Origineel
|
Vertaling
|
Szene 4
Die Szene verwandelt sich, nur in umgekehrter Weise, wie zuvor; die Verwandlung führt wieder an den Schmieden vorüber. Fortdauernde Verwandlung nach oben. Schließlich erscheint wieder die freie Gegend auf Bergeshöhen wie in der zweiten Szene; nur ist sie jetzt noch in fahle Nebel verhüllt, wie vor der zweiten Verwandlung nach Freias Abführung. Wotan und Loge, den gebundenen Alberich mit sich führend, steigen aus der Kluft herauf.
|
Scène 4
Het toneel verandert nu weer in omgekeerde richting, waarbij weer de smidse wordt gepasseerd.Het verandert verder zoals hiervoor. Ten slotte komen we weer op de vrij ruimte op de berghelling, zoals in de tweede scène, maar die is nu in nevel gehuld, zoals vóór de tweede scènewisseling, na het wegvoeren van Freia. Wotan en Loge komen met de gebonden Alberich omhoog uit de kloof.
|
LOGE
Da, Vetter, sitze du fest!
Luge Liebster, dort liegt die Welt,
die du Lungrer gewinnen dir willst:
welch Stellchen, sag',
bestimmst du drin mir zu Stall?
er schlägt ihm tanzend Schnippchen
|
LOGE
Zo vriendje, jij zit vast!
Leugenaar, daar ligt de wereld
Die jij luiaard wilt beheersen:
Vertel eens, welk plekje
Zou je mij daarin hebben toegedacht?
hij neemt hem dansend in de maling
|
ALBERICH
Schändlicher Schächer! Du Schalk! Du Schelm!
Löse den Bast, binde mich los,
den Frevel sonst büßest du Frecher!
|
ALBERICH
Schandelijke boef, schalk, schelm!
Maak het touw los en laat me vrij.
Anders zul je zwaar boeten voor je brutaliteit.
|
WOTAN
Gefangen bist du, fest mir gefesselt,
wie du die Welt, was lebt und webt,
in deiner Gewalt schon wähntest,
in Banden liegst du vor mir,
du Banger kannst es nicht leugnen!
Zu ledigen dich, bedarf 's nun der Lösung.
|
WOTAN
Jij bent gevangen en vastgebonden
Zoals jij je voorstelde met de wereld te doen
Als die voor jouw voeten had gelegen.
Nu lig jij gebonden aan mijn voeten.
Bangerik, je kunt het niet ontkennen.
Om vrij te komen hoef je alleen maar het losgeld te betalen
|
ALBERICH
O ich Tropf, ich träumender Tor!
Wie dumm traut' ich dem diebischen Trug!
Furchtbare Rache räche den Fehl!
|
ALBERICH
O ellendeling, ik de dromende dwaas,
Ik vetrouwde op de bedriegelijke dief!
Een vreselijke wraak zal op het misdrijf volgen.
|
LOGE
Soll Rache dir frommen,
vor allem rate dich frei:
dem gebundnen Manne
büßt kein Freier den Frevel.
Drum, sinnst du auf Rache,
rasch ohne Säumen
sorg' um die Lösung zunächst!
er zeigt ihm, mit den Fingern schnalzend, die Art der Lösung an
|
LOGE
Zin jij nu op wraak?
Dan zul je je eerst vrij moeten kopen.
Wie vrij is betaalt niets aan iemand die gebonden is.
Dus als je wraak wilt nemen,
Zorg dan maar snel
Voor het losgeld.
Knippend met de vingers duidt hij op het losgeld
|
ALBERICH barsch
So heischt, was ihr begehrt!
|
ALBERICH boos
Zeg maar wat je wilt!
|
WOTAN
Den Hort und dein helles Gold.
|
WOTAN
Je spaarpot en je goudschat.
|
ALBERICH
Gieriges Gaunergezücht!
für sich
Doch behalt' ich mir nur den Ring,
des Hortes entrat' ich dann leicht;
denn von neuem gewonnen
und wonnig genährt
ist er bald durch des Ringes Gebot:
eine Witzigung wär 's,
die weise mich macht;
zu teuer nicht zahl' ich,
lass' für die Lehre ich den Tand.
|
ALBERICH
Lelijke dievenbende!
terzijde Maar de ring houd ik voor mezelf,
ik kan dan makkelijk afstand doen van de schat,
want die maak ik dan nieuw, vrolijk groeiend
door de kracht van de ring.
Het is een waarschuwing die mij wijs maakt.
Ik heb niet te veel voor de les betaald,
hoewel ik daarvoor het goud moet verliezen.
|
WOTAN
Erlegst du den Hort?
|
WOTAN
Kom je met de schat?
|
ALBERICH
Löst mir die Hand, so ruf' ich ihn her.
Loge löst ihm die Schlinge an der rechten Hand. Alberich berührt den Ring mit den Lippen und murmelt heimlich einen Befehl.
Wohlan, die Nibelungen rief ich mir nah'.
Ihrem Herrn gehorchend, hör' ich den Hort
aus der Tiefe sie führen zu Tag:
nun löst mich vom lästigen Band!
|
ALBERICH
Maak mijn hand los, dan zal ik hem halen.
Loge maakt het touw aan zijn rechterhand los. Alberich beroert de ring met zijn lippen en mompelt heimelijk een bevel.
Zie, ik roep de Nibelungen hierheen.
Op bevel van hun heer,
komen ze uit het donker in het daglicht met het goud.
Maak nu deze boeien los!
|
WOTAN
Nicht eh'r, bis alles gezahlt.
Die Nibelungen steigen aus der Kluft herauf, mit den Geschmeiden des Hortes beladen. Während des Folgenden schichten sie den Hort auf.
|
WOTAN
Pas als alles betaald is.
De Nibelungen komen uit de diepte en hebben de goudschat bij zich. Tijdens de volgende woorden stapelen ze het goud op.
|
ALBERICH
O schändliche Schmach!
Daß die scheuen Knechte
geknebelt selbst mich ersch'aun!
zu den Nibelungen
Dorthin geführt, wie ich's befehlt'!
All zu Hauf schichtet den Hort!
Helf' ich euch Lahmen?
Hieher nicht gelugt!
Rasch da, rasch!
Dann rührt euch von hinnen,
daß ihr mir schafft!
Fort in die Schachten!
Weh' euch, find' ich euch faul!
