Couperus/De ode/II

Uit Wikisource
Hoofdstuk I De ode door Louis Couperus

Hoofdstuk II

Hoofdstuk III

II

Megaira repte zich heen en Kallirhoë, toen zij haar melk gedronken, zich vermomd had, wipte het huis uit. Buiten grauwde de morgen nog en maar even, aan de toppen der hoogste pijnen van den Kronosheuvel, gloorde de eerste schijn. Slechts enkele feestgenooten liepen reeds den Alfeïos langs, zeker zoo ongeduldig als Kallirhoë zelve gebleken was. Nu liep zij mede, aan den boord van den stroom, den heuvel af, naar de poort, die leidde ter Groote Feestplaats ... Olympia! Zij was in heilig Olympia! Het was zoo vreemd ... Zij, een vrouw, en hetaire, zij van in heiligs Olympia! Zij zag er uit als een jongen van zestien jaar, met haar korte, bruine haar los om de wangen, met haar eenvoudigen jongens-chitoôn, met haar witte sandalen, gesnoerd tot om de kuiten. Zij voelde zich vol dartelheid, vol genot dit te hebben gewaagd, alleen om straks Xenofon te zullen zien worstelen, springen en met den diskos werpen, Xenofon van Korinthe, Xenofon, de Oligethide ... Xenofon, die nooit haar minnaar geweest was, maar dien zij beminde, o beminde, naar wien zij verlangde, o verlangde ...!

Plotseling stond zij stil. Hier aan den voet van den Kronosheuvel lag, bijna vierkant ommuurd, als een stad, de heilige Altis uitgespreid, de heilige Haag van Olympia ... En zij gevoelde het in éenen - zoo als Megaira het haar had gezegd: hier heerschte niet Afrodite ...! En toch, en juist ... hier zweefde en weefde, in dien vroegen morgen, als een atmosfeer van goddelijkheid ...! Dit was een plek der goden ... Olympia! Dit was van Zeus en van Herakles ... maar niet van Afrodite, hoe de gouden godin zoo wel Zeus als Herakles zelve eenmaal had kunnen beheerschen. Dit Olympia, dit was niet van de Liefde! De streng mannelijke kuischheid - Kallirhoë voelde het wel - weefde hier deze frissche, versterkende atmosfeer van den morgen, die dezen derden dag der Olympia voor-af ging. Dit was niets voor vrouwen! Zij beefde bijna, naderde de poort: zij kruiste een paar feestgenooten, die liepen haar voorbij, den heuvel op, dien zij afliep, opgewonden sprekende over de wedrennen van den vorigen dag en over den overwinnaar, wien de olijftake, geplukt van Herakles's eigenen heiligen boom was gereikt ... Olympia! Was zij te Olympia? Zij kon het bijna niet werkelijkheid denken. Zoo zij ontdekt werd, zij een hetaire uit Korinthe, zouden zij haar weg jagen, steenigen, omdat zij hierheen had durven komen? Te Olympia, het heiligdom der Helleensche Mannelijkheid, de Tempel der Eeredienst van het Mannelijke Lichaam, om de schoonheid en de kracht van dat Lichaam, om de zuivere essentie van die Kracht en die Schoonheid en waar geen plaats was voor zelfs de minste ideer van Liefde: Liefde, die toch aanvult Kracht en Schoonheid tot Harmonie??

O zeker, zij gevoelde het wel, de hetaire uit Korinthe, die, in de gesprekken met hare minnaars over die ideële dingen, tijdens de viooldoorgeurde banketten, veel gehoord had en begrepen van Liefde, van Schoonheid, van Kracht. Zij gevoelde het wel, nu zij, met het doorbreken van de zon, even stil staande, geheel de heilige Altis voor zich zag liggen met hare blanke tempels en portieken óp rozigende in het jonge licht. Heilig en toch alleen der eeredienst van het lichaam gewijd, maar dit zelve beschouwd als een heiligheid, die geëerd werd met kuische zorgen. Daar lag voor haar blik de Feestplaats en naar het Oosten strekte zich het Stadion uit tusschen de breede wallen, waarop de toeschouwers dra zouden krioelen. Rechts begreep Kallirhoë en Zeus-tempel te zien, tusschen die eikenboomen het Pelopeion - den tempel van Pelops, die volgens de mythe hier zich, mennende het vierspan, gemeten had met Oinomaos, den vader van Hippodameia, die hij beloofd had wien hem in den wedren zoû overwinnen. Verder schemerde het oeroude Heraion, de oeroude Hera-tempel. Buiten de Altis, naar den Kladeos toe, stroomend tusschen hoog riet in het Westen, ried de weidende blik van Kallirhoë de Palaistra en het Gymnasion.

En tusschen de lange, blanke, zuilenrijke rijen der groote gebouwen en vierkante of langwerpige ruimten, liggende tusschen het donkere groen der eiken of het zilverwemelende grijs der olijven, waren de vele altaren te onderscheiden: het kolossale, ellipsvormige Altaar van Zeus zeer duidelijk in het midden van het Feestplein zichtbaar, omringd door een priesterschaar, die er het offer van den dag bracht, een jonge stier blank en zonder vlak. Van overal stroomden saamen de feestgenooten, koortsig en opgewonden van gesprek en gebaar, wriemelden zij tusschen de zuilen der portieken, terwijl het meer en meer goudene licht over het witte marmer en stuc te gloeien en gulden begon in dit eerst uur van den dag, die zoû stralend zijn ... En Kallirhoë aarzelde langer niet en de Feestpoort binnen getreden, mengde zij zich met de menigte, die al woelde om den reusachtigen bronzen stier, het geschenk, dat de Eretriërs Zeus te Olympia hadden gewijd en wiens machtige kop als een felle vonk aangloeide tegen de al blauwe lucht, of het groene loover der eikenboomen, of het blanke stuc van den Tempel. Zoo vroeg was zij dus hier? ... Hoe ook, opletten deed men haar niet; zij vermannelijkte haar gang en poogde verder alle blikken te ontwijken en zich geheel te mengen en te verliezen met allen tusschen wie zij was. Een jongen, een zestienjarige jongen ... meer was zij niet en wilde zij niet zijn. En werkelijk, daar kwamen reeds de athleten aan; zij hadden in het Buleuterion den eed afgelegd en tusschen de Hellanodiken naderden zij, terwijl de menigte juichende voor hen week. Het woordewisselde en gebaarde alles druk met elkaâr, zoowel de menigte als de athleten zelve, en één oogenblik gevoelde Kallirhoë heel alleen ... En zij durfde niet tot een naast zich het woord richten, bang dat men, om hare stem, haar als een vrouw zoû herkennen, bang ook om te veel gedrang dich op zich: een mannehand zoû onwillekeuige, verrassend vrouwelijk haar lichaam aanvoelen in het omstuimig aandringen en duwen op elkaâr. Daarom poogde zij op het hooge voetstuk van den bronzen stier weg te kruipen en verborg zij zich bijna onder de machtige pooten, om de athleten te zien naderen en haar kort gelokt jongenskopje deed er niet vreemd tusschen de andere jongenskoppen, die tusschen de stierepooten keken, als zij keek ...