Bataviaasch Nieuwsblad/Jaargang 15/Nummer 174/Waarzeggerij
‘Waarzeggerij’ door Creusesol |
Afkomstig uit het Bataviaasch Nieuwsblad, donderdag 7 juni 1900, tweede blad, [p. 1-2]. Publiek domein. |
VAN UIT „DIE HAGHE.”
Waarzeggerij.
Evenmin als de meeste lieden, kan ik het met mijzelf maar niet eens worden, wie ik gelooven moet, de geleerden, die zeggen, dat wij in de 20ste eeuw leven of hen, die iemand met allerlei huismiddeltjes voorrekenen, dat wij nog één jaar moeten wachten, alvorens de nieuwe eeuw begint. Tot een van die huismiddeltjes behoort ook het opstapelen van centen. Gij weet wel lezer.... 1, 2, 3, enz. tot en met den hondersten cent... dan hebt gij een gulden, die een eeuw moet voorstellen en dat moet gij 19 malen herhalen! Als gij centen genoeg in huis hebt, kunt gij met wiskunstige zekerheid ter zake u eene eigen overtuiging vestigen. Ik had geen centen genoeg in huis, niet eens in bezit, dus moogt gij het mij niet kwalijk nemen, dat ik naar andere middelen omzag, om tot eene overtuiging te geraken, en ik heb heusch geprobeerd om de beantwoording van het probleem te verkrijgen, door in dit cultuur-centrum, onze onvergelijkelijke, binnenkort weder geweldig stinkende Hofstad, het peil der beschaving, der algemeene ontwikkeling te noteeren.
Aan ’t fietsen, aan de toenemende uitbreiding der feministische beweging, aan de hooge boorden van ’t slungelachtig jeunesse-dorée-geslacht, aan minachting tentoongespreid door ’t mindere volk voor altaar, troon en gevestigd gezag der overheid, zou ik zeggen, wij zitten in de 20ste eeuw. Maar toen is er iets gebeurd, wat mijne overtuiging met zooveel zorg gegrondvest, opnieuw hevig kwam schokken. Lezer, ik heb ontdekt, men gelooft hier in den Haag aan waarzeggerij! men doet aan spiritisme en er bestaat een kring van Occultisten.
Laat mij beginnen met te zeggen, dat ik erg indulgent ben. Ik kan mij voorstellen, dat er honderden met mij op Java, door een Chinees, met behulp van een „glatik”, een rijst-diefje, zich de toekomst lieten voorspellen, maar daarvan waren er zeer velen, die ’t deden om de vertooning van ’t gedresseerde vogeltje te aanschouwen, niet om een tip opgelicht te zien van den sluiër, die den nog niet gekomen tijd bedekt.
Doch hier in den Haag bloeit, dank zij de zeer uitgebreide klandisie, tot in de hoogere kringen zich zelfs uitstrekkende, het beroep, dat in de oudheid ook hoog in aanzien stond, dat van „profetes”. Alleen woont zoo’n gebenedijde vrouw vandaag niet meer in de bijgebouwen van een tempel, niet eens in een fatsoenlijke buurt, maar in een complex van straten, en steegjes, ergens op een onmogelijk bovenhuis, te bereiken langs een gore trap, die in ’t stille avonduur kraakt onder fatsoenlijker en eléganter voetjes, dan men zou verwachten, dat die dáár de beklimming beproeven zouden.
Is de bezitster van zulk een onderdanenpaar eindelijk op ’t portaal aangeland, den slaat haar een pénétrante petroleumgeur tegemoet en als zij klopt aan de vettige deur, met het scheef hangende naambordje, wordt die opengedaan, door een would-be juffrouw nit den burgerstand, die ’t air aanneemt van iemand, die betere dagen gekend heeft.
