Weg met de Dillettantenkritiek!
Wanneer wij in de verschillende dagbladen de verslagen, in verband met Thijs Maris’ dood eens doorlezen en vergelijken met de verslagen over diens werk, geschreven tijdens zijn optreden in het publiek, dan moet het ons opvallen, hoe waardeloos al die lof en blaam is.
Nu de goeie man dood is, kunt ge zelfs in het kleinste orthodoxe provincieblaadje hymnen en oden in koek-en-ei-stijl vinden op „den legendarischen meester”, het onsterfelijke genie, wiens werken zoovele fluisteringen zijn uit de diepste geheimenissen van de menschelijke ziel.... wiens kunnen reeds op 15-jarigen leeftijd een ieder deed versteld staan...
Maar dan toch zeker niet de Nederlandsche dilettantenkritiek van 1878 (Thijs Maris was toen niet 15 maar 39 jaar mijneheeren!) die over Thijs Maris’ werk schreef: „Het Kasteel”, krijtteekening van M. Maris, schijnt ons de kosten van de lijst niet waard (sic!) Men moet een ontzaglijk levendig voorstellingsvermogen hebben om in deze ongeveer vlakke tint zonder meer, een kasteel te zien! (Thijs Maris dwong u ook een teekening en geen kasteel te zien. Dat ge niet zien kondt bewijst uwe blindheid! v. D.) De catalogus bewijst hier de bezoeker een onschatbaren dienst”. (Portefeuille 1878).
Met deze en dergelijke kritieken waarin de woorden „broddelarij”, „dilettantisch geklad” enz. niet sporadisch voorkomen heeft men den legendarischen meester, „den grooten eenzame” weggepest.
En hoe staat het thans na veertig jaren? Precies hetzelfde, alles is bij het oude gebleven. Hoevele bij-hun-sterfbed-legendarische meesters-in-den-dop worden met hetzelfde recept naar huis (naar het buitenland!) gestuurd! Er is nog steeds geen plaats voor oorspronkelijke kunstuitingen in dit achterlijke land, waar oorspronkelijkheid uit den booze is! Slechts tweedehandsche kunst lust men hier.
Men leze maar eens in de plaatsvervangende bladen de verslagjes der plaatsvervangende portefeuille-dilettanten-kritiek, waar deze de kunstwerken van onzen tijd tot „rariteiten” (Plasschaert Oude Groene, 18 Aug.) degradeert.
Dergelijke voorbeelden als door mij in verband met Thijs Maris’ dood aangehaald, kunnen voor het publiek eenerzijds een waarschuwing zijn nog eenige waarde te hechten aan dilettanten-kritiek, anderzijds een aansporing aan de hand van vakkundige beschrijvingen zelf kunst te leeren zien en zich een zelfstandig te vormen.
THEO VAN DOESBURG.
Augustus 1917.
|