Auf den Fersen folg' ich euch nach!
er küßt seinen Ring und streckt ihn gebieterisch aus. Wie von einem Schlage getroffen, drängen sich die Nibelungen scheu und ängstlich der Kluft zu, in die sie schnell hinabschlüpfen
Gezahlt hab' ich;
nun laßt mich zieh'n:
und das Helmgeschmeid',
das Loge dort hält,
das gebt mir nun gütlich zurück!
|
ALBERICH
O schandelijke smaad!
Dat mijn eigen knechten moeten zien
hoe ik gekneveld ben.
tot de Nibelungen
Leg het daar, op mijn bevel!
De hele goudschat op een stapel.
Dwazen, moet ik jullie helpen?
Nee, kijk maar niet naar mij.
Sneller! Schiet op!
En dan snel weer terug naar huis,
aan het werk in de smidse.
En als ik lijntrekkers vind,
dan zullen ze ervan lusten!
Hij kust de ring en steekt hem bevelend uit. Als door de bliksem getroffen rennen de Nibelungen weer angstig in de richting van de kloof, waarin ze snel verdwijnen.
Alles is geteld, laat mij nu gaan.
En die gesmede helm, die Loge daar heeft,
geef mij die weer vriendelijk terug.
|
LOGE den Tarnhelm zum Horte werfend
Zur Buße gehört auch die Beute.
|
LOGE gooit de Tarnhelm op de stapel
Bij de boete hoort ook de buit.
|
ALBERICH
Verfluchter Dieb!
leise Doch nur Geduld!
Der den alten mir schuf, schafft einen andern:
noch halt' ich die Macht, der Mime gehorcht.
Schlimm zwar ist's, dem schlauen Feind
zu lassen die listige Wehr!
Nun denn! Alberich ließ euch alles:
jetzt löst, ihr Bösen, das Band.
|
ALBERICH
Vervloekte dief!
terzijde Maar wacht even!
Degene die de oude helm voor me maakte, maakt weer een nieuwe.
Ik heb nog steeds de macht, waaraan Mime gehoorzaamt.
Het zou slecht zijn de listige vijand
Mijn verweermiddel te geven.
Goed dan! Alberich heeft alles gegeven!
Dus, schavuiten, maak de boeien los!
|
LOGE zu Wotan
Bist du befriedigt? Lass' ich ihn frei?
|
LOGE tegen Wotan
Vind je het goed dat ik hem losmaak?
|
WOTAN
Ein goldner Ring ragt dir am Finger;
hörst du, Alp?
Der, acht' ich, gehört mit zum Hort.
|
WOTAN
Hij heeft nog een gouden ring aan zijn vinger;
hoor je dat, dwerg?
Die, vind ik, hoort ook bij de buit.
|
ALBERICH entsetzt
Der Ring?
|
ALBERICH ontzet
De ring?
|
WOTAN
Zu deiner Lösung mußt du ihn lassen.
|
WOTAN
Voor je bevrijding zul je hem moeten afstaan.
|
ALBERICH bebend
Das Leben, doch nicht den Ring!
|
ALBERICH bevend
Mijn leven, maar niet de ring!
|
WOTAN heftiger
Den Reif' verlang' ich,
mit dem Leben mach', was du willst!
|
WOTAN heftiger
De ring wil ik hebben,
wat je met je leven doet, maak je zelf maar uit!
|
ALBERICH
Lös' ich mir Leib und Leben,
den Ring auch muß ich mir lösen;
Hand und Haupt, Aug' und Ohr
sind nicht mehr mein Eigen,
als hier dieser rote Ring!
|
ALBERICH
Pas als ik mijn lichaam en leven verlies,
zal ik de ring afstaan.
Hand en hoofd, oog en oor
zijn niet meer van mij
dan deze gouden ring!
|
WOTAN
Dein Eigen nennst du den Ring?
Rasest du, schamloser Albe?
Nüchtern sag',
wem entnahmst du das Gold,
daraus du den schimmernden schufst?
War's dein Eigen, was du Arger
der Wassertiefe entwandt?
Bei des Rheines Töchtern hole dir Rat,
ob ihr Gold sie zu eigen dir gaben,
das du zum Ring dir geraubt!
|
WOTAN
Noem jij de ring jouw eigendom?
Je kletst, schaamteloze dwerg.
Zeg mij een eerlijk,
Van wie heb je het goud gestolen
waaruit je dit glimmertje maakte?
Was het van jou, wat jij, schavuit,
uit de waterdiepte hebt gehaald?
Ga eens aan de Rijndochters vragen
of ze jou het goud gegeven hebben,
of dat je ze de ring ontstolen hebt!
|
ALBERICH
Schmähliche Tücke! Schändlicher Trug!
Wirfst du Schächer die Schuld mir vor,
die dir so wonnig erwünscht?
Wie gern raubtest
du selbst dem Rheine das Gold,
war nur so leicht
die Kunst, es zu schmieden, erlangt?
Wie glückt es nun dir Gleißner zum Heil,
daß der Niblung, ich, aus schmählicher Not,
in des Zornes Zwange,
den schrecklichen Zauber gewann,
dess' Werk nun lustig dir lacht?
Des Unseligen, Angstversehrten
fluchfertige, furchtbare Tat,
zu fürstlichem Tand soll sie fröhlich dir taugen,
zur Freude dir frommen mein Fluch?
Hüte dich, herrischer Gott!
Frevelte ich, so frevelt' ich frei an mir:
doch an allem, was war,
ist und wird,
frevelst, Ewiger, du,
entreißest du frech mir den Ring!
|
ALBERICH
Lelijke boeven! Schandelijke bedriegers!
Geven jullie, schurken, mij de schuld,
voor het misdrijf dat je zelf wenst?
Hoe graag roofde je niet zelf
het goud uit de Rijn,
als je de kennis had gehad
om het te smeden?
Wat komt het jullie goed uit
dat de Nibelung, ik, uit smadelijke nood,
gedwongen door de toorn
de vreselijke toverkracht verwierf
waarvan het resultaat je nu vrolijk toelacht.
De onzalige, door angst verwonde,
vloekwaardige, vreselijke daad,
de manier zijn om vrolijk de ring te verwerven?
Zal mijn ongeluk voor jullie een zegen zijn?
Pas op, heersende God.
