Meditaties aan de grenzen
door
Theo van Doesburg.
III.
De oorlog en zijne verdwijning (vervorming) in verband met de cultuur.
Het Leven is volmaakt en zoekt naar een vorm om er zijne volmaaktheid in uit te drukken. Dat is de groote Noodzakelijkheid. In het volmaakte, — in het Leven — bestaat natuurlijk geen Goed en Kwaad. Het Leven weet slechts van uiting. Het Leven uit zich in duizenden vormen. Die vormen verdwijnen, zoodra zij niet meer noodzakelijk zijn op den weg tot de Volmaking. Het Leven zelf is onzichtbaar; de uiting van het Leven is zichtbaar. De zichtbare uiting van het Leven is de Natuur. De Natuur uit zich door strijd. De oorlog is de zichtbare uiting van den strijd.
De Mensch, als hoogste uiting van de Natuur, kan in zichzelf de oorzaak van den Oorlog terugvinden.
De geest, als hoogste uiting van den Mensch, kan wel den strijd, — een noodzakelijke levensvoorwaarde, — goedkeuren, maar niet den oorlog. Want de oorlog is eene physieke en niet eene geestelijke uiting van den strijd.
Hoe slechter, physieker, de uiting van den strijd is, hoe meer hij de geestelijke onmacht verraadt.
Hoe beter, hoe geestelijker de uiting van den strijd is, hoe meer hij de geestelijke vermogens openbaart.
In den eersten vorm van strijd werkt de inférieure natuur in den mensch.
In den tweeden vorm van strijd werkt de supérieure natuur in den mensch.
De strijd is ’n noodzakelijke uiting van het Leven; een levensvoorwaarde. Daarom is alles slechts een vorm van strijd:
Geen gesprek; geen spel; geen handel; geen kunst; geen godsdienst; geen wetenschap; geen kultuur; geen staat; geen huwelijk, niets of het wordt een vorm van strijd. Het zijn strijdvormen.
De oorlog is nu de slechtste strijdvorm omdat hij ’n oude rauwe vorm is.
Wanneer wij schetteren tegen den oorlog, dan doen wij dat niet wijl wij den oorlog als strijd, maar omdat wij dien vorm van strijd haten.
Omdat de vormen van strijd ons sympathiek of antipathiek zijn, zijn wij vóór of tegen den oorlog, maar den strijd zelven hebben wij allen lief. De Strijd is onuitroeibaar, hij zit vast aan de menschelijke natuur en de menschelijke natuur zit vast aan de oorzaak tot de menschelijke natuur: het Leven.
En Leven is synoniem met Strijd.
Wij zeggen, dat wij ons ’n betere toekomst, zonder oorlog kunnen voorstellen, maar wij vergeten, dat wij ons niet eens ’n leven zonder strijd kunnen voorstellen:
Leeft iemand, hij voert strijd; bidt hij, hij voert strijd; vloekt hij, hij voert strijd; maakt hij kunst, hij voert strijd; sticht hij ’n godsdienst, hij sticht en voert strijd; liegt hij, hij voert strijd, steelt hij, hij voert strijd.
Slechts dàn wanneer de rauwe vorm van den strijd (de oorlog) geboren wordt, zegt de mensch: bah, hoe gruwelijk is toch de oorlog!
Wij kunnen nog honderd eeuwen voortgaan met het bestrijden van den Oorlog, wij kunnen nog eeuwen onze kracht verspillen door het houden van vergaderingen, lezingen — of door het maken van propaganda en geschriften, wij bereiken niets anders dan het scheppen van andere vormen van strijd.
Ja, het militarisme is ’n grove vorm van strijd en de poëzie is ’n fijnere vorm; maar de menschheid is niet altijd in staat geweest den strijd op geestelijke wijze te voeren.
Onevenwichtigheid ten opzichte van de elementen waaruit ons physiek en psychisch leven bestaat, doet den mensch een strijdvorm kiezen, die met zijn aard overeenkomt. Hebt gij het dan nooit opgemerkt, dat onbeschaafde menschen, — menschen die geen beteren vorm van strijd kennen dan Geweld, oogenblikkelijk overgaan tot bloedstorting, om zoodoende hun vijand te vetslaan? Dit komt alleen, omdat deze vorm van strijd met hun aard overeenkomt.
We kunnen slechts de vormen van den Oorlog verfijnen, of juister, vergeestelijken, maar dat is ook alles. De strijd is onuitvoerbaar en misschien zijn Godsdienst, Wijsbegeerte, Kunst, Literatuur enz., wel de schoonste, de meest vergeestelijkte vormen van strijd.
Ons blijft in dit leven niets anders over, dan een vorm van strijd te kiezen.
Den besten vorm welken wij in dezen tijd en in den toekomstigen tijd te kiezen hebben, is wellicht de strijd tegen den rauwen, physischen vorm van den Strijd; den Oorlog en de bloedstorting. Op welke wijze deze strijd geleverd moet worden: ik zal het u leeren. Wij zullen eerst, noodwendig, moeten nagaan waaruit de bloedstorting of oorlog ontstaan is enz., om daarna te komen tot de metamorphose van den Oorlog en der bloedstorting. Wij moeten eerst de gedachte aanvaarden dat strijd ’n noodzakelijke en onuitroeibare levensvoorwaarde is en dat het opheffen van den strijd zou beteekenen het vernietigen van het Leven.
