Belgische Grondwet - Titel 9

Uit Wikisource
   Belgische Grondwet   
Titel I. Het Federale België, zijn samenstelling en zijn grondgebied
Titel Ibis. Algemene beleidsdoelstellingen van het federale België, de gemeenschappen en de gewesten
Titel II. De Belgen en hun rechten
Titel III. De Machten
Titel IV. De buitenlandse betrekkingen
Titel V. De financiën
Titel VI. De gewapende macht
Titel VII. Algemene bepalingen
Titel VIII. De herziening van de Grondwet
Titel IX. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

TITEL IX : INWERKINGTREDING EN OVERGANGSBEPALINGEN[bewerken]

I. De bepalingen van artikel 85 zullen voor het eerst toepassing vinden op de nakomelingschap van Z.K.H. Prins Albert, Felix, Humbert, Theodoor, Christiaan, Eugène, Marie, Prins van Luik, Prins van België, met dien verstande dat het huwelijk van H.K.H. Prinses Astrid, Josephine, Charlotte, Fabrizia, Elisabeth, Paola, Marie, Prinses van België, met Lorenz, Aartshertog van Oostenrijk-Este, geacht wordt de in artikel 85, tweede lid, bedoelde toestemming te hebben verkregen.

  • Tot dan blijven de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
  • De grondwettelijke macht van de Koning gaat bij erfopvolging over op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in de rechte lijn, van Z.M. Leopold, Joris, Christiaan, Frederik van Saksen-Coburg, van man op man, volgens eerstgeboorterecht en met altijddurende uitsluiting van de vrouwen en van hun nakomelingschap.
  • De prins die huwt zonder toestemming van de Koning of van hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, verliest zijn recht op de kroon.
  • Hij kan echter in zijn recht worden hersteld door de Koning of door hen die, bij gebreke van de Koning, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet bepaalde gevallen, doch alleen met instemming van beide Kamers.
    • II. Artikel 32 treedt in werking op 1 januari 1995.
    • III. Artikel 125 is van toepassing op de feiten gepleegd na 8 mei 1993.
    • IV. De eerstkomende verkiezingen van de Raden, overeenkomstig de artikelen 115, § 2, 116, § 2, 118 en 119, met uitzondering van artikel 117, vinden plaats op dezelfde dag als de eerstkomende algemene verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers. De daaropvolgende verkiezingen van de Raden, overeenkomstig de artikelen 115, § 2, 116, §2, 118 en 119, vinden plaats op dezelfde dag als de tweede verkiezingen van het Europese Parlement, volgend op de inwerkingtreding van de artikelen 115, § 2, 118, 120, 121, § 2, 123 en 124.
  • Tot de eerstkomende verkiezingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers zijn de artikelen 116, § 2, 117 en 119, niet van toepassing.
    • V. § 1. Tot de eerstkomende algehele vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers blijven, in afwijking van de artikelen 43, § 2, 46, 63, 67, 68, 69, 3°, 70, 74, 100, 101, 111, 151, derde lid, 174, eerste lid, en 180, tweede lid, laatste zin, de hiernavolgende bepalingen van toepassing.
  • a) De federale wetgevende macht wordt gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.
  • b) De Koning heeft het recht de Kamers tegelijk te ontbinden en het ontbindingsbesluit bevat oproeping van de kiezers binnen veertig dagen en bijeenroeping van de Kamers binnen twee maanden.
  • c) De Kamer van volksvertegenwoordigers telt 212 leden en de federale deler wordt verkregen door het bevolkingscijfer van het Rijk te delen door 212.
  • d) De Senaat is samengesteld :
  • 1° uit 106 leden, overeenkomstig artikel 61 gekozen naar de bevolking van elke provincie. De bepalingen van artikel 62 zijn van toepassing op de verkiezing van deze senatoren;
  • 2° uit leden, door de provincieraden gekozen naar verhouding van één senator voor 200 000 inwoners. Elk overschot van ten minste 125 000 inwoners geeft recht op een senator meer. Evenwel benoemt elke provincieraad ten minste drie senatoren.
  • Deze leden mogen niet behoren tot de vergadering die hen kiest, noch daarvan deel hebben uitgemaakt gedurende de twee jaren die voorafgaan aan de dag van hun verkiezing;
  • 3° uit leden, door de Senaat gekozen, in aantal gelijk aan de helft van het getal der senatoren die door de provincieraden zijn gekozen. Is dit een oneven aantal, dan wordt het met een eenheid vermeerderd.
  • Deze leden worden benoemd door de senatoren die met toepassing van 1° en 2° zijn gekozen.
  • De verkiezing van de senatoren te kiezen met toepassing van 2° en 3° geschiedt volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging dat door de wet wordt vastgesteld.
  • Wanneer een senator die door de provincieraad van Brabant werd gekozen, na 31 december 1994 moet worden vervangen, kiest de Senaat een lid met inachtneming van de voorwaarden die in de wet worden vastgelegd. Voor deze wet zijn de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd.
  • e) Om tot senator gekozen te kunnen worden moet men, onverminderd artikel 69, 1°, 2° en 4°, de volle leeftijd van veertig jaar hebben bereikt.
  • f) De senatoren worden gekozen voor vier jaar.
  • g) De ministers zijn in de ene of de andere Kamer alleen stemgerechtigd indien zij er lid van zijn.
  • Zij hebben zitting in elke Kamer en het woord moet hun worden verleend wanneer zij het vragen.
  • De Kamers kunnen de aanwezigheid van de ministers vorderen.
  • h) De Koning kan aan een door het Hof van Cassatie veroordeeld minister of lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering geen genade verlenen dan op verzoek van een van beide Kamers of de betrokken Raad.
  • i) De raadsheren in het Hof van Cassatie worden door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door de Senaat, de andere door het Hof van Cassatie voorgelegd.
  • j) Elk jaar wordt door de Kamers de eindrekening vastgesteld en de begroting goedgekeurd.
  • k) Het Rekenhof legt de algemene staatsrekening, met zijn opmerkingen, voor aan de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat.

