Naar inhoud springen

Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage/Jaargang 245/Nummer 123/De Anderen

Uit Wikisource
De Anderen
Auteur(s) U.
Datum Donderdag 25 mei 1916
Titel Kunst en Wetenschap. De Anderen.
Krant Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage
Jg, nr 245, 123
Editie, pg [Dag], eerste blad, [1]
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Kunst en Wetenschap.

De Anderen.

      In de kunstzalen d’Audretsch aan de Hoogewal houdt de 24 Maart j.l. opgerichte vereeniging van beeldende kunstenaars „De Anderen”, hare eerste tentoonstelling van werken der leden.
      Deze Anderen willen vormen „een groep stijlbewusten, welke een plaats zoeken voor een zuivere, zelfstandige beeldende kunst”. Beeldende kunst wel te onderscheiden dus van afbeeldende kunst, zooals zij het schilderen heeten, gelijk dit tot dusver alleen geschiedde en waarbij volgens hen de natuur wordt gecoipieerd.
      Zij daarentegen spreken van schilderen als het noteeren met kleur en vorm van de gewekte ontroering. „Een roos behoort in een schilderstuk niet thuis, evenmin een schouder en dier of plant”, schreef een der hunnen, de heer Theo van Doesburg. „Zoodra echter de innerlijke waarneming, bij ’t zien van een roos, dier op plant ontstaan, een beeldende vorm aanneemt, ontstaat beeldende kunst”.
      Maar, zeggen zij er dadelijk bij: om schilderkunst als beeldende kunst te genieten, moet men.... „beeldend, dat is aesthetisch zien”, terwijl het groote publiek tot dusver slechts „optisch” zag en zich hierbij dus zal hebben los te maken van de traditie.
      Inderdaad zulk een reserve is niet bepaald overbodig, want wie hun werk zou willen gaan zien, zooals men zich plaatst voor schilderstukken van oudere meesters, zal zich wellicht afvragen „wordt er nu een loopje met me genomen, of moet zulk kleurengemodder werkelijk hooge kunst verbeelden”. En te verwonderen valt dit dan niet, waar deze modernisten bij de uitbeelding van een innerlijke ontroering in niets dan kleur en vorm, het onderwerp als voorwerp absoluut negeeren, zoodat het optisch-ziende oog (?) slechts een willekeurig verf-geflodder waarneemt.
      Intusschen moge men bedenken, dat zooals met alles het ook hier gaat en iets nieuws, dat vreemd is, al spoedig de spotlust opwekt. Eerst de tijd zal ons kunnen leeren of de verschillende nieuwere richtingen in de schilderkunst al of geen recht van bestaan hebben en het gaat niet aan ook den ernstigen onder de jongeren, een eerlijk streven en zoeken naar het scheppen van zulk een beeldende kunst te ontzeggen, óók al is het dan zeer goed mogelijk, dat er onder deze nieuweren valsche profeten dwalen, die inderdaad een loopje met het publiek trachten te nemen.
      Onbevooroordeeld moeten we ons voor dit werk open stellen en er in trachten door te dringen; of dit altijd lukken zal, is dan een tweede.
      Zeker is het, dat er onder het werk op deze expositie — waarvoor de heer Van Doesburg een korte inleiding in brochure-vorm schreef — enkele fraaie stukken voorkomen, die treffen door pakkende kleurmengingen en tintenvloeiing.
      Zeer opmerkenswaard is ook hoe de kleurfantasieën en ver-beeldingen van zuster Bertha de Boer als No. 71, No. 72 (geestelijke geboorte), No. 74 (zachtmoedig en rein van hart), herinneren bijvoorbeeld aan Theosofische afbeeldingen van gedachtevormen en andere geestelijke kleurindrukken.
      Naast de ijlheid van dit werk doet onbegrijpelijk, veel grover No. 49 (parfum) een kleurweergave door Louis Saalborn; mooier geslaagd schijnt mij van dezen schilder La Cathédrale engloutie No. 41.
      Even aan Japansche vlakversiering doen de pastelteekeningen Nos. 1 en 2 van Th. Denier denken.
      Van Joh. Tielens trof mij het misschien minder „moderne” No. 51, Lentesluimering, in zoo week-teere tinten van zoete mijmering, ook zijn krachtiger Offervuur, No. 52 en zijn kleurverbeelding van Avondstemming.
      Behalve werk van Laurens van Kuik, dat mij, laat ik maar zeggen, wat àl te fantastisch voorkomt, bevat deze tentoonstelling nog stukken van Theo van Doesburg, waarvan enkelen zeer aan het kubisme herinneren, alsook van D. P. Duursma, (vrouwenkoppen, batikwerk), van Ph. Fokkens, Er. Wichman en mevrouw A. Wegarif—Gravenstein. Van deze laatste alleen batikwerk, waaronder van zeer mooie teekening en kleurcombinatie.

U.