De Génestet/Toen ik een knaap was
Uiterlijk
← De proefsteen | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Uitkomst → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
TOEN IK EEN KNAAP WAS
Toen ik een knaap was in ’t zorglooze leven,
Gordde ik mij-zelven en liep naar mijn lust;
Vrij in mijn wandlen en zoeken en streven,
Vrij in mijn reizen, mijn droomen, mijn rust.
Gordde ik mij-zelven en liep naar mijn lust;
Vrij in mijn wandlen en zoeken en streven,
Vrij in mijn reizen, mijn droomen, mijn rust.
Straks ook voor mij is een ure gekomen,
Ure van roeping, van ernst, van genâ,
Dat in mijn boezem die stem werd vernomen
Hebt gij mij lief? – en mijn ziele sprak : Ja.
Ure van roeping, van ernst, van genâ,
Dat in mijn boezem die stem werd vernomen
Hebt gij mij lief? – en mijn ziele sprak : Ja.
Sinds mij dat uur uit mijn droomen kwam wekken,
Leidt mij een ander, ook waar ik niet wil,
Leert mij de handen steeds williger strekken,
Volgen en dragen, ach, vroolijk of stil.
Leidt mij een ander, ook waar ik niet wil,
Leert mij de handen steeds williger strekken,
Volgen en dragen, ach, vroolijk of stil.
Toch, nu die Meerdre gebiedt in mijn leven,
Vinde ik, trots banden en zielstrijd en smart,
Wat ik eens vruchteloos zocht in mijn streven:
Vrijheid en vrede voor ’t rusteloos hart.
Vinde ik, trots banden en zielstrijd en smart,
Wat ik eens vruchteloos zocht in mijn streven:
Vrijheid en vrede voor ’t rusteloos hart.