Heb ik iets misdreven, dan was dat tegen mezelf,
maar jij misdrijft tegen allen
die waren, zijn en zullen zijn
als je mij brutaal mijn ring ontneemt!.
|
WOTAN
Her der Ring! Kein Recht an ihm
schwörst du schwatzend dir zu.
er ergreift Alberich und entzieht seinem Finger mit heftiger Gewalt den Ring.
|
WOTAN
Hier die ring! Hij heeft er geen recht op
ondanks al zijn geklets.
Hij grijpt Alberich en trekt de ring met geweld van zijn vinger.
|
ALBERICH gräßlich aufschreiend
Ha! Zertrümmert! Zerknickt!
Der Traurigen traurigster Knecht!
|
ALBERICH vreselijk schreeuwend
Ha! Verslagen! Vernietigd!
De treurigste van de treurige slaven!
|
WOTAN den Ring betrachtend
Nun halt' ich, was mich erhebt,
der Mächtigen mächtigsten Herrn!
er steckt den Ring an
|
WOTAN bekijkt de ring
Nu bezit ik wat mij verheft,
de machtigste der machtige heren.
Hij steekt de ring aan zijn vinger
|
LOGE
Ist er gelöst?
|
LOGE
Is hij nu vrij?
|
WOTAN
Bind' ihn los!
|
WOTAN
Maak hem los!
|
LOGE löst Alberich vollends die Bande
Schlüpfe denn heim!
Keine Schlinge hält dich:
frei fahre dahin!
|
LOGE maakt de boeien van Alberich los
Sluip nu naar huis,
niets houdt je meer tegen.
Vrij, scheer je weg!
|
ALBERICH sich vom Boden erhebend
Bin ich nun frei? mit wütendem Lachen Wirklich frei?
So grüß' euch denn
meiner Freiheit erster Gruß! -
Wie durch Fluch er mir geriet,
verflucht sei dieser Ring!
Gab sein Gold mir Macht ohne Maß,
nun zeug' sein Zauber Tod dem, der ihn trägt!
Kein Froher soll seiner sich freun,
keinem Glücklichen lache sein lichter Glanz!
Wer ihn besitzt, den sehre die Sorge,
und wer ihn nicht hat, den nage der Neid!
Jeder giere nach seinem Gut,
doch keiner genieße mit Nutzen sein!
Ohne Wucher hüt' ihn sein Herr;
doch den Würger zieh' er ihm zu!
Dem Tode verfallen, feßle den Feigen die Furcht:
solang er lebt, sterb' er lechzend dahin,
des Ringes Herr als des Ringes Knecht:
bis in meiner Hand den geraubten wieder ich halte! -
So segnet in höchster Not
der Nibelung seinen Ring!
Behalt' ihn nun,
lachend hüte ihn wohl:
grimmig meinem Fluch fliehest du nicht!
er verschwindet schnell in der Kluft. Der dichte Nebelduft des Vordergrundes klärt sich allmählich auf
|
ALBERICH staat op van de grond
Ben ik nu vrij? woedend lachend Werkelijk vrij?
Ik groet jullie dan, de eerste groet van mijn vrijheid!
Zoals hij hem door vloek van mij afnam, zij deze ring vervloekt.
Gaf zijn goud mij macht zonder beperking,
zijn toverkracht zal de dood zijn voor wie hem draagt!
Zijn rijkdom zal niemand verheugen,
voor geen gelukkige zal hij zijn glans tonen!
Wie hem bezit, zal zorgen hebben,
en wie hem niet bezit zal afgunstig zijn!
Iedereen zal begeren naar zijn goedheid,
maar niemand zal ervan genieten.
Hij brengt zijn bezitter geen voordeel,
en moord komt met hem mee!
Gewijd aan de dood, door vrees geketend aan het kwaad,
zijn hele leven zal sterven zijn,
van zowel de heer als de knecht van de ring:
totdat ik het geroofde weer in mijn hand heb.
Zo zegent in de hoogste nood
de Nibelung zijn ring!
Houd hem maar, lachend bewaar hem goed
grimmig mijn vloek zal je niet ontgaan!
Hij verdwijnt snel in de kloof. De dichte nevel in de voorgrond trekt op.
|
LOGE
Lauschtest du seinem Liebesgruß?
|
LOGE
Heb je zijn liefdesgroet gehoord?
|
WOTAN
in den Anblick des Ringes an seiner Hand versunken
Gönn' ihm die geifernde Lust!
es wird immer heller
|
WOTAN kijkend naar de ring aan zijn hand
Gun hem dat pleziertje maar!
het wordt steeds lichter
|
LOGE nach rechts in die Szene blickend
Fasolt und Fafner nahen von fern:
Freia führen sie her.
Aus dem sich immer mehr zerteilenden Nebel erscheinen Donner, Froh und Fricka und eilen dem Vordergrunde zu.
|
LOGE naar rechts kijkend
Fasolt en Fafner komen van ver
en ze brengen Freia hier.
Uit de nevel, die zich steeds meer verdeelt, verschijnen Donner, Froh en Fricka, Ze lopen naar de voorgrond.
|
FROH
Sie kehren zurück!
|
FROH
Ze komen terug!
|
DONNER
Willkommen, Bruder!
|
DONNER
Welkom, broeder!
|
FRICKA besorgt zu Wotan
Bringst du gute Kunde?
|
FRICKA angstig tegen Wotan
Heb je goed nieuws?
|
LOGE auf den Hort deutend
Mit List und Gewalt gelang das Werk:
dort liegt, was Freia löst.
|
LOGE wijzend op de schat
Met list en geweld is het werk voltooid.
Daar ligt de losprijs voor Freia.
|
DONNER
Aus der Riesen Haft naht dort die Holde.
|
DONNER
Freia komt uit het hol van de reuzen.
|
FROH
Wie liebliche Luft wieder uns weht,
wonnig' Gefühl die Sinne erfüllt!
Traurig ging es uns allen,
getrennt für immer von ihr,
die leidlos ewiger Jugend
jubelnde Lust uns verleiht.
Der Vordergrund ist wieder hell geworden; das Aussehen der Götter gewinnt wieder die erste Frische: über dem Hintergrunde haftet jedoch noch der Nebelschleier, so daß die Burg unsichtbar bleibt. Fasolt und Fafner treten auf, Freia zwischen sich führend.
|
FROH
Welk een liefelijke lucht komt hier,
welk heerlijk gevoel vult mijn zinnen!
