Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/110

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik heb meisjes om te stoeien,
Voor de vlinders van ’t terras!
Andre kijkers die mij boeien,
Dan ’t geslepen tooverglas!
’k Heb voor vliegers luchtkasteelen,
Drijvende in den zomerglans;
Voor mijn drukke kinderspelen,
Tonenspel en notendans!

Ik weet zoeter, dwazer zangen,
Dan der sprookjes poëzij;
Vroeger kon ik musschen vangen,
En nu – duifjes, blank en blij;
’k Heb een handvol mirteblaêren,
Voor amandel en rozijn,
En op mijn vervlogen jaren
Drink ik met den ouden wijn!

’k Wandel met een lied door ’t leven,
Blij als ’t kind aan moeders hand –
Kennis, door uw rijke dreven,
Kunst, door uw gelukkig land!
’k Heb een wereld voor mijn spelen,
En vermoeid van spel en lust,
Of van menschen die krakeelen,
Ook een Hemel voor mijn rust.

1849.



 

SPREEKWOORDJES



Dorst maakt van de frissche stroomen,
Die den wandlaar doen bekomen
Van de hitte van zijn pad,
Meer dan kostljk druivennat;
Honger stooft de rauwste blaêren,
Harde boonen maakt hij zoet;
Slaap schudt veeren van de varen,
En maakt nacht van middaggloed;
Zuinigheid maakt eerlijke armen