De Amsterdammer/Jaargang 19/Nummer 5688/Brandstichting in een zeiljacht

Uit Wikisource
‘Brandstichting in een zeiljacht’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Amsterdammer, dinsdag 18 november 1930, eerste blad, p. 2. Publiek domein in de EU.
[ eerste blad, 2 ]

BRANDSTICHTING IN EEN ZEILJACHT.

Het Amsterd. Gerechtshof zette gisteren de behandeling voort van de strafzaak tegen den 28-jarigen koopman N., die verdacht wordt op 1 Juli 1928 nabij of in het Kete diep brand te hebben gesticht in zijn zeiljacht „Ei Beg”, tengevolge waarvan het jacht werd vernield en de schilderijen en andere goederen, die zich in het jacht bevonden, verloren gingen. De Vijfde Kamer der Rechtbank veroordeelde hem op 16 April j.l. wegens opzettelijke brandstichting met het oogmerk om zich of een ander te bevoordeelen ten nadele van de verzekeraars tot een gevangenisstraf van een jaar en drie maanden.

De adv.-gen., Mr. Harinxma thoe Slooten, eischte nu vernietiging van het vonnis van de rechtbank en verd.’s veroordeeling tot een gevangenisstraf van een jaar en drie maanden wegens opzettelijke brandstichting waarbij gemeen gevaar voor goederen was te duchten en wegens opzettelijke brandstichting met het oogmerk om zich op een ander te bevoordeelen ten nadeele van de verzekeraars. Voorts vorderde spr. verd.’s onmiddellijke gevangenneming bij de uitspraak van het vonnis.

Hierop hield Mr. van Proosdij zijn pleidooi.

Volgens Mr. Van Proosdij blijkt nergens opzet tot ’t stichten van brand uit. Ook zou verdachte volgens pleiter niet in financieele moeilijkheden hebben verkeerd tijdens het ongeluk. Mr. Van Proosdij noemde verd.’s levenswijze niet royaal. Pl. toonde dit met cijfers aan. Bij den brand is er niets gevonden, wat speciaal op brandstichting wees. Dat verd. geen blusschingspogingen deed is te begrijpen, daar hij slechts aan lijfbehoud dacht. Na uitvoerig het gebeurde na den brand te hebben nagegaan, wees spr. erop, dat z. i. in geen geval sprake kon zijn van z.g.n. „gemeen gevaar voor goederen”. Een bevel tot onmiddellijke gevangenneming is geheel onnoodig, daar verd. gedurende het geheele proces er niet aan heeft gedacht naar het buitenland te gaan.

Pl. concludeerde tenslotte tot vrijspraak.

Na re- en dupliek werd de uitspraak vastgesteld op 1 Dec. te 11 uur.