§ 2. De artikelen 50, 75, tweede en derde lid, 77 tot 83, 96, tweede lid, en 99, eerste lid, treden in werking vanaf de eerstkomende algehele vernieuwing van de Kamer van volksvertegenwoordigers.


    • VI. § 1. In afwijking van artikel 5, eerste lid, zijn tot 31 december 1994 de provincies: Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Limburg, Luik, Luxemburg, Namen, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen.

§ 2. De eerstvolgende verkiezing voor de provincieraden vindt plaats, samen met de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen, op de tweede zondag van oktober 1994. Voor zover de in § 3, eerste lid, bedoelde wet in werking is getreden worden de kiezers voor de verkiezing van de provincieraden van Vlaams-Brabant en Waals-Brabant diezelfde zondag opgeroepen.

§ 3. De personeelsleden en het patrimonium van de provincie Brabant worden verdeeld tussen de provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant, het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de in de artikelen 135 en 136 bedoelde overheden en instellingen, evenals de federale overheid, op de wijze bepaald door een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid.

  • Na de eerstvolgende vernieuwing van de provincieraden en tot op het tijdstip van hun verdeling worden het gemeenschappelijk gebleven personeel en patrimonium gezamenlijk beheerd door de provincie Vlaams-Brabant, de provincie Waals-Brabant en de in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad bevoegde overheden.

§ 4. In afwijking van artikel 151, tweede lid, worden tot 31 december 1994 de raadsheren in de hoven van beroep en de voorzitters en ondervoorzitters der rechtbanken van eerste aanleg binnen hun rechtsgebied door de Koning benoemd uit twee lijsten van twee kandidaten, de ene door die hoven, de andere door de provincieraden voorgelegd.

§ 5. In afwijking van artikel 156, 1°, omvat het rechtsgebied van het Hof van Beroep van Brussel tot 31 december 1994 de provincie Brabant.