Het is treurig voor ons allen,
altijd van jou gescheiden te zijn
van degene die ons steeds een pijnloze,
vrolijke jeugd geeft.
De voorgrond wordt weer helder. Het uiterlijk van de goden wordt weer schoon als eerst. In de achtergrond is echter nog steeds de nevel, zodat het kasteel onzichtbaar blijft. Fasolt en Fafner komen op met Freia tussen zich in.
|
FRICKA eilt freudig auf die Schwester zu, um sie zu umarmen
Lieblichste Schwester, süßeste Lust!
Bist du mir wieder gewonnen?
|
FRICKA rent blij op haar zuster toe om haar te omhelzen
Liefste zuster, zoete lust!
Heb ik je nu weer terug?
|
FASOLT ihr wehrend
Halt! Nicht sie berührt!
Noch gehört sie uns.
Auf Riesenheims ragender Mark
rasteten wir; mit treuem Mut
des Vertrages Pfand pflegten wir.
So sehr mich's reut, zurück doch bring' ich's,
erlegt uns Brüdern die Lösung ihr.
|
FASOLT duwt haar weg
Halt! Raak haar niet aan!
Ze is nog van ons.
Wij hebben gerust in het reuzenhuis,
om het pand van het verdrag te verzorgen.
Hoewel het me spijt, breng ik haar terug.
Geef ons nu haar losprijs.
|
WOTAN
Bereit liegt die Lösung:
des Goldes Maß sei nun gütlich gemessen.
|
WOTAN
De losprijs ligt reeds klaar:
De hoeveelheid van het goud zal spoedig vastgesteld zijn.
|
FASOLT
Das Weib zu missen, wisse,
gemutet mich weh:
soll aus dem Sinn sie mir schwinden
des Geschmeides Hort häufet denn so,
daß meinem Blick die Blühende ganz er verdeck'!
|
FASOLT
De vrouw te moeten missen, weet dat, doet mij verdriet.
Moet ik haar van mijn hart rukken,
dan moet de hoeveelheid smeedwerk worden opgestapeld,
zodat de bloem geheel aan mijn blik onttrokken is.
|
WOTAN
So stellt das Maß nach Freias Gestalt!
Freia wird von den beiden Riesen in die Mitte gestellt. Darauf stoßen sie ihre Pfähle zu Freias beiden Seiten so in den Boden, daß sie gleiche Höhe und Breite mit ihrer Gestalt messen.
|
WOTAN
Stel de hoeveelheid vast naar het lichaam van Freia!
Freia wordt door de twee reuzen in het midden gezet. Ze zetten hun staven aan weerszijden van Freia in de grond, zodat ze even hoog en breed als haar lichaam zijn.
|
FAFNER
Gepflanzt sind die Pfähle nach Pfandes Maß;
Gehäuft nun füll' es der Hort!
|
FAFNER
We hebben de staven neergezet naar de maat van het onderpand.
Vul de ruimte nu met de buit!
|
WOTAN
Eilt mit dem Werk: widerlich ist mir's!
|
WOTAN
Schiet op dan. Het staat mij tegen!
|
LOGE
Hilf mir, Froh!
|
LOGE
Help je mee, Froh?
|
FROH
Freias Schmach eil' ich zu enden.
Loge und Froh häufen hastig zwischen den Pfählen die Geschmeide
|
FROH
Aan Freia's schande moet snel een einde komtn.
Loge en Froh stapelen snel het goud tussen de staven.
|
FAFNER
Nicht so leicht und locker gefügt!
er drückt mit roher Kraft die Geschmeide dicht zusammen
Fest und dicht füll' er das Maß.
er beugt sich, um nach Lücken zu spähen
Hier lug' ich noch durch:
verstopft mir die Lücken!
|
FAFNER
Niet zo losjes opstapelen!
hij drukt het goud met kracht samen
De ruimte moet vast en dicht worden opgevuld.
hij bukt zich, speurend naar openingen
Hier zit nog een gaatje:
Vul het snel op!
|
LOGE
Zurück, du Grober!
|
LOGE
Opzij, woesteling!
|
FAFNER
Hierher!
|
FAFNER
Hierheen!
|
LOGE
Greif' mir nichts an!
|
LOGE
Nergens aankomen!
|
FAFNER
Hierher! Die Klinze verklemmt!
|
FAFNER
Hierheen! Dit gat moet je opvullen!
|
WOTAN unmutig sich abwendend
Tief in der Brust brennt mir die Schmach!
|
WOTAN wendt zich verdrietig af
Diep in de inborst brandt mij de schaamte!
|
FRICKA den Blick auf Freia geheftet
Sieh, wie in Scham schmählich die Edle steht:
um Erlösung fleht stumm der leidende Blick.
Böser Mann! Der Minnigen botest du das!
|
FRICKA de blik op Freia gevestigd
Zie hoe die edele vrouw daar in schande staat:
Haar lijdende blik vraagt om verlossing.
Slechte man! Mijn geliefde gaf je dat!
|
FAFNER
Noch mehr! Noch mehr hierher!
|
FAFNER
Nog meer! Nog meer hierheen!
|
DONNER
Kaum halt' ich mich: schäumende Wut
weckt mir der schamlose Wicht!
Hierher, du Hund! Willst du messen,
so miß dich selber mit mir!
|
DONNER
Ik houd me niet meer in. Razende woede
wekt de schaamteloosheid in mijn hart.
Kom hier, hond, als je wilt meten,
meet jezelf dan met mij!
|
FAFNER
Ruhig, Donner! Rolle, wo's taugt:
hier nützt dein Rasseln dir nichts!
|
FAFNER
Rustig, Donner. Rol maar waar het kan,
je gerommel baat je hier niets!
|
DONNER holt aus
Nicht dich Schmähl'chen zu zerschmettern?
|
DONNER haalt uit
Ook niet om jouw schaamteloosheid te verpletteren?
|
WOTAN
Friede doch!
Schon dünkt mich Freia verdeckt.
|
WOTAN
Rustig toch!
