De Génestet/Spreekwoordjes
Uiterlijk
← Speelgoed van mijn kinderjaren | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | ’t Latijnsche school → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
SPREEKWOORDJES
Dorst maakt van de frissche stroomen,
Die den wandlaar doen bekomen
Van de hitte van zijn pad,
Meer dan kostljk druivennat;
Honger stooft de rauwste blaêren,
Harde boonen maakt hij zoet;
Slaap schudt veeren van de varen,
En maakt nacht van middaggloed;
Zuinigheid maakt eerlijke armen
[ 107 ] Arbeid alle menschen rijk
Mededoogen en erbarmen
Maakt het schepsel God gelijk.
Kleine handen, reine tanden
Maken alle meisjes mooi;
Liefde tooit de barste stranden,
Maakt een hemel van een kooi;
Witte dassen, witte haren,
Pruikjes maken dominees
Van wie vroeger losser waren
Dan studenten op een sjees;
Geld maakt uil en aap en ezel
Burgemeester, man van staat;
Wijn maakt d’allerfijnsten kwezel
Tot een wakkren kameraad;
Zoute scherts maakt flauwe spijzen
Hartig, water-wijntjes fijn;
Eetlust, kippen tot patrjzen,
En „een broodje” tot festijn; –
Gouden knoopen, modekleeren
Maken mof en intrigant
Vette hanzen, groote heeren;
Twintig leugentjes – een krant.
Van gebrek aan krakelingen
Maakt u de angst een hongersnood;
Praatjes maken menschen dood,
Die nog vrij door ’t leven springen;
Onbeschaamdheid maakt een nul
Nommer-één in ’t wereldspul;
Lucht maakt kranken tot gezonden;
Edukatie maakt de honden,
De aapjes in de kermistent,
Bijna menschen van talent;
Onze tijd maakt diplomaten,
Filozofen, demokraten,
Van mijn kruier en mijn „Jan”: –
Maar geen kist vol ridderstarren
Maakt van vijf-en-twintig narren
Ooit één knap, verstandig man.
Die den wandlaar doen bekomen
Van de hitte van zijn pad,
Meer dan kostljk druivennat;
Honger stooft de rauwste blaêren,
Harde boonen maakt hij zoet;
Slaap schudt veeren van de varen,
En maakt nacht van middaggloed;
Zuinigheid maakt eerlijke armen
[ 107 ] Arbeid alle menschen rijk
Mededoogen en erbarmen
Maakt het schepsel God gelijk.
Kleine handen, reine tanden
Maken alle meisjes mooi;
Liefde tooit de barste stranden,
Maakt een hemel van een kooi;
Witte dassen, witte haren,
Pruikjes maken dominees
Van wie vroeger losser waren
Dan studenten op een sjees;
Geld maakt uil en aap en ezel
Burgemeester, man van staat;
Wijn maakt d’allerfijnsten kwezel
Tot een wakkren kameraad;
Zoute scherts maakt flauwe spijzen
Hartig, water-wijntjes fijn;
Eetlust, kippen tot patrjzen,
En „een broodje” tot festijn; –
Gouden knoopen, modekleeren
Maken mof en intrigant
Vette hanzen, groote heeren;
Twintig leugentjes – een krant.
Van gebrek aan krakelingen
Maakt u de angst een hongersnood;
Praatjes maken menschen dood,
Die nog vrij door ’t leven springen;
Onbeschaamdheid maakt een nul
Nommer-één in ’t wereldspul;
Lucht maakt kranken tot gezonden;
Edukatie maakt de honden,
De aapjes in de kermistent,
Bijna menschen van talent;
Onze tijd maakt diplomaten,
Filozofen, demokraten,
Van mijn kruier en mijn „Jan”: –
Maar geen kist vol ridderstarren
Maakt van vijf-en-twintig narren
Ooit één knap, verstandig man.
1849.