In ’t vertrek, waar soms ook een ledikant der profetesse staat, ruikt het eigendommelijk naar uiën, de groenten van ’t gepeupel bij uitnemendheid, en het „juffie” dat soms a real lady is, kan beginnen met te consulteeren, la sonnambule extra-lucide, die naar gelang van hare bekwaamheid in ’t zwartste koffiedik, eene rooskleurige toekomst kan lezen, of soms daartoe „met een ei werkt”. Kaarten komen er altijd bij te pas, en ik ken te weinig van die dames om u te kunnen uitleggen, welk verband zij vinden mogen in koffiedik en noodlotsbesluiten. In „koffieboonen” en „naar Holland gaan” heb ik wèleens verband gevonden, ook in „koffie-oogst” en „trouwen per procuratie”. Maar dat is gemakkelijk als men ’t kabbalistisch woord „prijzen” kent. Dientje, de meid, heb ik er met haar wachtmeester naar toe willen sturen om te weten hoe do waarzegster dàt kunststuk volvoerde, maar die twee hebben mij deerlijk teleurgesteld en de zaak niet ernstig behandeld. Dientje was door den krijgsman, die haar ’t hart gestolen had, opgestookt om de „juffrouw” te vragen of zij zóó met een ei kon werken, dat zij ’t uitgebroeid kreeg, alleen, zonder kip, natuurlijk. De juffrouw was daar nijdig om geworden en de conférentie was bijna op ruzie uitgeloopen.
Dientje was er heelemaal van ontdaan.
„Want ziet u, mevrouw, Theunis — zoo heet haar teerbeminde, kan zoo driftig worden en hij heeft de „juffrouw” van alles gezegd; hij heeft haar uitgemaakt voor „meisjesbederfster[”] en „koppelaarster”.
Des middags daarop kwam ik Theunis tegen, en ik heb hem een kwartje in de handen gedrukt en gezegd: „Man, dat is voor jou waar zeggen.” Hij begreep mij dadelijk, salueerde eerbiedig, met een glimlach, die heel oneerbiedig was voor de occultistische wetenschap.
Als nu alle jonge dames, maar met een realistisch gezinden cavalier de toekomstjuffrouw raadpleegden, bleef de zaak een vrij onschuldig genoegen. Maar er zijn voorbeelden genoeg, bijna te veel, dat dames uit den deftigen stand, de waarzegster raadplegen en zich door hare mededeelingen waarlijk doen leiden. En zoo die dames zich geneeren om naar de achterbuurt te gaan, waar dat wijf woont, zoo bestaat er gelegenheid te keuze en keur, om op spiritistische en dergelijk seances, te trachten kennis op te doen van de „onzienlijke dingen.”
Booze tongen beweren, dat seances van magnetiseuses geregelder bezocht worden dan de lessen van de kookschool of de huishoud-school.
O! ja op zich zelf kan dat geen kwaad, om tot onderzoek zulk eene séance te gaan bijwonen. Dientje’s plebejisch grof zenuwgestel zal van zulk eene visite niet lijden, maar wel dat der aristocratische freule, die, de Satan weet hoe, gelooft oprecht en vurig, met overtuiging gelooft, dat er eene occulte wetenschap bestaat, en die door de uitlatingen van ’t bijna verafgode medium eene nieuwe opvatting der Christus-figuur verkrijgt...
„Le Sauveur, consolateur des vieilles filles (de Heiland, als oude jongejuffrouwentrooster). Daar krijgt de dame zelve „transes” van, erger dan een eerste klasse medium.
En niet alle die jonge dames, die studeeren op ’t gebied der klopgeesterij en tafeldans zijn zoo gelukkig eenen grimmigen oom te hebben, die in de Oost voor „klopgeest” gespeeld heeft. „O! oom, het medium wist letterlijk alles!” zei ’t nichtje. „Ook dat jij vandaag nog een mep op je facie zoudt krijgen?... Niet... nu dáár dan!”... en een klinkende muilpeer, overtuigde het nichtje heel gevoelig dat het medium haar voor ’t ondergane gevaar had behooren te waarschuwen.
Zoo’n oom of zijn broeder, de papa der dametjes, die zoo op geesten-gezelschap verzot zijn, gaat ook wel eens, voorzien van een dikken palembangschen rôtan, naar de „magnétiseuse” toe, om die met nadruk te verzoeken, zijne nichtjes- of dochtertjes niet meer op de séances toetelaten. Met eenig gedécideerd optreden, gepaard dan ’t aanbod om als klopgeest optetreden, wanneer oom of papa merkt, dat de meisjes toch komen, wordt zulk een verzoek altijd ingewilligd.
Ik heb nooit te weten kunnen komen of ’t bedrijf van waarzegster of „magnétiseuse” een patent-plichtig en bij de wet geautoriseerd beroep was, maar zelfs in het bevestigende geval is het zeker, dat de dames (sic.) niets zoo zeer vreezen als opzien, schandaal, plotselinge verschijning van ongeroepenen, die meestal nog ongeloovigen zijn... en inmenging van politie of geneesheeren.