Ik denk dat Freia bijna helemaal bedekt is.
|
LOGE
Der Hort ging auf.
|
LOGE
Het goud is op.
|
FAFNER mißt den Hort genau mit dem Blick und späht nach Lücken
Noch schimmert mir Holdas Haar:
dort das Gewirk wirf auf den Hort!
|
FAFNER meet de stapel nauwkeurig met zijn ogen en zoekt naar openingen
Ik zie daar nog het haar van de beminde:
gooi dat speeltje op de stapel!
|
LOGE
Wie? Auch den Helm?
|
LOGE
Wat? Ook de helm?
|
FAFNER
Hurtig, her mit ihm!
|
FAFNER
Snel, kom op daarmee!
|
WOTAN
Laß ihn denn fahren!
|
WOTAN
Geef die ook maar!
|
LOGE wirft den Tarnhelm auf den Hort
So sind wir denn fertig!
Seid ihr zufrieden?
|
LOGE gooit de tarnhel, om de stapel
Nu zijn we klaar!
Zjn jullie tevreden?
|
FASOLT
Freia, die Schöne, schau' ich nicht mehr:
so ist sie gelöst? Muß ich sie lassen?
er tritt nahe hinzu und späht durch den Hort
Weh! Noch blitzt ihr Blick zu mir her;
des Auges Stern strahlt mich noch an:
durch eine Spalte muß ich's erspäh'n.
außer sich
Seh' ich dies wonnige Auge,
von dem Weibe lass' ich nicht ab!
|
FASOLT
Ik kan de schone Freia niet meer zien.
Is er voor haar betaald? Moet ik haar afstaan?
hij komt nader en speurt door de stapel
Wee! Nog bereikt ze mij met haar blik!
De ster van het oog straalt nog naar mij:
dat kan ik door een opening zien.
terzijde
Zolang ik haar schone oog kan zien
zal ik de vrouw niet loslaten!
|
FAFNER
He! Euch rat' ich,
verstopft mir die Ritze!
|
FAFNER
Hé, ik raad jullie,
stop die opening dicht!
|
LOGE
Nimmersatte! Seht ihr denn nicht,
ganz schwand uns der Hort?
|
LOGE
Onverzadigbare! Zien julle dan niet
dat we al het goud al gegeven hebben?
|
FAFNER
Mit nichten, Freund! An Wotans Finger
glänzt von Gold noch ein Ring:
den gebt, die Ritze zu füllen!
|
FAFNER
Welnee, vriend. Aan Wotans vinger
glanst nog het goud van een ring.
Geef die om de opening te vullen.
|
WOTAN
Wie! Diesen Ring?
|
WOTAN
Wat? Deze ring?
|
LOGE
Laßt euch raten!
Den Rheintöchtern gehört dies Gold;
ihnen gibt Wotan es wieder.
|
LOGE
Luister naar me!
Dat goud behoort aan de Rijndochters,
en Wotan geeft het ze terug.
|
WOTAN
Was schwatztest du da?
Was schwer ich mir erbeutet,
ohne Bangen wahr' ich's für mich!
|
WOTAN
Wat klets je daar nu?
Wat ik met moeite bemachtigd heb,
zal ik zonder vrees zelf houden!
|
LOGE
Schlimm dann steht's um mein Versprechen,
das ich den Klagenden gab!
|
LOGE
Dan loop het slecht met de belofte
die ik gaf aan de klagende meisjes.
|
WOTAN
Dein Versprechen bindet mich nicht;
als Beute bleibt mir der Reif.
|
WOTAN
Ik ben niet door jouw belofte gebonden;
Deze ring is mijn buit en behoort mij toe.
|
FAFNER
Doch hier zur Lösung mußt du ihn legen.
|
FAFNER
Maar je zult hem als losprijs moeten afstaan.
|
WOTAN
Fordert frech, was ihr wollt,
alles gewähr' ich;
um alle Welt,
doch nicht fahren lass' ich den Ring!
|
WOTAN
Vraag maar wat je wilt,
ik kan je alles geven,
de hele wereld desnoods,
maar de ring sta ik niet af!
|
FASOLT zieht wütend Freia hinter dem Horte hervor
Aus denn ist's, beim Alten bleibt's;
nun folgt uns Freia für immer!
|
FASOLT trekt Freia woedend uit de goudstapel
Dan is het uit, alles blijft bij het oude
en Freia is voor altijd van ons!
|
FREIA
Hilfe! Hilfe!
|
FREIA
Help! Help!
|
FRICKA
Harter Gott, gib ihnen nach!
|
FRICKA
Wrede god, geef ze hun zin!
|
FROH
Spare das Gold nicht!
|
FROH
Spaar het goud niet!
|
DONNER
Spende den Ring doch!
Fafner hält den fortdrängenden Fasolt noch auf; alle stehen bestürzt
|
DONNER
Geef ze de ring
Fafner houdt de aandringende Fasolt nog tegen, allen staan verbijsterd
|
WOTAN
Laßt mich in Ruh'! Den Reif geb' ich nicht!
Wotan wendet sich zürnend zur Seite. Die Bühne hat sich von neuem verfinstert; aus der Felskluft zur Seite bricht ein bläulicher Schein hervor: in ihm wird plötzlich Erda sichtbar, die bis zu halber Leibeshöhe aus der Tiefe aufsteigt; sie ist von edler Gestalt, weithin von schwarzem Haar umwallt.
|
WOTAN
Laat me met rust! Ik sta de ring niet af.
Wotan gaat toornig opzij. Het toneel wordt weer duister, uit de rotskloof opzij komt een blauwachtig licht waarin plotseling Erda zichtbaar wordt. Ze stijgt tot de helft van haar lichaam uit de diepte omhoog. Ze heeft een nobele gestalte, met zwart haar omwonden.
|
ERDA die Hand mahnend gegen Wotan ausstreckend
Weiche, Wotan! Weiche!
Flieh' des Ringes Fluch!
Rettungslos dunklem Verderben
weiht dich sein Gewinn.
|
ERDA de hand vermanend uitgestrekt in de richting van Wotan
Pas op, Wotan, pas op!
Blijf uit de buurt van de vloek van de ring!
Reddeloos donker verderf
zal anders je loon zijn.
|
WOTAN
Wer bist du, mahnendes Weib?
|
WOTAN
Wie ben jij, vermanende vrouw?
|
ERDA
Wie alles war - weiß ich;
wie alles wird, wie alles sein wird,
seh' ich auch, -
der ew'gen Welt Ur-Wala,
Erda, mahnt deinen Mut. Drei der Töchter,
ur-erschaff'ne, gebar mein Schoß;
was ich sehe, sagen dir nächtlich die Nornen.
