Naar inhoud springen

De Génestet/Het liedje van verlangen

Uit Wikisource
Jonge roeping De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet

Het liedje van verlangen

Waar – maar
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay.
[ 189 ]

HET LIEDJE VAN VERLANGEN



Een knaapje leunt aan moeders schoot
Vol slaaps de knippende oogen,
En houdt zich wakker, taai en groot,
Met knikkebollend pogen
Hij ’s bang in ’t donker, bang alleen;
      Hij wil niet heen,
Blijft talmen, treuz’len, hangen.
  Het dwaze jongske dwingt,
      En zingt
Een liedje van verlangen.

Reeds half het offer van den dood,
In dorre levensgaarde,
Bukt zich een grijsaard naar den schoot
Der trouwe moederaarde.
Maar zeg hem niet: ’t Is tijd van rust!
Schoon afgeleefd in iedren lust,
Hij hunkert nog te blijven:
Hij zucht en hijgt, maar juicht en lacht,
Hij leeft slechts om, met kunst en kracht,
Den doodslaap te verdrijven.

Hij ’s bang in ’t donker – bang alleen;
      Hij wil niet heen.
Blijft meedoen, beuz’len, hangen.
De dwaze grijsaard dwingt,
      En zingt
Een liedje van verlangen.

1853.