Naar inhoud springen

Bouwkundig Weekblad/Jaargang 38/Nummer 49/Twee moderne uitingen

Uit Wikisource
Twee moderne uitingen
Auteur(s) J.B. van Loghem
Datum 8 december 1917
Titel Twee moderne uitingen
Tijdschrift Bouwkundig Weekblad
Jg, nr, pg 38, 49, 287-288
Brontaal Nederlands
Bron Wikimedia Commons
Auteursrecht Publiek domein

[287]


[...]


TWEE MODERNE UITINGEN.

Ik noem ze tezamen, de brochure van Theo van Doesburg: „de nieuwe beweging in de schilderkunst” en zijn maandblad „de stijl”, want ze ademen één geest, de moderne geest. Het maandblad werd in het Bouwkundig Weekblad reeds besproken door den heer Mieras. Dit is jammer. Hij maakt het zich te gemakkelijk. Hij geeft toe van den inhoud weinig te begrijpen, en toch levert hij kritiek. Waarom zouden wij in verband met uitdrukkingswijzen, die wij anders zouden geven, of die wij ongewoon vinden, niet willen puren den modernen schoonheidsdrang, die in beide werken van van Doesburg tot uiting komt. Waarom niet door den letter heen waardeeren de frischheid, die in de nieuwe gedachten waarneembaar is voor den ernstigen lezer. Bedenken wij, dat de zoekende geest voor onze ontwikkeling belangrijker is, dan hij, die gevonden heeft. Beide werken dragen sterk den stempel van den zoeker. De frischheid doet weldadig aan.
Van Doesburg geeft, wat in alle modernen in beginsel leeft, al is zijn uitingswijze wat eenzijdig. In elk geval is er eenheid tusschen zijn woorden en zijn uitingen als schilder.
Zijn geest is sterk gericht op de ideoplastiek, die volgens zijn woord de eenig ware beelding is. Zeker past de ideoplastiek als schakel in den keten, maar wat wijs-

287


[288]


geerig hoogste denkbaarheid is, moet tevens het eind als kunst beteekenen. Dat van Doesburg dit als beeldend kunstenaar voelt, bewijst hij door de weergave in zijn brochure van een groot aantal reproducties, die zeer sterk phisioplastisch gericht zijn. Door deze reproducties wordt de eenzijdigheid van het woord aangevuld. Zoodoende wordt het geheel aannemelijk en heeft zelfs groote beloften. De ideëele beelding zonder meer is als kunstuiting ondenkbaar. Kunst zal om kunst te blijven door den geest verwerkte natuur moeten blijven en tevens tot de natuur weerkeeren, maar zoodanig, dat de eenheid, die in de natuur slechts sluimert, door de beelding van den kunstenaar tot eenheid wordt.
De ware groote kunst is dus natuur en geest, d. i. physio-ideoplastiek.
Met verlangen zie ik de volgende nummers van „de stijl” tegemoet.
Laten wij niet sceptisch beginnen tegen hen, die het ernstig meenen met de kunst.
De wind draagt wel zorg, dat het kaf vervliegt. Wij behoeven ons daarvoor niet op te blazen.

Ir. J. B. v. Loghem.