De Courant/Jaargang 11/Nummer 4361/Nieuwe Uitgaven

Uit Wikisource
‘Nieuwe Uitgaven’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Courant, zaterdag 4 juni 1904, Bijvoegsel, [p. 1]. Publiek domein.
[ Bijvoegsel, 1 ]

Nieuwe Uitgaven.

 Bij de heeren G. Delwel & Co. te Rotterdam zag het licht de 3e verbeterde druk van „Gronden van het dubbel-boekhouden” door J. Schaafstal.
 Dit boek heeft vergeleken bij de 2 eerste drukken eene groote uitbreiding ondergaan, waardoor de bruikbaarheid ervan aanzienlijk is gestegen, daar de schrijver door den grooteren omvang gelegenheid heeft gevonden de stof meer in bijzonderheden te behandelen.
 De beginselen van het boekhouden worden in dit werk bijzonder duidelijk verklaard, zoodat het voor zelfstudie zeer is aan te bevelen, terwijl tal van opgaven den leerling gelegenheid bieden door uitwerking het geleerde nog beter in het geheugen op te nemen.

 Bij dezelfde uitgevers verschenen. „Practische opgaven in het boekhouden door B. Richters Bzn.
 Zooals de titel reeds aanduidt, is deze uitgave samengesteld voor hen die, op de hoogte van het boekhouden, gelegenheid zoeken door uitwerken van verschillende posten het geleerde in toepassing te brengen.
 Als zoodanig kan dit werk hun van veel nut zijn. De leerling vindt er de verschillende bescheiden in, zooals brieven, rekeningen, kwitantiën enz., waaruit hij zelf de boekhouding moet samenstellen, terwijl in andere leerboeken de posten meestal reeds in memoriaal-vorm zijn aangegeven, hetgeen de leerling hier dus zelf moet doen.
 Daardoor zal hij een beter inzicht kunnen krijgen in de kennis der boekhouding, waardoor het werk zoowel door hen, die zich voor de examens voorbereiden als door hen, die zich voor de practijk bekwamen met belangstelling zal worden ontvangen.
 Aan het werk zijn toegevoegd modellen van verschillende boeken, die voor de uitwerking van de daarin vervatte opgaven noodig zijn en die ook in den handel worden gebruikt.

Handleiding tot de kennis van het Spiritisme, door H. N. de Fremery, met illustratiën. Bussum. C. A. J. van Dishoeck.

