem de momenten van rust en bezonkenheid, die wij meestal verbinden met het begrip kunst. Maar het is juist deze voorliefde voor het wisselend moment, die maakt dat hij meer dan enig ander levend kunstenaar invloed heeft gehad op zijn jongere tijdgenoten. Als brenger van nieuwe gedachten, bevruchtend genie kan zich niemand met hem meten. Hij schiep het cubisme, het Plasticisme, en thans is het wederom Picasso, die na een korte flirt met het surrealisme, een nieuwe visie geeft op de vormen, zoals de natuur die kent. In 1935 werd Picasso dood verklaard; zijn tijd heette voorbij en het is kort daarop, dat hij met „Guernica” voor het eerst tentoongesteld op de Parijse wereldtentoonstelling, een heel nieuwe richting schiep. De „Nachtelijke visvangst te Antibes” uit 1939 is voor vele jongeren het begin van een nieuwe tijdrekening en naar wij vrezen voor vele ouderen de laatste grijns van een door crises ondermijnde, ineenstortende beschaving. Met dat, in ieder geval belangrijke, stuk, een enkel doek uit de „période rose”, verscheiden werken uit de strijdende periode van het cubisme, de „Guitaar” (Ma Paloma), het „Stierengevecht” van 1934, de „Kat” van 1938 (grandioos van super-kattigheid, dit sluipend roofdier, enkel tanden en klauwen) en tenslotte met het „stilleven” van 1942, waarin een nieuwe op vormen gebaseerde werkelijkheid wordt herschapen, wordt de zaal van Picasso, de centrale zaal der tentoonstelling. Zijn invloed, ten goede of ten kwade, is in heel veel van wat in andere paviljoens wordt tentoongesteld merkbaar.