Couperus/De Moderne Hoofdzonden/V

Uit Wikisource
>Deel I>

V[bewerken]

... Ik zag een soort van reusachtig kerkkoor, altijd in vlammende Gothiek, alsof vlammen, salamanders en draken waren versteen en verstard in beeldhouwwerk. En in dat koor, zat, op een kolossale troon een schrikwekkend ontzaglijk Wezen, als een Vorst, als een Koning, als een Keizer: hij was gekroond met een Vijfkroon, vermoedelijk symbool van zijn macht over de Vijf Zonden; hij was omplooid in een mantel van Hermelijn; hij droeg een Rijksappel in de ene, een Schepter in de andere hand en een reuzegroot zwaard, dat hem omgord was, lag over zijn knieën. Hij was barbaars verschrikkelijk van gelaat en toen de gordijnen open weken en hij verzichtbaarde, huldigden hem de duizenden en riepen:

`Satan! Satan!! Satan!!'

`Is hij Satan?' vroeg ik, ontzet, aan Bel; maar Bel antwoordde:

`Ja, maar de Zoon van Satan en broeder van de Vier andere Zonden, die allen Satans kinderen zijn: hij heet naar zijn vader ... Kniel nu gauw neêr en bid aan ...'

Maar ik knielde niet neêr en bad niet aan. Vooreerst was ik veel te nieuwsgierig om alles goed te zien en werkelijk, toen ik mij op de tenen rekte, zag ik, dat tal van koningen, eveneens gekroond en gemanteld, geknield lagen rondom Hilario, en zag ik, dat de Zoon Satans op hunne gekromde ruggen zijn voeten geplaatst had, wreed en meêdogenloos.

Wie is hij nog meer dan Satans zoon?' vroeg ik Bel, erg onder de indruk.

`Zie je dat dan niet?' beet Bel, woedend, mij toe. `Wie zoû Satans Zoon anders zijn dan:

`DE HEERSZUCHT'

Ik stond als versteend te staren.

`De Heerszucht!' herhaalde Bel aan mijn oor en te gelijkertijd voelde ik zijn duivelsklauw, gebald tot vuist, in mijn rug als wilde hij mij dwingen te knielen. De Heerszucht, die alle andere vorsten der wereld beheerst! De Heerszucht, in wie zich incarneerden die oude vale, vage Zonden: de Woede en de Trots, èn de Gulzigheid. De Heerszucht, die over alle Zonden heerst!

Werkelijk, ik zag eensklaps ter beide zijden van het koor binnen komen en de twee Eigenzuchten en Imperia met haar draak aan het parelsnoer en Mammon, steeds met de handen gestrekt èn een regen van gouden tientjes uit zijn vingers toverend en ze knielden allen neêr voor hun broeder en bogen hunne ruggen voor zijn voet: zij verdrongen de vorsten der wereld en elkander om 's Heerszuchts voet op hun ruggen te voelen.

`Kniel neêr!' siste Bel mij woedend in het oor en zijn klauwvuist stompte mij onbarmhartig.

`Wat hebben jullie met de Luiheid gedaan?' vroeg ik, schrap op mijn voeten.

`Die konden we niet meer gebruiken!!' raasde Bel nijdig, terwijl het orgelgedaver der tandeknarsingen de kathedraal doordreunde. `Die hebben we in onze moderne tijd ongeschikt verklaard en verbrand of minstens op pensioen gesteld. Wat kon de Luiheid de Heerschzucht dienen? Kniel neêr!!'

En hij stompte mij woeden. Ik weêrstreefde.

`Ik kniel niet neêr, en aanbid niet de Heerszucht, Bel!' riep ik uit. `Want ik ... jou duivelskind, ik ben de Luiheid, de vroegere Hoofdzonde, die jullie niet meer van node hebben in jullie moderne zondige struggle-for-life, en ik ben veel te lui om te heersen, ik verlang niet te heersen: ik had Mammon nog kunnen aanbidden om de mooie Imperia, maar hoger gaan mijn aspiraties niet; voor dat gehuichel blijft mijn luiheid veel te aesthetisch; ik vind huichelen een onschone Zonde, een afschuwelijke Zonde, een weêrzinwekkende Zonde en de Heerszucht - die Vijfde of misschien wel Eerste Hoofdzonde, niet waar - die oefent niets geen bekoring op me: ik koester hem niet in mijn hart; zo als ik je zeg, ik ben veel te lui, ik De Luiheid, de uit jullie demonische kring verstoten Luiheid, en ik vertik het mijn knieën te buigen voor Huichelzucht en voor Heerszucht. Laat me gaan!'

En met een kolossale energie van Luiheid draaide ik me om en vluchtte ... Ik voelde, dat Bel mij bij mijn jas greep; hij scheurde mij de zakken en een stroom van gouden tientjes rinkelde tinkelend over het mozaïek van de vloer en in eens donderde de vreselijke stem van De Heerszucht, Satans Zoon, door de kathedraal:

`Wie vlucht daar en weigert Mij te aanbidden ...?'

Ik zag om ...

Ik zag Bel, op beide scharlaken-omhoosde knietjes neêr gezegen ...

Hij riep, schelletjes, en beverig, de klauwtjes omhoog:

`Allerheerszuchtige Majesteit aller Moderne Hoofdzonden! Het is alleen maar De Luiheid, u weet wel, die van vroeger, die te lui is om ...'

Ik zag De Heerschzucht juist een teken van minachtende genade knikken en vluchtte van daar, terwijl ik mijn laatste tientjes verloor ...


En sedert weet ik, dat ik te ouderwets lui ben om modern zondig te zijn ...


Haagsche Post 28-4-1917