De Avondpost/Nummer 9419/Avond-editie/De nieuwe stijl in de schilderkunst

Uit Wikisource
De nieuwe stijl in de schilderkunst [1]
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum Zondag 23 januari 1916
Titel De nieuwe stijl in de schilderkunst
Krant De Avondpost
Jg, nr ?, 9419
Editie, pg Avond-editie, Derde Blad, C 2

Opmerkingen Carel Dake vermeld als C.L. Dake, Jean-François Millet als Millet, Jules Bastien-Lepage als Lepage, Honoré Daumier als Daumier, Édouard Manet als Manet, Vincent van Gogh als Van Gogh, Jacques-Louis David als David, Jean-Auguste-Dominique Ingres als Ingres, Eugène Delacroix als Delacroise, Charles Sellier als Sellier, Pablo Picasso als Picasso
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

DE NIEUWE STIJL IN DE SCHILDERKUNST

door

Theo van Doesburg.

      Men kan geen enkel ding op zich zelf bespreken, zonder het organisch verband van het geheel te schenden. Daarom is men altijd éénzijdig. Bespreken we b.v. de Moderne Kunst, dan moeten we niet alleen het verband van de moderne met de klassieke kunst trachten in het oog te houden; maar wij zouden tevens het religieus bewustzijn, de wetenschappelijke ontdekkingen, de politieke gebeurtenissen, enz., uit elk tijdvak moeten behandelen. Want alles is wisselwerking.
      De Kunst beïnvloedt het Leven; het Leven beïnvloedt de Kunst. Er is b.v. een tijd geweest, waarin het religieus besef de kunst als ’t ware leidde en vorm gaf. In dat religieus besef was het juiste criterium voor het gansche levensbewustzijn voorhanden en dit kwam tot rust in de Kunst van dien tijd. Deze rust was de stijl. Deze stijl was de middeleeuwsche.
      Toen de wetenschap veld won en er dus disharmonie in het levensbewustzijn ontstond, het evenwicht dus verbroken was, werd ook de stijl der middeleeuwen aangetast. Het religieus bewustzijn werd verdrongen door het wetenschappelijk-naturalisme en de Kunst stond op het punt van uitdrukkingsvorm, van stijl te veranderen.
      De rustige lijn der Primitieven drukte niet meer het levensbesef van den renaissancemensch uit; reden waarom deze mensch den stijl der middeleeuwen niet meer als de hoogste kon beschouwen. De Kunst is niet meer, zooals bij de echte primitieven als Fra Angelico, de uitdrukking der hoogste gemoedsrust. De onrust van het renaissance-gemoed brengt de beweging in de kunst. De stijl veranderde dus. De wetenschap en het daarmede altijd samengaande naturalisme dwongen den kunstenaar zijn model op de ontleed-tafel te leggen. De mensch is niet meer te bevredigen met een schimmige engelachtige gestalte, zooals die der fresco’s van Angelico en Giotto.
      De Renaissance-mensch wil zichzelf niet meer als symbool van hooger-leven in de kunst zien. Hij wil den mensch om den mensch. Hij wil de natuur. Hij wil het leven. Hij wil de hartstochtelijke werkelijkheid. Hij wil zich verheerlijkt zien als schepsel, niet als devote dienaar. Hij richt zich tot de Grieksche voorbeelden en tot het Grieksche levensbesef. Toch wil de mensch van de Renaissance, het verleden en voornamelijk het godsdienstig bewustzijn van dat verleden, behouden. Het spreekt van zelf, dat dit religieus besef slechts ’n leeg masker wordt, dat hij alleen voordoet om daarachter het leven, de hartstochtelijke werkelijkheid te vieren. Om die innerlijke leegte op te vullen wil hij dat het dogma zoo plastisch mogelijk wordt uitgedrukt. Zoo ontstaat het werk van Michel Angelo, dat zonder religie, maar van een vasten stijl is.
      De devotie was echt bij de Primitieven, maar onecht bij de renaissancisten. Het is bij hen (Rafaël, Da Vinci, Michel Angelo, enz.) slechts ’n dekmantel om òf wetenschap, òf natuur-drift te bedekken.
      Evenals in den Egyptischen stijl van dynastie tot dynastie ’n zekere lichaamshouding traditioneel wordt overgenomen, zoo worden in de kunst der zestiende eeuw alle Oud- en Nieuw-Testamentische voorstellingen van de primitieven overgenomen. Doch hun devotie kon de renaissance-kunstenaar niet overnemen. Al wat echt is, is niet voor overname vatbaar. De devotie was de basis der middeleeuwsche kunst: haar stijl. En stijl komt altijd uit innerlijke noodwendigheid voort.
      Het innerlijk leven van den mensch, dwingt hem tot ’n zekeren vorm; hetzij ’n levens- of kunstvorm. De mensch uit zich, onverschillig op welke manier; hij uit zich met zijn gansche wezen. Die uitingsvorm nu is zijn stijl.
      Voor den misdadiger is de misdaad zijn stijl. De devotie is de stijl van den vrome. Waar karakter is – hetzij goed of kwaad – daar is stijl.

