Da Costa/De barre rots
Uiterlijk
< Da Costa
← Stilte | Da Costa's Kompleete Dichtwerken (1876) door Da Costa | De hulk van staat → |
Uitgegeven in 's-Gravenhage door D. A. Thieme. |
[ 655 ]
DE BARRE ROTS.
Met het hoofd in de wolken,
den voet in de kolken,
staat by golvengeklots
naakt en eenzaam de rots
Te vergeefs op zijn toppen
zijgen morgendaauwdroppen!
Te vergeefs ziet de maan
lieflijk starend hem aan!
En geen zomerluchtzwoelte
en geen avondwindkoelte
vermag iets op den aart
van het ijskoud gevaart’
waar zich bloemen noch bladen moschgroen op toonen,
en geen plant wordt gezien,
om des kruidkenners vlijt met een schat te beloonen,
of den zeemeeuw een nest voor zijn jongen te biên!
den voet in de kolken,
staat by golvengeklots
naakt en eenzaam de rots
Te vergeefs op zijn toppen
zijgen morgendaauwdroppen!
Te vergeefs ziet de maan
lieflijk starend hem aan!
En geen zomerluchtzwoelte
en geen avondwindkoelte
vermag iets op den aart
van het ijskoud gevaart’
waar zich bloemen noch bladen moschgroen op toonen,
en geen plant wordt gezien,
om des kruidkenners vlijt met een schat te beloonen,
of den zeemeeuw een nest voor zijn jongen te biên!
Sombre steenrots! de lente keert werder,
’t dorre veld wordt bestrooid,
wordt bekleed, wordt getooid, —
maar op u blikt zy vruchteloos neder!
op uw kruin past, voor krans
een verhevener glans.
Zy liepen u aan,
met schelden en slaan,
met schuimende woede! Maar zouden zy ’t winnen?
Of ook over u heen heel haar menigte gaat,
zy breken, — gy staat.
Zy breken, zy wijken,
van veêrkracht beroofd.
Daar verheft gy het hoofd;
statig ziet men het prijken
met paarlen van ’t zeenat, met edelgesteent’
als van ziltige tranen by ’t zonlihct geweend.
’t dorre veld wordt bestrooid,
wordt bekleed, wordt getooid, —
maar op u blikt zy vruchteloos neder!
op uw kruin past, voor krans
een verhevener glans.
[ 656 ]
’k Zag een leger van golven den aanval beginnenZy liepen u aan,
met schelden en slaan,
met schuimende woede! Maar zouden zy ’t winnen?
Of ook over u heen heel haar menigte gaat,
zy breken, — gy staat.
Zy breken, zy wijken,
van veêrkracht beroofd.
Daar verheft gy het hoofd;
statig ziet men het prijken
met paarlen van ’t zeenat, met edelgesteent’
als van ziltige tranen by ’t zonlihct geweend.
Dus ook menig in God vastgeworteld gemoed!
wen der tegenheên vaak overstelpende vloed
voor een oogenblik tijds is geweken,
zij de bloesem van vroegere weelde vergaan,
zij ’t voor altijd op aard met vreugde gedaan,
voel’ zich ’t hart by herhaling nog breken; —
toch verheft zich in vrede de geest naar omhoog,
by den daauwdrop der smeltende smart in het oog,
en men beurt uit ons wereldsch gewemel,
als die eenzame rots
uit het golvengeklots,
naakt maar blinkend de kruin op ten hemel.
wen der tegenheên vaak overstelpende vloed
voor een oogenblik tijds is geweken,
zij de bloesem van vroegere weelde vergaan,
zij ’t voor altijd op aard met vreugde gedaan,
voel’ zich ’t hart by herhaling nog breken; —
toch verheft zich in vrede de geest naar omhoog,
by den daauwdrop der smeltende smart in het oog,
en men beurt uit ons wereldsch gewemel,
als die eenzame rots
uit het golvengeklots,
naakt maar blinkend de kruin op ten hemel.
Naar ’t Engelsch.
1851.