De „waarzegsters” verschijnen nu en dan op ’t getuigenbankje aan ’t gerechtshof; dwalen ook wel eens achter de tralies, voor helen b. v. — maar de „magnétiseuse”, die heel vaak eene woning op een deftigen stand bezit en daar hare séances houdt, is veel te slim om niet te begrijpen, dat zij hare occultistische fratsen „fatsoenlijk” moet bedrijven om daaruit eene tamelijk lucratieve broodwinning te maken.
Voor bedrijfskapitaal is noodig, behalve de gemelde woning, 1ste een degelijke kennis van ’s Gravenhage en zijne bewoners, 2de eene ongehoorde dosis brutaliteit, 3de eenige ervaring van menschen en de roerselen van hun hart, 4de ongeveer-beschaafde manieren, 5e een stalen voorhoofd. Eene dame, die dat bijeengekregen heeft, kan haar salon inrichten en bezoek afwachten. Komt er iemand, dan staat hij, dat moet erkend worden, gewoonlijk een oogenblik „perplex”.
Op ’t eerste gezicht ziet er alles deftig genoeg uit.... maar de plaats boven den schoorsteenmantel, eene boetvaardige Magdalena, (die misschien wel de patronesse der dames is), hangt scheef. ’t Sierlijk gebonden boek op de tafel toont vetvlekken, en ligt op een winkelhaak in ’t kleed. Als de magnétiseuse een boek te voorschijn haalt, uit hare bibliotheek, rolt er een groezelig breiwerk van achter een rij boeken, die opschriften dragen, beduidende dat zij allen over de occultistische wetenschap handelen.
Redeneer nu maar, débatteer en démonstreer, een uur lang, tegen eene dame, die plan heeft naar de „magnétiseuse” te gaan... ’t is den moriaan geschuurd. ’t Heet voor de grap, maar den volgenden dag kan zij niet eten, en zenuwoverspanning schijnt ’t gevolg te wezen van omgang met geesten. Heeren zijn er gewoonlijk erg ongevoelig voor. De legende verhaalt van een jongmensch, dat een mooi, jong, vrouwelijk medium, dat heette in „gevoelloosheid” gebracht te zijn, onder de kin streelde. Wat moet hij geschokt geweest zijn, toen de „gevoellooze” hem guitig toelachtte en fluisterde: Nu niet,.... straks!
Ik weet het wel, dat het erg kettersch is, te twijfelen aan occultisme, spiritisme en wat dies
[ tweede blad, 2 ]meer zij. Als ze mij bewijzen, dat er geesten zijn, dan zal ik aannemen, dat alles, dat geklop, getik en alle manifestatiën van geesten afkomstig is.
Maar zoolang de omgekeerde redeneering gevolgd wordt en men zegt: Er wordt geklopt, er wordt getikt, er wordt gemanifesteerd.... dus zijn er geesten, zoolang geloof ik meer aan de bovenaangehaalde legende, dan aan gevoellooze of gevoelvolle mediums, door wier handen of handjes de geesten altijd een keukenmeidenhandje schrijven, en die alleen „intranses” dames half dol van zenuwachtigheid maken.
Jawel,... er zijn meer dingen tusschen hemel en aarde, dan waarvan de mensch ooit in zijne wijsbegeerte gedroomd heeft, maar dat afgestorvenen zich nog met ons, levenden, zouden encanailleeren, dát wil ik niet aannemen.
En voorspellingen dan die uitkomen?
Och! lezer, eene dame, haar naam ben ik vergeten, heeft voorspeld dat op de Parijsche tentoonstelling vele ongelukken zouden voorkomen... Natuurlijk, door de groote haast waarmede gewerkt is, werd maar heel weinig solide afgebouwd. Ieder architect kon nagaan dat er iets zou instorten, wanneer er een opeenhooping van publiek zou plaats vinden. Dat het gezantschap der Zuid-Afrikaansche Republieken geen succes zou hebben in Europa is ook voorspeld... Natuurlijk! Volg de oorlogsberichten met een koel hoofd, als is uw geheele hart der Boeren toegedaan. Lees de buitenlandsche bladen, maar niet met vooringenomenheid, dan weet gij dat geen volk zich om zuivere gevoelskwestiën een oorlog op den hals zal halen, voor eene zaak, die het niet aangaat.
Is er iets bovenaardsch voor noodig om dat te voorspellen? En toch, (moge mijn medium zich vergissen) is dat: waarzeggerij!
7 Mei 1900.