Neem eens aan dat alle menschen volgens één Gedachte leefden en handelden, dat zij aangaande het leven en alles één waren; dat er geen strijd meer was, niets dan een monotoon leven volgens één vaste leer. Zoudt gij denken dat er nog een tijdschrift verscheen? ’n boek? Dat er muziek of schilderkunst kon bestaan? Cultuur? Niets van dat alles.
De geest verdroogde, — want geest is strijd, — er was geen wrijving meer van gedachten en geen ding was meer bezield. Er was geen beschaving of vooruitgang meer mogelijk. Ik geloof zelfs dat het leven verdroogde. Want de bezieling bij het schrijven en scheppen is niets anders dan strijd. Want het meest ontroerende Woord wordt slechts gesproken door den Strijder.
Elke strijd is goed, die de volmaaktheid van het leven kan bevorderen. Elke strijd is slecht, die de volmaaktheid van het leven belemmert. Onder Volmaaktheid (de Harmonie der stoffelijke en geestelijke levensvoorwaarden) is in de eerste plaats te verstaan: de uitdrukking van de zuivere op supérieure natuur des menschen.
Het Evenwicht tusschen Natuur en Geest, Hartstocht en Verstand.
Dit tot-stand-brengen der harmonie is der toekomst.
Dit tot-stand-brengen der harmonie, kan alleen bereikt worden door het ontwikkelen van het individueel besef; het ontwikkelen der verstandelijke, artistieke en ethische vermogens en het verbeteren en vermooien der stoffelijke levenstoestanden en levenswaarden.
Dit is een arbeid, die bewust geschieden moet; bewust, d.i. uit zedelijk overwicht.
Zoolang er aan de stoffelijke levenswaarden, — grond, goed, geld, titels, rangen, enz. — nog een zoo groot gewicht wordt gehecht als tegenwoordig, en den menschen geleerd, wordt daarin het levensgeluk te vinden, is er geen sprake van een opheffing van den rauwen vorm van strijd: de bloedstorting of oorlog.
De oorlog in den vorm van bloedstorting beduidt geestelijke onmacht.
Wanneer twee menschen elkander over iets niet verstaan en wanneer hunne geestelijke (redelijke of verstandige) kracht minder is dan de som der animale lichaamskracht, dan ontstaat het vuistrecht of de bloedstorting, d.i. de rauwe onschoone vorm van den strijd: het recht van den physiek sterkste.
Wanneer twee volkeren elkaar over iets niet verstaan en waar de som van hun Verstand of hun ethisch gevoel, minder is dan de som der animale kracht, — in dezen tijd: de wapen-sterkte, — daar ontstaat Oorlog in den vorm van bloedstorting en moord.
Niet alleen vernietiging van het individu lichamelijk, maar eveneens psychisch: demoralisatie; degeneratie enz., enfin alles wat in de tegenovergestelde richting van Volmaking ligt.
Waar twee dieren twist krijgen om een been of een andere stof, — want meestal is de stof de oorzaak van den gewelddadigen strijd, — treedt het instinct voor het verstand (bij den mensch) in de plaats. Het instinct van het ééne dier toetst de lichamelijke kracht van het andere dier; blijkt hieruit, dat het eerste sterker is, dan waagt het den sprong en vernietigt zijn tegenstander.
Voor dezen instinctmatigen strijd der Natuur, — dezen strijd, voortkomend uit het levensrecht van het individu, — is het ééne dier gewapend met horens, het andere met sterke klauwen, weder een ander met groote slagtanden, enz. De mensch daarentegen bezit niets van dat alles; noch horens als de stier, noch sterke klauwen als de leeuw of slagtanden als de olifant.
De mensch is zwak en naakt.
Niets heeft hem aangewezen voor gewelddadigen strijd. Daarentegen bezit de mensch iets dat hem bizonder maakt en van het dier doet afwijken: het Instinct is bij den mensch geest, verstand, rede geworden.
Wilde de mensch zijn bestaan, — het bestaan van zijn ras — verzekeren en bestendigen, zoo dwong de natuur hem tot strijd; strijd tegen de elementen der natuur; strijd tegen den bodem, waaruit hij alles putten moest. Noodwendige strijd dus.
En niet alleen den bodem en de woeste natuurelementen moest hij bestrijden, maar ook het sterkere dier der wouden. Dat alles moest hij, — zwak en naakt wezen, — aan zich onderwerpen.
Het dier der wouden, dat hij besloop en besprong op sluwe wijs, om het tot voedsel aan te wenden; de harde onverbiddelijke aarde, die hij week, vruchtbaar en vruchtdragend maken moest; de regens en de stormen, die hij moest afweren — dat alles waren de noodzakelijke elementen uit welks overwinning de kultuur voortkomen zou. Maar hoeveel sterker waren de klauwen van het verscheurende beest dan de handen van den ruwsten wilde.
Maar de volmaking had in den menschen den geest bereikt; die kwam hem te hulp.
En de mensch schiep een wapen,
Ziedaar het eerste product der kultuur, der primaire kultuur — een Wapen!
Met dit wapen overwon hij door gewelddadigen strijd zijne vijanden, zijne eerste vijanden: de natuurelementen en het wilde dier uit de wouden.
Door middel van zijn geest bouwde de mensch hutten en groef holen en grotten om zich tegen koude, regen, felle zon te beschutten.
Hierdoor kwam hij in de gelegenheid en mogelijkheid zijn ras te bestendigen; d. i. voort te planten. En zooals het wapen, — dat gericht was tegen de aarde en de dieren, en het scheppen van holen en hutten de uitdrukking was van de eerste stoffelijke beschaving, zoo was de gezelligheid de eerste uiting van geestelijke beschaving.
(Wordt vervolgd).
|