Doch höchste Gefahr führt mich heut'
selbst zu dir her.
Höre! Höre! Höre!
Alles was ist, endet.
Ein düst'rer Tag dämmert den Göttern:
dir rat' ich, meide den Ring!
sie versinkt langsam bis an die Brust, während der bläuliche Schein zu dunkeln beginnt
|
ERDA
Zoals alles was - weet ik;
hoe alles wordt, hoe alles zal zijn,
zie ik ook.
Oerwijze van de eeuwige wereld,
Erda, vermaant je. Drie van de dochters,
in de oertijd geschapenen, kwamen uit mijn schoot.
Wat ik zie, zeggen de Nornen in de nacht.
Maar het grootste gevaar brengt mij heden
zelf bij jou.
Hoor, hoor, hoor!
Alles wat is, zal eindigen.
Een duistere dag beschemert de goden.
Ik raad je: mijd de ring!
ze zakt langzaam weg tot aan de borst, terwijl het blauwe licht donkerder wordt.
|
WOTAN
Geheimnis-hehr
hallt mir dein Wort:
weile, daß mehr ich wisse!
|
WOTAN
Je woord vervult me met geheime vrees.
Blijf nog en laat me meer weten.
|
ERDA im Versinken
Ich warnte dich; du weißt genug:
sinn' in Sorg' und Furcht!
sie verschwindet gänzlich
|
ERDA verdwijnend
Ik heb je gewaarschuwd, je weet genoeg.
Blijf dan in zorgen en vrees.
ze verdwijnt helemaal
|
WOTAN
Soll ich sorgen und fürchten,
dich muß ich fassen, alles erfahren!
er will der Verschwindenden in die Kluft nach, um sie zu halten. Froh und Fricka werfen sich ihm entgegen und halten ihn zurück
|
WOTAN
Moet ik zorgen en vrezen,
dan moet ik jou hebben en alles te weten komen.
Hij gaat achter de verdwijnende in de kloof aan, om haar tegen te houden. Froh en Fricka houden hem tegen en duwen hem terug.
|
FRICKA
Was willst du, Wütender?
|
FRICKA
Wat wil je, uitzinnige?
|
FROH
Halt' ein, Wotan!
Scheue die Edle, achte ihr Wort!
Wotan starrt sinnend vor sich hin
|
FROH
Blijf hier, Wotan!
Raak de edele niet aan, let op haar woorden!
Wotan staart in gedachten voor zich.
|
DONNER sich entschlossen zu den Riesen wendend
Hört, ihr Riesen! Zurück, und harret:
das Gold wird euch gegeben.
|
DONNER wendt zich vastbesloten tot de reuzen
Luister, reuzen. Kom terug en wacht.
Het goud wordt jullie gegeven.
|
FREIA
Darf ich es hoffen?
Dünkt euch Holda wirklich der Lösung wert?
Alle blicken gespannt auf Wotan; dieser nach tiefem Sinnen zu sich kommend, erfaßt seinen Speer und schwenkt ihn wie zum Zeichen eines mutigen Entschlusses
|
FREIA
Mag ik het hopen?
Denk je dat ik werkelijk de losprijs waard ben?
Alle blikken richten zich op Wotan, die nu weer na diep nadenken tot zichzelf komt. Hij pakt zijn speer en zwwait ermee, als teken van een driest besluit.
|
WOTAN
Zu mir, Freia! Du bist befreit.
Wieder gekauft kehr' uns die Jugend zurück!
Ihr Riesen, nehmt euren Ring!
er wirft den Ring auf den Hort
Die Riesen lassen Freia los; sie eilt freudig auf die Götter zu, die sie abwechselnd längere Zeit in höchster Freude liebkosen.
Fafner breitet sogleich einen ungeheuren Sack aus und macht sich über den Hort her, um ihn da hineinzuschichten
|
WOTAN
Kom bij mij, Freia, je bent bevrijd.
Teruggekeerd breng je ons terug bij de jeugd!
Reuzen, neem de ring!
Hij gooit de ring op de stapel. De reuzen laten Freia los, die blij naar de goden rent, die haar om beurten langdurig met vreugde liefkozen.
Fafner pakt intussen een grote zak en knielt bij de goudstapel om die in te pakken.
|
FASOLT dem Bruder sich entgegenwerfend
Halt, du Gieriger! Gönne mir auch was!
Redliche Teilung taugt uns beiden.
|
FASOLT tegen zijn broer
Halt, hebzuchtige. Gun mij ook wat!
Als broers moeten we eerlijk delen.
|
FAFNER
Mehr an der Maid als am Gold
lag dir verliebtem Geck:
mit Müh' zum Tausch vermocht' ich dich Toren;
Ohne zu teilen, hättest du Freia gefreit:
teil' ich den Hort,
billig behalt' ich die größte Hälfte für mich.
|
FAFNER
Jij verlangde meer naar het meisje
dan naar het goud.
Het kostte me moeite jou akkoord te laten gaan met de ruil.
Zonder te delen zou je Freia genomen hebben.
Verdeel ik de buit,
dan is redelijkerwijs de grootste helft voor mij.
|
FASOLT
Schändlicher du! Mir diesen Schimpf?
zu den Göttern Euch ruf' ich zu Richtern:
teilet nach Recht uns redlich den Hort!
Wotan wendet sich verächtlich ab
|
FASOLT
Jij schoft! Mij zo beledigen!
tot de goden Ik roep jullie om te beslissen.
verdeel de buit rechtvaardig en redelijk!
Wodan wendt zich verachtend af.
|
LOGE
Den Hort laß ihn raffen;
halte du nur auf den Ring!
|
LOGE
Laat hem de buit maar
en neem zelf alleen de ring!
|
FASOLT
stürzt sich auf Fafner, der immerzu eingesackt hat
Zurück, du Frecher! Mein ist der Ring;
mir blieb er für Freias Blick!
Er greift hastig nach dem Reif. Sie ringen.
|
FASOLT
stort zich op Fafner, die nog steeds bezig is met inpakken
Terug, brutale kerel! De ring is voor mij.
Ik had immers Freia's blik gezien!
Hij grijpt de ring snel. Ze worstelen.
|
FAFNER
Fort mit der Faust! Der Ring ist mein!
