De Génestet/Jonge roeping
Uiterlijk
← Kleine stukskens | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Het liedje van verlangen → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
[ 188 ]
JONGE ROEPING
Aan...
Niet te droomen, niet te zuchten,
Niet te klagen, naar ik meen
Niet te schuwen noch te vluchten
’s Levens reine lief1jkheên
Niet te klagen, naar ik meen
Niet te schuwen noch te vluchten
’s Levens reine lief1jkheên
Maar te midden van den zegen,
Die u toestroomt van uw God,
Bloemen strooiende op uw wegen,
Liefde wevende in uw lot;
Die u toestroomt van uw God,
Bloemen strooiende op uw wegen,
Liefde wevende in uw lot;
Maar met vrome, vroolijke oogen,
Frisch en jeugdig en gezond,
Dankende op te zien ten hoogen
En vertrouwende in het rond;
Frisch en jeugdig en gezond,
Dankende op te zien ten hoogen
En vertrouwende in het rond;
Maar ootmoedig en bescheiden
En beminlijk en bemind,
Vrede en vreugde te verspreiden,
Als eens rijken vaders kind!
En beminlijk en bemind,
Vrede en vreugde te verspreiden,
Als eens rijken vaders kind!
Dat is leven God ter eere,
Naar de roeping uwer jeugd,
Naar de trouwe liefdeleere,
Die verzoent, vertroost, verheugt:
Naar de roeping uwer jeugd,
Naar de trouwe liefdeleere,
Die verzoent, vertroost, verheugt:
Want de kindren Gods zijn blijde,
Blijde ook onder strijd of plicht;
’t Leven heeft zijn donkre zijde,
Maar hun ziele heeft het licht.
Blijde ook onder strijd of plicht;
’t Leven heeft zijn donkre zijde,
Maar hun ziele heeft het licht.
’t Sterft wat bloeit in de aardsche dreven,
Maar voor ’t hart in God gerust,
Uit den grond van ’t hooger leven
Bloeit steeds frissche levenslust.
Maar voor ’t hart in God gerust,
Uit den grond van ’t hooger leven
Bloeit steeds frissche levenslust.
1856.