Naar inhoud springen

Couperus/De ode/VII

Uit Wikisource
Hoofdstuk VI De ode door Louis Couperus

Hoofdstuk VII

Hoofdstuk VIII

VII

Dadelijk woelden de duizenden Hellenen over de wallen door eenen. Als verzwolgen werd Kallirhoë tusschen alle die mannen en tusschen hare eigen vreugde. Tot een immense vreugde zwol het enthoeziasme op. Want de wedloop, die was geloopen, zoû slechts het eerste gedeelte zijn van het Pentathlon, waarvoor deze jonge mannen zich hadden aangegeven. Was het Pankration slechts de tweevoudige strijd van worstelen en vuistgevecht, het Pentathlon zoû zijn de vijfvoudige wedstrijd in loopen, springen, diskos-werpen, en daarbij nog vuist- en worstelkamp. Het was de belangrijkste wedstrijd, die zoû worden gestreden zoû worden gestreden, die persoonlijk den overwinnaar nog meer eere bracht dan de toch zo belangrijke ren met het vierspan, waar zoo veel eere toe ging naar de schoone, vurige paarden, terwijl aanzienlijke mededingers - koningen zelfs van Sicilië: Hiëron en Theron - hunne menners kozen, die hun de eere behaalden. Maar in het Pentathlon - de beroemde vijfvoudige strijd - deelde de overwinnaar met niets en niemand de glorie der overwinning, was geheel die overwinning om zijn eigen deugd ...

Het woelde en krioelde over de wallen. De athleten, in de balsemkamers, werden na den wedloop gewreven en gezalfd en de toeschouwers, in de ontroering die om Xenofons zege hen doortrilde, spraken druk, gebaarden heftig, deinden, drongen heen en weêr. Daar zag Kallirhoë weêrom den man, die haar, naar zij meende, met begeerte had aangezien, met wien zij gesproken had en die haar weêr poogde te naderen: zij ontweek hem, glipte hier en daar dwars door het gedrang; toen zij omzag, was zij hem ontweken en wel tevreden daarom ... De zon was stralend gestegen, de hemel blauwde dieper, bouwde een etherische welving van eindeloos blauw over Olympia heen; opwiekende bries woei reinheid aan van louter lucht doormengd met zachten geur, Kallirhoë meende van rozen ... Maar rozen waren niet te Olympia en omdat de bries verwoei, dacht Kallirhoë niet langer aan den geur, die hij mede voerde ... Groeiend ongeduld deed vele toeschouwers zich opstellen langs de balustrade der wallen hoewel de verpoozing voor de athleten nog duurde, terwijl aan de altaren, op gelijke afstand tusschen de pijlers, talrijke priesters de reukoffers brachten; de walmen sluierden lichtelijk omhoog, verkrinkelden in het azuur en een drukke menigte, trappen afgedaald, zwermde over de Feestplaats en om het Altaar van Zeus, dat de priesterschap voort ging te bedienen met het brandende, rookende offer; zware vetgeur vermengde zich met fijnere wierooken tot een aroma, dat aan epische hexameters denken deed en onwillekeurig een Homeriesch vers deed murmelen ...