      Stijl is karakter. Vormen, waaruit nooit stijl kan voortkomen, zijn huichelachtigheid, dufheid conventie, karakterloosheid, koopmanschap, enz.
      Stijl werd en wordt nimmer voortgebracht door de kunstenaars, die moreel het hoogst stonden of staan. Het spreekt dus van zelf, dat uit ’n immoreele levensopvatting nooit ’n schoone stijl kan voortkomen. De echte kunstenaar is de drager van de tijdziel. Deze dwingt hem tot een zekere manier; tot stijl. Deze stijl is dan de stijl van zijn tijd, de stijl van zijn volk. Strekt het stijl-besef zich over meerdere volkeren uit, dan ontstaat ’n internationale stijl. Zoo is er in dezen tijd ’n drang naar een nieuwen stijl merkbaar.
      Deze drang openbaart zich in verscheidene moderne kunstuitingen, niet alleen in Holland, maar in gansch Europa.
      Overal dwingt de tijdziel den kunstenaar zijne gevoelens in nieuwe vormen te uiten. Wat in die nieuwe vormen onveranderlijk blijft is: het eeuwig menschelijke. De menschheid neemt weliswaar nog een vijandige houding aan tegenover deze nieuwe vormen, maar zoodra zij zichzelve in den nieuwen stijl herkent zal zij hem aanvaarden. De nieuwe stijl, – welken ik aanstonds in zijn onderdeelen zal behandelen, – maakt zijn proeftijd door.
      Het publiek aanvaardt slechts datgene wat beproefd is. De beproeving bestaat uit de tegenwerking, welke voortkomt uit het niet kunnen zien van het verband tusschen het oude en het nieuwe. Nu is het eigenaardig, dat elke uiting van een nieuw levens- of kunstbesef het zuiverst is tijdens hare tegenwerking. De christelijke levensbeschouwing was het zuiverst, toen, in de opkomst van het christendom, de soldaten met een kruis op hun hoed bij het leger van Constantijn verschenen. Deze manifestatie der innerlijke overtuiging werkte veel beter dan alle propaganda.
      Zoodra echter de nieuwe overtuiging aanvaard wordt, ontaardt zij voor de helft in dogma en conventie.
      Het Impressionisme was het zuiverst tijdens Eduard Manet’s „Dejeuner sur l’herbe”. De moderne kunst is op heden het zuiverst; zoodra de conservatieven haar zullen aanvaarden uit noodzakelijkheid, zal de moderne Kunst in haar geheel, drie-kwart van hare eerlijkheid inboeten.