Fasolt entreißt Fafner den Ring
|
FAFNER
Blijf er met je poten af! De ring is van mij!
Fasolt ontrukt Fafner de ring.
|
FASOLT
Ich halt' ihn, mir gehört er!
|
FASOLT
Ik hou hem, hij is van mij!
|
FAFNER mit einem Pfahle nach Fasolt ausholend
Halt' ihn fest, daß er nicht fall'!
Er streckt Fasolt mit einem Streiche zu Boden, dem Sterbenden entreißt er dann hastig den Ring
|
FAFNER zwaait met een staf naar Fasolt
Hou vast, zodat hij niet valt!
Hij gooit Fasolt met een klap op de grond en neemt snel de ring van de stervende af
|
FAFNER
Nun blinzle nach Freias Blick!
An den Reif rührst du nicht mehr!
Er steckt den Ring in den Sack und rafft dann gemächlich den Hort vollends ein. Alle Götter stehen entsetzt. Langes, feierliches Schweigen
|
FAFNER
Kijk nu naar de blik van Freia!
Je zult niet meer aan de ring zitten!
Hij steekt de ring in de zak en pakt op zijn gemak de buit bij elkaar. Alle goden zijn ontsteld. Een lang plechtig zwijgen.
|
WOTAN
Furchtbar nun erfind' ich des Fluches Kraft!
|
WOTAN
Ik merk al dat de vloek begint te werken.
|
LOGE
Was gleicht, Wotan, wohl deinem Glücke?
Viel erwarb dir des Ringes Gewinn;
daß er nun dir genommen, nützt dir noch mehr:
deine Feinde - sieh - fällen sich selbst
um das Gold, das du vergabst.
|
LOGE
Wat is er gelijk aan jouw geluk, Wotan?
Je won veel toen de ring jou won.
Dat hij hem nu heeft, komt je nog beter uit.
Je vijanden - kijk - slaan elkaar dood
om het goud dat jij ze gegeven hebt.
|
WOTAN tief erschüttert
Wie doch Bangen mich bindet!
Sorg' und Furcht fesseln den Sinn:
wie sie zu enden, lehre mich Erda:
zu ihr muß ich hinab!
|
WOTAN zeer geschokt
Wat voor angst onderdrukt mij!
Zorg en vrees bevangen mij.
Erda leert me om ervan bevrijd te worden.
Ik moet nu naar haar afdalen!
|
FRICKA schmeichelnd sich an ihn schmiegend
Wo weilst du, Wotan?
Winkt dir nicht hold die hehre Burg,
die des Gebieters gastlich bergend nun harrt?
|
FRICKA drukt zich liefkozend tegen hem aan
Waar blijf je nu, Wotan?
Lonkt je machtige kasteel niet naar je,
en wacht het niet om zijn heer te ontvangen?
|
WOTAN düster
Mit bösem Zoll zahlt' ich den Bau.
|
WOTAN donker
Ik heb de bouw met boos geld betaald.
|
DONNER auf den Hintergrund deutend, der noch in Nebel gehüllt ist.
Schwüles Gedünst schwebt in der Luft;
lästig ist mir der trübe Druck!
Das bleiche Gewölk
samml' ich zu blitzendem Wetter,
das fegt den Himmel mir hell.
er besteigt einen hohen Felsstein am Talabhange und schwingt dort seinen Hammer; Nebel ziehen sich um ihn zusammen
He da! He da! He do!
Zu mir, du Gedüft! Ihr Dünste, zu mir!
Donner, der Herr, ruft euch zu Heer!
er schwingt den Hammer
Auf des Hammers Schwung schwebet herbei!
Dunstig Gedämpf! Schwebend Gedüft!
Donner, der Herr, ruft euch zu Heer!
He da! He da! He do!
er verschwindet völlig in einer immer finsterer sich ballenden Gewitterwolke. Man hört Donners Hammerschlag schwer auf den Felsstein fallen: ein starker Blitz entfährt der Wolke; ein heftiger Donnerschlag folgt. Froh ist mit dem Gewölk verschwunden.
|
DONNER wijzend op de achtergrond die nog mistig is
Een zwoele nevel zweeft in de lucht,
Het duistere gewicht hangt zwaar!
De donkere wolken
komen nu met bliksemend weer,
en maken de hemel nu helder.
Hij klimt op een hoge rots langs het dal en zwaait met zijn hamer. De nevels trekken zich samen.
Heda! Heda! Hedo!
kom hier, mist! Dampen, kom hier!
Donner, jullie heer, roept jullie legers!
Hij zwaait met de hamer
Zweef hierheen op het gezwaai van mijn hamer!
Dampende rook! Zwevende mist!
Donner, jullie heer, roept jullie legers!
Heda! Heda! Hedo!
Hij verdwijnt volledig in de duistere, samenpakkende onweerswolken. Men hoort de slagen van Donners hamer op de rots. Een bliksemschicht komt uit de wolk, gevolgd door een hevige donderslag. Froh is met de wolken verdwenen.
|
DONNER unsichtbar
Bruder, hieher! Weise der Brücke den Weg!
Plötzlich verzieht sich die Wolke; Donner und Froh werden sichtbar: von ihren Füßen aus zieht sich, mit blendendem Leuchten, eine Regenbogenbrücke über das Tal hinüber bis zur Burg, die jetzt, von der Abendsonne beschienen, im hellsten Glanze erstrahlt. Fafner, der neben der Leiche seines Bruders endlich den ganzen Hort eingerafft, hat, den ungeheuren Sack auf dem Rücken, während Donners Gewitterzauber die Bühne verlassen.
|
DONNER onzichtbaar
Broeders, hierheen!
Toon ze de weg over de brug!
Plotseling trekken de wolken op. Donner en Froh worden zichtbaar. Vanaf hun voeten ziet men een schitterende regenboogbrug over het dal naar het kasteel, dat nu, beschenen dooe de avondzon, in het heldere licht staat. Fafner, die naast het lijk van zijn broer de hele buit heeft ingepakt, heeft met de vreselijke zak op zijn rug tijdens Donners onweertoverij het toneel verlaten.
|
FROH der der Brücke mit der ausgestreckten Hand den Weg über das Tal angewiesen, zu den Göttern
Zur Burg führt die Brücke,
leicht, doch fest eurem Fuß:
beschreitet kühn ihren schrecklosen Pfad!