 Het spiritisme is reeds lang den tijd te boven, waarin er mede gelachen werd. Ook de twijfel aan de klop-manifestaties en de tafeldans behooren onder beschaafde lieden tot het verleden. Zoo talrijk zijn de uiterst geloofwaardige personen, die van deze manifestaties getuigenis afleggen, dat twijfel buitengesloten is. Maar het doode punt van deze occulte wetenschap is het verband tusschen de verschijnselen en de verklaringen daarvan. Nog altijd blijft ten deze twijfel noodig, al ware het ook alleen maar, om tot verder onderzoek op te wekken.
 De Fremery’s boek heeft het groote voordeel geschreven te zijn door een ernstig man, die niets beoogde, dan een handleiding, een wegwijzer, te verschaffen aan hen, die zich van de spiritistische verschijnselen op de hoogte wilden stellen. De Fremery, hoewel aanhanger van het spiritisme, heeft de benijdenswaardige deugd, zich van het fanatisme, den kanker van elk nieuw geloof, vrij te houden. Zijn eisch, dat ook in Nederland de officieele wetenschap de spiritistische verschijnselen ernstig zal onderzoeken, is volkomen rechtvaardig. De theologische faculteit zou zichzelve en het publiek een weldaad bewijzen, indien zij de spiritistische verschijnselen onderzocht met dezelfde nauwgezetheid, waardigen ernst en vertrouwenwekkende degelijkheid als zij zich wijdt aan zoo menig vraagstuk van dogma-verschil. Want De Fremery heeft in zijn boek schier uitsluitend buitenlandsche bronnen en gevallen aangehaald en met allen eerbied voor de waarheidsliefde dier buitenlanders blijft het toch waar, dat de munt nergens zooveel waard is, als waar zij geslagen wordt.
 Toch ook zijn door den schrijver gevallen aangehaald, in Nederland of bij Nederlanders voorgevallen. In het hoofdstuk „De helderziendheid der somnabulen” lezen wij:
 „Merkwaardig is ook het volgend geval van spontaan somnabulisme, medegedeeld door den bekenden schrijver en dichter H. J. Schimmel, te Bussum. Het heeft zich voorgedaan bij den heer v. M., wiens naam, indien ik dien noemen mocht, geen Nederlander onbekend in de ooren zou klinken. De heer Schimmel schrijft in „Het Toekomstig Leven”: Ik bevond mij op zijn kantoor, sprekende over verschillende zaken van den dag. Daar kwam de postbode binnen en reikte hem een brief over met het postmerk Parijs. Een vergenoegde glimlach gleed over zijn gelaat. Na de lezing vertelde hij mij, wat er plaats had gevonden tijdens zijn kortstondig verblijf in die wereldstad, vanwaar hij enkele dagen geleden was teruggekeerd.
 Hij had daar zijn intrek genomen bij den heer Van Raalte, een geestverwant, een Nederlander, die bestuurder was geweest van een spiritistisch genootschap; een man, wiens hart gloeide van ijver voor de toen nog zoo geminachte richting.
 „Hoe ik dit oogenblik schatten zou willen geven om zelf medium te kunnen zijn!” riep deze uit bij ’t zich ontspinnend gesprek, dat natuurlijk liep over de zaak, die hèm en v. M. zoo na aan het hart lag. v. M. zag hem vragend aan, en toen vertelde de ander, dat hij onder den indruk was van den treurigen toestand, waarin een Parijsche familie, met wie hij bekend was geworden, verkeerde. Het was een gelukkig menschenpaar, dat een eenig kind bezat, natuurlijk beider grootste schat. Dat kind was dien middag door den geneesheer opgegeven. De radeloosheid, de wanhoop der ouders, die, als zoovele anderen, nergens troost vonden en zonder eenig kompas het leven doorgingen, was hartverscheurend.
 Wat hij gezegd had en verder nog zeide, scheen door v. M. niet vernomen te zijn; diens oogen hadden in de laatste minuten de gewone uitdrukking verloren. Met een stem, die een geheel ander timbre had, werd een beschrijving gegeven van een intérieur, van de inrichting van twee kamers, en hoe in de eene een man, met den arm op den schoorsteenmantel geleund, dof voor zich staarde, en in de andere een jonge vrouw geknield lag voor een kinderbedje.
 „Dat kind is verkeerd behandeld”, verklaarde v. M. verder. „De dokter maakt een onjuiste diagnose. Er is nu levensgevaar, maar nog kan ’t niet te laat wezen. Ga dadelijk naar de Duitsche apotheek, hier in de buurt, den hoek der zijstraat om, en vraag dan naar, naar...... een latijnsche naam van een zeker kruid werd genoemd; v. M. verstaat geen woord Latijn. De apotheker zal u zeggen, dat hij ’t niet heeft, daar die kruiden ouderwetsch zijn, en niet meer in de pharmacopoea voorkomen. Antwoord dan, dat hij ze wèl heeft, en ze op zijn zolder, in een hoek, op een stuk grof grijs papier, bij eenig zoeken, wel zal vinden. Ga vervolgens in allerijl naar de wanhopigen, laat hen de kruiden bereiden......” Hier volgde het voorschrift, hoe dat geschieden moest en hoe de drank moest worden toegediend.
 De beide vrienden haastten zich naar buiten, hoewel de heer Van Raalte verzekerde, dat zich in zijn buurt geen Duitsche apotheek bevond. Zij zochten jn de zijstraat, maar vergeefs. Zij ondervroegen de daar wonenden en een van dezen geloofde, dat no...... waar een papeteriewinkel was, op de eerste verdieping een apotheker woonde of gewoond had. De inlichting bleek juist. De apotheker gaf op de vraag het voorspelde antwoord, waarop de beide vreemdelingen hem de plaats aanduidden, waar hij het artikel, dat hij niet meer meende te hebben, vinden zou, als hij er maar naar zoeken ging. Verbazing van den man. Hij begon aan een grap te gelooven, maar bij den diepen ernst der twee bezoekers, gaf hij toch aan hun herhaald verzoek gehoor. Hij zond zijn knecht naar boven en deze kwam na eenigen tijd met een grauw bestoven papier van boven, waarop de verlangde kruiden lagen.
 Maar wie zei den heeren toch, dat ik de kruiden had? begon de apotheker. Le Spiritisme, viel R. in, waarna deze en de heer Van Raalte zich snel naar de ouders van het stervende kind begaven. Den man vonden zij in de beschreven houding staan. Hij zeide, dat de dokter den dood in den nanacht zeker verwachtte. Hij had geen hoop meer, maar zijn vrouw wel...... tegen de uitspraken van de wetenschap in. Zij was dan ook dadelijk bereid de nieuwe middelen aan te maken en toe te passen.
 Den volgenden dag gaf het kind teekenen van beterschap. En de Fransche brief, een paar dagen later, toen v. M. uit Parijs vertrokken was, geschreven, en dien de brievenbesteller hem in mijn bijzijn gebracht had, bevatte de mededeeling van de wonderbare redding van het kind, en tevens de belofte der blijde moeder, hem in hare gebeden te blijven gedenken.
 De hoofdstukken van De Fremery’s boek zijn getiteld: De beperktheid van onze zintuigen; Ons waarnemingsvermogen in den slaaptoestand; De helderziendheid der somnabulen; Telepathie; Dubbelgangers; Het od en zijn werkingen; Automatisch schrift. Materialisaties; Lijst van boekwerken en tijdschriften.
 Tal van goede zinco’s verhoogen de waarde van deze uitstekende handleiding, die met smaak en zorg is Uitgegeven.