      Alvorens, het eeuwig-menschelijke in ’n nieuwen vorm, in ’n nieuwen stijl te kunnen aanvaarden, moet de menschheid beginnen zich meditatief en onbevooroordeeld tegenover de nieuwe uitingswijze te plaatsen. Het gaat b.v. niet aan, zooals Prof. C. L. Dake doet in zijn boekje, contra de moderne Schilderkunst, elke nieuwe uitingspoging en zelfs goedgeslaagde uitingsvormen voor krankzinnigen werk uit te maken. Dit a prioristische standpunt maakt een ernstige beschouwing geheel onmogelijk. Het krankzinnig-verklaren van wat men niet begrijpt is ’n onmachtsmiddel.
      Wanneer de nieuwe mensch ’n taal spreekt, die de menigte niet verstaat, dan past het de menigte niet den nieuwen mensch krankzinnig te verklaren. De bestrijders der moderne Kunst leveren allen het bewijs, dat zij geen verband zien tusschen de Oostersche en Westersche beschaving; tusschen het kunst- en stijlbeseg van het Oosten en het Westen.
      Want inderdaad gebeurt er in de Kunst niets anders dan, een verplaatsen, van Oostersch naar Westersch kunstbesef. Dit kàn nu, nu het materialisme door zichzelf vernietigd is.
      Gedurende het materialisme was de zicht- en tastbare natuur het onderwerp der schilderkunst. De hartstochtelijke werkelijkheid, die de renaissance-mensch zocht, werd door den 19en eeuwschen mensch gevonden en als kunstbewustzijn uitgebuit. De groote waarde van den stijl der 19e eeuw ligt in zijn eerlijkheid. De onderwerpen, welke de natuurschilders der 19e eeuw kiezen zijn alle onderwerpen in overeenstemming met het levens- en kunstbewustzijn van die eeuw. Hier geen valsche devotie, hier geen gehuichel met bijbelsche tafreelen, hier geen comediespelen met het lijdensprobleem van Jezus Christus.
      Hier: Millet; Lepage, Daumier, Manet, Van Gogh; hier, karakter; hier, stijl.

      Wel leverde de 19e eeuw ook vele nabootsingen van klassieken stijl, maar het naturalisme bracht daarvan de bevrijding en de boeren en boerinnen van Millet, die devoter waren dan alle bijbelsche figuren van David, Ingres, Delacroise en Sellier te zamen, maakte korte metten met het pseudo-klassicisme. Millet en Daumier brachten karakter en dus: stijl. Dat konden zijn doen, omdat zij de hoogste moraal van hun tijd (broederschap, waarheid, enz.) in zich hadden.

      Lag de stijl der negentiende-eeuwsche Kunst aan den tegenovergestelden kant van het theatrale klassicisme, dus in het volle bewustzijn van de Natuur, voor ons twintigste-eeuwers ligt het stijlbesef aan de tegenovergestelde pool der natuur. Langzame ontwikkeling door het materialisme heen heeft ons tot dit besef gebracht.
      Het aanhoudend trouw blijven aan de natuur werkte mee tot een dieper levens- en kunstinzicht. Want wie zelf ijverig de natuur navolgt en bestudeert (Cézanne deed dat) zal ervaren, dat hij steeds meer en meer de karakteristiek der natuur nadert en eindelijk bij het begrip der dingen uitkomt.
      Daarom moest wel uit de nauwgezette natuur-nabootsingskunst het kubisme ontstaan. Het kubisme is de uiterste mogelijkheid – of liever onmogelijkheid, – der natuur-nabootsingsgunst, gegroeid uit een materialistische levensbeschouwing. De echte wetenschappelijke kubist (Picasso b.v.) poogde de som van het geheele object op het linnen te brengen. Dat is dus alles nog materialistisch-naturalisme en hoewel het kubisme zijn deel heeft aan den komenden stijl, het is toch niet de stijl van onzen tijd. Reden waarom het kubisme niet de stijl van dezen tijd is: het mist ’n diepe gevoelsbasis. Het kubisme heeft veel bijgedragen tot de uiterlijke verandering van de schilderij. Het heeft de perspectief vernietigd en het gevoel voor abstracte vormen doen ontstaan; het heeft nieuwe mogelijkheden te voorschijn geroepen.
      Maar voor den grooten Internationalen stijl – door mij al eenige jaren geleden voorzegd – heeft het kubisme geen diepte genoeg. Stijl zonder innerlijk leven bestaat niet. Stijl is het tot stilstand komen van den wereldgeest in een der vormen van kunst.
      De stijl van een tijdperk is de leidende en bindende (= religieuze) grondgedachte van dat tijdperk.

      De wereldgeest wordt door de meest genialen van een zeker tijdperk gevat en uitgedrukt in een der vormen van Kunst.
      De wereldgeest, essence van elke Kunst, is nu nog te bewegelijk om zich als de stijl van onzen tijd te openbaren.
      Alle uitdrukkingen, in schilder-, beeldhouw- en bouwkunst behooren tot de bouwstof voor een bewusten nieuwen stijl.

[(Wordt vervolgd.)]