Wotan und die anderen Götter sind sprachlos in den prächtigen Anblick verloren
|
FROH wijst met uitgestrekte hand naar de brug en de weg over het dal, tot de goden
De brug leidt naar het kasteel.
Licht, maar vast voor jullie voeten.
Loop onbevreesd over het pad!
|
WOTAN
Abendlich strahlt der Sonne Auge;
in prächtiger Glut prangt glänzend die Burg.
In des Morgens Scheine mutig erschimmernd,
lag sie herrenlos, hehr verlockend vor mir.
Von Morgen bis Abend, in Müh' und Angst,
nicht wonnig ward sie gewonnen!
Es naht die Nacht: vor ihrem Neid
biete sie Bergung nun.
Wie von einem großen Gedanken ergriffen, sehr entschlossen
So grüß' ich die Burg,
sicher vor Bang' und Grau'n!
er wendet sich feierlich zu Fricka
Folge mir, Frau:
in Walhall wohne mit mir!
|
WOTAN
Het oog van de zon straalt in de avond.
Het kasteel hangt glanzend in de prachtige gloed.
In de ochtendzon zal het moedig schitteren,
nu nog zonder heer, wachtend op mij.
Van 's ochtends tot 's avonds, in moeite en angst,
zonder zegening werkte ik ervoor!
Het wordt nu nacht. Het kasteel biedt
ons daarvoor een schuilplaats.
Als door een grote gedachte gegrepen, vastbesloten
Ik groet het kasteel,
veilig van angst en vrees!
Hij wendt zich plechtig naar Fricka
Volg mij, vrouw,
woon in Walhalla met mij!
|
FRICKA
Was deutet der Name?
Nie, dünkt mich, hört' ich ihn nennen.
|
FRICKA
Wat betekent die naam>
Ik dacht niet dat ik die ooit eerder had gehoord.
|
WOTAN
Was, mächtig der Furcht,
mein Mut mir erfand,
wenn siegend es lebt,
leg' es den Sinn dir dar!
er faßt Fricka an der Hand und schreitet mit ihr langsam der Brücke zu; Froh, Freia und Donner folgen
|
WOTAN
Wat mijn geest heeft gevonden,
om mijn vrees te overwinnen.
Als hij in overwinning leeft
zal de betekenis duidelijk worden!
Hij neemt Fricka bij de hand en schrijdt langzaam op de brug toe. Freia en Donner volgen
|
LOGE im Vordergrunde verharrend und den Göttern nachblickend
Ihrem Ende eilen sie zu,
die so stark in Bestehen sich wähnen.
Fast schäm' ich mich, mit ihnen zu schaffen;
zur leckenden Lohe mich wieder zu wandeln,
spür' ich lockende Lust:
sie aufzuzehren, die einst mich gezähmt,
statt mit den Blinden blöd zu vergehn,
und wären es göttlichste Götter!
Nicht dumm dünkte mich das!
Bedenken will ich's: wer weiß, was ich tu'!
er geht, um sich den Göttern in nachlässiger Haltung anzuschließen. Aus der Tiefe hört man den Gesang der Rheintöchter heraufschallen
|
LOGE wacht in de voorgrond en kijkt de goden na
Ze ijlen naar hun einde,
terwijl ze zich sterk wanen.
Ik schaam me met hen mee te doen;
waar het flikkerende vuur mij zal veranderen,
voel ik dat ik gelokt wordt om
degenen te vernietigen die mij ooit gebonden hielden,
in plaats van in de afgrond te vallen met de blinden
die ooit de goddelijkste goden waren!
Dat lijkt me niet zo slecht!
Ik zal er nog over denken, wie weet wat ik doe!
Hij gaat, op een nonchalante manier, achte4 de goden aan. Uit de diepte hoort men het lied van de Rijndochters.
|
DIE DREI RHEINTÖCHTER in der Tiefe des Tales, unsichtbar
Rheingold! Rheingold! Reines Gold!
Wie lauter und hell leuchtest hold du uns!
Um dich, du klares, wir nun klagen:
gebt uns das Gold!
O gebt uns das reine zurück!
|
DE DRIE RIJDOCHTERS onderin het dal, onzichtbaar
Rijngoud, Rijngoud, rein goud!
Hoe helder en klaar scheen het licht op ons!
Over het heldere goud klagen wij nu.
Geef ons het goud!
O, geef ons het reine terug!
|
WOTAN im Begriff, den Fuß auf die Brücke zu setzen, hält an und wendet sich um
Welch' Klagen klingt zu mir her?
|
WOTAN net van plan zijn voet op de brug te zetten, wacht en keert zich om
Wat hoor ik daar voor geklaag?
|
LOGE späht in das Tal hinab
Des Rheines Kinder beklagen des Goldes Raub!
|
LOGE Kijkt naar beneden in het dal
De kinderen van de Rijn beklagen de roof van het goud!
|
WOTAN
Verwünschte Nicker!
zu Loge Wehre ihrem Geneck!
|
WOTAN
Vervloekte geesten!
tegen Loge Breng ze tot zwijgen!
|
LOGE in das Tal hinabrufend
Ihr da im Wasser, was weint ihr herauf?
Hört, was Wotan euch wünscht!
Glänzt nicht mehr euch Mädchen das Gold,
in der Götter neuem Glanze
sonnt euch selig fortan!
Die Götter lachen und beschreiten dann die Brücke
|
LOGE naar beneden in het dal
Jullie daar in het water, wat is dat voor gejank?
Luister naar wat Wotan voor jullie wenst!
Al hebben jullie niet meer de glans van het goud,
In de nieuwe glans van de goden ben je eeuwig gelukkig!
De goden lachen en lopen dan over de brug
|
DIE DREI RHEINTÖCHTER aus der Tiefe
Rheingold! Rheingold! Reines Gold!
O leuchtete noch in der Tiefe dein laut'rer Tand!
Traulich und treu ist's nur in der Tiefe:
falsch und feig ist, was dort oben sich freut!
während die Götter auf der Brücke der Burg zuschreiten, fällt der Vorhang
|
DE DRIE RIJNDOCHTERS uit de diepte
Rijngoud, Rijngoud, rein goud!
Laat toch je gans in de diepte schitteren!
Het is nu donker en treurig in de diepte.
Kwaad en laf is wie zich daarboven verheugt!
Terwijl de goden over de brug naar het kasteel schrijden, valt het doek.
|